Verhalen, sprookjes, fabels, mythen, sagen en legenden
welkom!
Problemen Er zijn nogal wat problemen met het lezen van de teksten, daarom volgende tip :
Met de muis links klikken en over de tekst schuiven.
De tekst verschijnt duidelijk leesbaar.
18-07-2010
De kat heeft het opgegeten
De kat heeft het opgegeten - Een verhaal van Nasreddin Hodja -
Hodja liep langs de slager en zag dat deze een pas geslacht rund doormidden hakte. Hij sneed het verse vlees af en hing dit aan grote haken in de winkel. De vele vliegen die op de geur van het bloed kwamen aanzoemen, kregen geen kans zich op de buit te storten. Het zoontje van de slager vliegenmepperde ze naar de andere wereld. Een enkeling die op de grond viel en luid zoemend weigerde heen te gaan, werd geplet onder de leren zool van een kinderschoen.
Hodja die op de weg stond te kijken, zag echter iets heel anders. Hij zag als in een droom het malse vlees geroosterd op zijn eigen tafel staan. Hij bedacht zich niet en kocht een kilo van het beste vlees. Onderweg naar huis had hij al zes maaltijden klaargemaakt, tot hij besloot dat hij de zevende wenste. Thuis gaf hij het vlees aan zijn vrouw, tegelijk met de uitvoerige wensen voor zijn favoriete maaltijd.
Daarna ging Hodja zoals gewoonlijk naar het theehuis om een waterpijp te roken. Zonder groeten liet zijn vrouw hem gaan, maar inwendig brandde een hellevuur. Haar handen moesten het werk doen, terwijl zijn billen een middagslaap hielden.
Toen ging ze naar de keuken en prikte stukjes vlees, uien, paprika en tomaten aan de roosterpennen. Daarna roosterde ze die boven een zacht gloeiend houtskoolvuurtje. Ze kookte rijst, weekte de bulgur, waste de sla, vulde tomaten en paprika"s en deed nog veel meer. Ten slotte dekte ze de tafel geheel volgens de wensen van Hodja. Nu stuurde ze niet zoals gewoonlijk het buurjongetje naar het theehuis om Hodja te halen, maar nodigde haar beste vriendinnen uit. Onder het vertellen van de laatste roddels deden ze zich tegoed aan de geroosterde sis-kebab.
Korte tijd nadat haar vriendinnen weer weggegaan waren en de tafel afgeruimd was, kwam Hodja terug. Hij verwachtte een uitnodigende tafel aan te treffen. Daarom kon hij zijn ogen niet geloven, toen hij een kale tafel zag met daarop alleen een bord soep.
"Waar is mijn vlees?" vroeg hij.
"O, dat heeft de kat opgegeten," antwoordde zijn vrouw luchtig.
"Maar ik heb een hele kilo gekocht!"
Naarstig zochten zijn ogen onder de tafels en stoelen naar de schuldige. Daar zag hij het onooglijke beestje liggen, dat alleen uit botten en vel bestond. Hodja greep de kat bij het nekvel en tilde haar hoog boven zijn hoofd. Zij voelde zó licht aan, dat hij eerst geloofde dat de zwaartekracht voor haar niet bestond.
Hij zette de kat op de weegschaal en riep uit: "Ze weegt precies één kilo; dus als dit het vlees is, waar is dan de kat?"
* * * EINDE * * *
Bron : Volksverhalen uit kleurrijk Nederland. List & bedrog. Verhalen over eerlijkheid, gastvrijheid, list en bedrog uit de Chinese, Joodse, Nederlandse, Indiase, Turkse, Surinaamse, Marokkaanse en Indonesische verteltraditie Lemniscaat, Rotterdam, 1990.
De sluwe jakhals - Een Indiase fabel uit de Mahabharata over een ander te slim af zijn -
Er was eens een jakhals, die leefde in gezelschap van vier vrienden: een tijger, een wolf, een muis en een wezel. Op zekere dag zagen ze in het woud een sterk hert, de leider van een kudde. Maar omdat het veel te sterk en te snel was, konden ze het niet buitmaken. Daarom belegden ze een samenkomst om te beslissen hoe ze het zouden aanpakken.
