Er was eens een man die lui en aan hasj verslaafd was. De hele dag was hij aan het eten en slapen. Zijn vrouw zei steeds weer tegen hem: "Sta op, doe eens wat, ga aan het werk!" Hij zei slechts: "Vrouw, laat me zoals ik ben! Laat me slapen, laat me met rust! Ga maar hasj en thee voor me halen en geef me te eten!"
Op zekere dag had ze de buik er vol van en zei alleen maar: "Vooruit, naar buiten!" - "Waar moet ik buiten naartoe?" - "Ga maar wandelen!" - "Waar moet ik gaan wandelen?" - "Doe iets met je benen," zei ze, "misschien wordt onze situatie beter en bewijst God ons een weldaad." - "Moge God je bestraffen, ik vervloek je! Wil je mij ongeluk brengen? Wil je...?" - "Schiet op!" zei ze tegen hem; ze bracht hem een ezel, legde daarop het eten, een stuk kaas, een stuk brood, de thee, een stuk hasj, een deken, twee kussens en zei tegen hem: "Zoek de buitenlucht op, ga wandelen, zodat je je ten minste nog een beetje beweegt! Moge God ons een weldaad bewijzen!"
De hasjverslaafde ging naar buiten en liep en liep tot hij in de steppe was aangekomen. Toen zei hij: "Ik wil gaan liggen; ik wil uitrusten en slapen. Die vrouw is gek! Waar wil ze me eigenlijk naartoe sturen? Ik ben niet geschikt om te werken en ook niet om rond te lopen." Hij haalde het eten te voorschijn dat ze voor hem had ingepakt. Hij at het, spreidde de deken uit, legde de twee hoofdkussens neer en sliep in.
Daarbij vergat hij het stuk hasj en het eten dat op de grond was achtergebleven. Hij sliep de halve nacht; toen kwam er een leeuw aan, een verschrikkelijk grote leeuw. Die begon met de ezel en at hem op, daarna ging hij verder met het eten. Hij at het voedsel en het stuk hasj. Zodra hij het voedsel en het stuk hasj had gegeten, werd hij slaperig. De leeuw ging liggen; hij at de hasj verslaafde niet op, alleen de ezel, het voedsel en de hasj.
De hasjverslaafde werd wakker. Hij vond de zadeltas en het zadel naast zich waar hij ze had neergelegd; zijn ezel vond hij niet. Alleen de leeuw was er nog. Slaperig als hij was, hield hij de leeuw voor de ezel. Hij zadelde hem op, klom erop en ging op weg, hij keerde naar de stad terug. Hij zei: "Godzijdank, nu keer ik terug; die vrouw is toch gek, ze wil me naar buiten sturen. Hoor ik in de buitenlucht? Ben ik soms een wandelaar?"
Zo kwam hij met de leeuw in de stad aan. "Mijn God! Mijn God!" De mensen vluchtten, de kinderen liepen hard weg, de mannen maakten dat ze wegkwamen. De mensen vluchtten terwijl hij op de leeuw reed. "Kijk eens, wat een wonder! Een leeuw! Lieve hemel!" Hij zei tegen hen: "Is een leeuw bij jullie iets bijzonders?" - "Mijn God, vertel ons hoe je hem gevangen hebt!" - "Ha ha," zei hij, "zodra de leeuw bij mij was gekomen, tuigde ik hem op, zadelde ik hem en reed naar jullie toe." - "Goeie genade, bravo!"
De mensen liepen van schrik weg. Toen hij bij zijn vrouw kwam, greep hij de leeuw, legde hem aan de ketting, sloot hem op in de kamer en deed de deur op slot. "Vrouw," zei hij tegen haar, "laat mij slapen, geef mij hasj, geef mij te eten! Jij hebt mij te gronde gericht, ik wil niet naar buiten gestuurd worden!"
"Ga maar slapen," zei ze tegen hem, "nu bewijst God ons een grote dienst." Dat had ze meteen begrepen zodra ze de leeuw had gezien. Toen kwamen de boden van de sultan al naar haar toe: "Geef ons de leeuw die je gekregen hebt en direct bij zonsopgang willen we de hasjverslaafde meenemen, de koning wenst hem te zien!"
"Hier," zei.ze tegen de boden; meteen gaf ze hun de leeuw mee en zei: "Morgen komt mijn man bij jullie!" - "Zodra je morgenochtend ontbeten hebt, ga je." - "Vrouw, wil je mij in het verderf storten? Wil je mij ombrengen?" - "Stil," zei ze tegen hem, "dat gaat je niets aan. God zal ons een dienst bewijzen, hij biedt ons de mogelijkheid in ons levensonderhoud te voorzien; ga nu!"
Hij zei tegen haar: "Maar wat moet ik tegen hen zeggen als ik ga?" - "Zodra je binnenkomt en als ze je vragen: "Hoe heb je de leeuw gevangen?" zeg je: 'Is een leeuw bij jullie zoiets bijzonders? Voor mij is dat iets heel natuurlijks. Zodra hij kwam, heb ik hem opgetuigd en opgezadeld.' En als ze jou een opdracht geven, zeg dan: 'Geef mij drie dagen de tijd.' En dan kom je bij mij, ik zal het voor je regelen." - "Moge God jouw zaken regelen! Wil je mij ongeluk brengen? Kan ik opdrachten uitvoeren? Ik...?" Ze zei tegen hem: "Houd je daar maar niet mee bezig." - "Goed," zei hij.