De jakhals opende de vergadering en sprak: "Machtige tijger, je hebt nu al vele pogingen ondernomen om dit hert te vangen, maar tevergeefs. Het is sterk, vlug en heel intelligent. We moeten anders te werk gaan. Ik stel voor dat nu de muis probeert het hert in zijn poot te bijten, terwijl het slaapt. Daarna kan de tijger - schrikwekkend in zijn kracht - het hert zonder moeite overvallen."
Nadat ze dit voorstel gehoord hadden, zetten ze zich aan het werk. Terwijl het hert sliep, knaagde de muis aan zijn achterpoot. En toen de tijger daarna het manke dier achtervolgde, kon hij het gemakkelijk inhalen en doden.
Toen het hert daar bewegingloos lag, zei de jakhals tegen zijn vrienden: "Gaan jullie de rituele reinigingen verrichten; ik pas zolang wel op de buit."
De vier andere dieren gingen naar de rivier om zich te reinigen van bloedschuld. Ondertussen zat de jakhals diep na te denken wat hij zou doen.
De tijger, schrikwekkend door schrikwekkende kracht, was de eerste die terugkeerde. Toen hij de jakhals zag, die verzonken was in diepe meditatie, vroeg hij: "O wijze jakhals, waarom kijk je zo zorgelijk? Jij bent de verstandigste van alle bewoners van het woud. Kom, laten we vandaag feestvieren."
Maar de jakhals antwoordde: "Luister, machtige tijger, wat de muis overal in het woud durft te vertellen. Ze zegt tegen iedereen dat het hert gedood is door haar toedoen, maar dat wij nu gaan profiteren van haar werk. Nu ik dat gehoord heb, wens ik er niet van te eten!"
Daarop zei de tijger: "Als de muis dat rondgestrooid heeft, wil ik er ook niet van eten. Van vandaag af zal ik mijn voedsel geheel alleen zoeken." En gekwetst in zijn fierheid, ging de tijger heen.
Nadat de tijger was heengegaan, kwam de muis terug. Toen de jakhals de muis zag, zei hij: "Gegroet, muis! Luister wat de wezel gezegd heeft. Ze heeft gezegd: 'Dit hertenvlees is vergiftigd, want de tijger heeft er zijn vuile klauwen in geslagen. Ik durf er in ieder geval niet van te eten. Maar als je er niets tegen hebt, mijn beste jakhals, dan zal ik straks de muis doden en opeten.'" De jakhals was nog niet uitgesproken, of de muis was al verdwenen.
Toen kwam de wolf, die ook zijn rituele wassingen beëindigd had. De jakhals zei hem: "De tijger, de koning van het woud, is erg boos op jou. Hij zit hier ergens met zijn vrouw te wachten om je aan te pakken." De wolf, die belust was op het vlees, vond het toch beter te verdwijnen. Hij maakte zich zo klein als hij maar kon en hij vluchtte het diepe bos in.
Toen kwam de wezel. Toen de jakhals hem zag komen, zei hij: "Met mijn krachtig gebit heb ik de anderen overwonnen en ze zijn smadelijk gevlucht. Je mag van het vlees eten, maar dan zul je eerst met mij moeten vechten!"
Daarop antwoordde de wezel: "Als de machtige tijger, de wolf en de slimme muis overwonnen zijn door jou, dan wens ik niet te vechten. Ik neem je uitdaging niet aan!" En na die woorden liep ook de wezel weg.
Toen ze allen verdwenen waren, begon de jakhals zich op zijn eentje tegoed te doen aan het hertenvlees, uiterst tevreden over zijn politiek.
* * * Einde * * *
Bron : "Mahabharata" door Krishna Dvaipayana Vyasa. Vertaald en bewerkt door H. Verbruggen. Mirananda, Den Haag, 1991. ISBN: 90-6271-815-9
Er waren eens een luisje en een vlootje. Ze hadden samen een huishoudinkje opgezet en brouwden bier in een eierschaal. Toen het bier kookte in de dop, viel het luisje er in en verbrandde. Daar begon het vlootje luid te schreien. En het kamerdeurtje zei: "Maar vlootje, waarom huil je zo?" - "Omdat 't luisje verbrand is!" Toen ging het deurtje piepen. Het bezempje dat in de hoek stond, zei: "Waarom piep je zo, deurtje?" - "Zou ik niet piepen?
Luisje is verbrand, Vlootje schreit!"
Opeens begon het bezempje verschrikkelijk hard te vegen. Daar kwam een wagentje aan en zei: "Waarom veeg je zo, bezempje?" - "Zou ik niet vegen?
Luisje is verbrand, Vlootje schreit, Deurtje krijt!"
Toen zei het wagentje: "Dan ga ik heel hard rijden" en het begon heel hard te rijden over de weg. Toen zei een keuteltje dat op de weg lag, waar het wagentje langs reed: "Wat rijd jij hard, wagentje?" "Zou ik niet jagen?
En toen zei het keuteltje: "Dan zal ik heel hard verbranden" en het begon met een helle vlam te branden. Er stond een boompje naast de weg waar het keuteltje lag, dat zei: "Keuteltje, waarom brand je?" - "Zou ik niet branden?
Toen zei het boompje: "dan ga ik me schudden," en 't begon zich zo te schudden, dat alle blaadjes afvielen. Dat zag een meisje, dat aankwam met een waterkruikje, en zij riep: "Boompje! wat schud je je!" - "Zou ik mij niet schudden?
Luisje is verbrand, Vlootje schreit, Deurtje krijt, Bezempje vaagt, Wagentje jaagt, Keuteltje vlamt, Dat het verbrandt!"
En toen zei het meisje: "Dan gooi ik het waterkruikje stuk!" Toen zei het bronnetje, waar het water uit welde: "Meisje, waarom breek je het waterkruikje?" - "Zou ik het waterkruikje niet breken?
Luisje is verbrand, Vlootje schreit, Deurtje krijt, Bezempje vaagt, Wagentje jaagt, Keuteltje vlamt, Dat het verbrandt, En het boompje gaat aan 't schudden."
"Zo," zei het bronnetje, "en nu ga ik heel hard stromen," en het begon verschrikkelijk hard te stromen. En in het water is tenslotte alles weggespoeld, het meisje, het boompje, het keuteltje, het wagentje, het bezempje, het deurtje, het vlootje - alles en alles!
* * * einde * * *
Bron : "De sprookjes van Grimm; volledige uitgave" vertaald door M.M. de Vries-Vogel. Unieboek BV - Van Holkema & Warendorf, Weesp, 1984. Oorspronkelijke titel : Läuschen und Flöhchen
De dolle grens - Een sage uit Limburg over de Duitse grens nabij Sittard -
De meest oostelijke uithoek der grote gemeente Echt is een gehucht van weinig huizen, met een kapelletje; dat gehucht draagt de eigenaardige naam van de Spaanse Huiskens of 't Spaans Huiske. Naar men zegt, waren het vluchtelingen uit het nog geen drie minuten verder gelegen dorp Saeffelen, dat tot Gulik behoorde, die hier onder Spaanse opperheerschappij vrij waren. Een huis staat daar half op Nederlands, half op Duits grondgebied, wat tot allerlei verwikkelingen aanleiding gaf.
De landsgrens loopt van Vlodrop af, naar St. Jans Kloes, langs het oude Echterwald op in de richting van het schilderachtige stedeke Waldfeucht met zijn twee antieke poorten vrij recht naar het zuiden tot 't Spaans Huiske. Dan komt er verandering. De grens wijkt plotseling terug noord-west naar het vergeten dorpje Schalbruch, in de moerassen en zandruggen liggend. Zonderling wendt ze zich weer plotseling zuidelijk op de Maas in, om dan terug te keren naar het oosten tot kort bij het stadje Gangelt. In het Nederlandse gebied ligt een vierkante lap Duitse grond van grote omvang. Het gevolg is dat daardoor Limburg zo bijzonder smal geworden is, een dikke drie kwartier breed. Die zonderlinge grens heeft van de mensen daar als vanzelf sluikers en smokkelaars gemaakt. Maar het boerenverhaal over die dwaze grens heeft een verklaring gevonden voor het hiaat in ons grondgebied.
Na de woelige twintig jaren van Napoleons heerschappij, werd Nederland weer vrij en een koninkrijk. Een congres regelde in het algemeen de grenzen van het nieuwe rijk. Voor de vaststelling der grens in bijzonderheden, het plaatsen der palen, was een commissie aangesteld, bestaande uit vier Duitsers en vier Nederlanders. 't Was een moeizaam werk en het duurde lang. Want de grenscommissarissen vierden dat telkens, als ze een eind opgeschoten waren, met een eet- en drinkgelag in een der naburige steden of dorpen. Men was tot Gangelt gekomen. In de ouderwetse Gastwirtschaft bij de poort waar het 'Grünewald' uithing, was het weer grensfeest geweest. Vooral de Hollandse commissarissen hadden de fles zo duchtig aangesproken dat ze onbekwaam waren om de volgende dag verder te werken.
De Duitse commissarissen waren echter op hun hoede geweest en begaven zich toen met tal van helpers terug op het reeds beziene gedeelte, en pootten palen rondom een inspringende hoek, eigenlijk dus op Hollandse grond. Zó maakten zij Duitsland groter. De tweede dag daarna trok men van Gangelt weer zuidelijker en de lap grond was voorgoed Duits. "Doaveur hubbe veer dè nutten, dullen hook in de grens," zeggen de Echterbosscher boeren.
* * * EINDE * * *
Bron : "De opgeverfde haan. Bekende & onbekende verhalen over schelmen & vagebonden, tovenaars & heksen, boze moeders & ontaarde zonen, ezels & schapen, reuzen & dwergen, kluizenaars & molenaars, tempeliers & wonderdokters, spoken & weerwolven, juffers & bruiden, zeemeerminnen & nachtmerries, bokken & egels, soldaten & jagers, katers & eksters, knechten & meesters, kooplieden & dieven & vele andere eeuwige stuiverzoekers" samengesteld door Willem de Blécourt. Uitgeverij Spectrum, Utrecht/Antwerpen, 1982. ISBN: 90-274-7115-0
De Bremer stadsmuzikanten - Een sprookje van Grimm over vier samenwerkende dieren -
In tijden dat trouw nog vanzelfsprekend was leefde er eens een man met een ezel. Jarenlang had het dier de zakken onverdroten naar de molen gedragen, maar zijn krachten verminderden en hij werd ongeschikt voor 't zware werk. Toen bedacht zijn meester hoe 't hem minder duur in de kost zou worden, maar de ezel merkte dat de wind uit de verkeerde hoek woei, hij liep weg en ging naar Bremen; daar dacht hij, kon hij wel stadsmuzikant worden.
Toen hij een poosje gelopen had, vond hij een jachthond, liggende op de weg, hijgend als één die zich moe heeft gelopen. "Nu, wat hap jij naar lucht, Pakaan?" vroeg de ezel. "Ach," zei de hond, "nu ik oud ben en elke dag minder word, en ik ook op de jacht niet veel meer waard ben, heeft mijn meester me willen doodslaan; toen ben ik weggelopen, maar waar moet ik nu de kost mee verdienen?" "Weet je wat," zei de ezel, "ik ga naar Bremen om daar stadsmuzikant te worden, ga mee en kom ook bij de muziek. Ik speel de luit en jij slaat de pauken." Dat vond de hond best, en zo gingen ze verder.
Het duurde niet lang of daar zat een kat op de weg, met een gezicht als drie dagen slecht weer. "Nu, wat zit jou dwars, arme snorrenbaard?" sprak de ezel. "Wie kan nu schik hebben, als 't om je hals gaat," antwoordde de kat, "omdat ik nu op jaren kom en mijn tanden stomp worden en ik liever bij de kachel zit te spinnen, dan rond te jagen naar muizen, heeft de vrouw me willen verdrinken. Nu ben ik weggelopen, maar goede raad is duur: waar moet ik heen?" "Ga jij met ons mee naar Bremen, je bent toch een goeie nachtmuzikant, daar kan je stadsmuzikant worden." Dat vond de kat best en ze liep mee.
Daar kwamen de drie weggelopen zondaars langs een hoeve en op de poort zat de huishaan en schreeuwde uit alle macht. "Je kraait dat 't iemand door merg en been gaat," sprak de ezel, "wat scheelt er aan?" "Ik had goed weer voorspeld," zei de haan, "omdat 't vandaag Onze Lieve Vrouwendag is, toen ze 't Kerstkindje z'n hemdje gewassen heeft en 't drogen wou; maar nu morgen, met de zondag, gasten komen, heeft de vrouw toch geen medelijden met me en ze wil me morgen in de soep stoppen en vanavond moet ik m'n kop laten afsnijden. Nu kraai ik maar zolang en zo hard als ik kan." - "Och kom, domme Roodkop," zei de ezel, "trek liever met ons mee, wij gaan naar Bremen, iets beters dan de dood kun je overal vinden; je hebt een prachtstem en als we samen muziek gaan maken, dan zal dat prachtig klinken." De haan ging op het voorstel in, en zo togen ze alle vier samen op reis.
Maar in één dag konden ze niet naar Bremen komen, 's Avonds bereikten ze een bos, waar ze wilden overnachten. De ezel en de hond gingen liggen aan de voet van een grote boom, de kat ging in de takken, maar de haan vloog in de top, want dat vond hij het veiligst. Vóór hij insliep, keek hij nog éénmaal alle vier de windstreken na, en toen meende hij dat hij heel in de verte een lichtje zag branden. Hij riep zijn kameraden toe, dat er niet ver vandaar een huisje moest zijn, want hij zag licht. De ezel sprak: "Dan moeten we daar nog maar heengaan, want dit is geen beste herberg." De hond zei: "en stuk vlees en wat been zou mij ook goeddoen." Dus togen ze alle vier in de richting waar het licht vandaan kwam, en het werd helderder, en groter, en eindelijk stonden ze voor een groot rovershuis. De ezel, de grootste, ging naar 't raam en keek naar binnen. "Wat zie je, Grauwtje?" vroeg de haan. "Wat ik zie?" zei de ezel, "een gedekte tafel zie ik met heerlijk eten en drinken, en er zitten rovers aan en ze smullen." - "Dat zou wat voor ons zijn," zei de haan. "Ja ja, waren we er maar," zei de ezel.
Toen beraadslaagden de dieren, hoe ze het zouden aanleggen om de rovers weg te jagen. Eindelijk vonden ze een middel. De ezel zou met de voorpoten op de vensterbank gaan staan, de hond op de rug van de ezel, de kat bovenop de hond en de haan op de kop van de kat. Zo gezegd zo gedaan. Toen ze zo opgesteld waren, gaf de ezel 't teken en ze begonnen: de ezel balkte, de hond blafte, de kat miauwde en de haan kraaide; toen stortten ze zich door het venster in de kamer, zodat de ruiten kletterden. De rovers vlogen bij 't ontzettend geschreeuw overeind, ze dachten niet anders of er kwam een spook naar binnen, en ze vluchtten in grote angst het bos in. Nu gingen de vier reizigers aan tafel, namen de rest van de maaltijd voor lief, en aten alsof ze in geen vier weken eten zouden krijgen.
Toen de vier muzikanten klaar waren, deden ze de lichten uit en zochten ieder een geschikte slaapplaats. De ezel ging op de mest liggen, de hond achter de deur, de kat in de haard op de warme as, en de haan op de hanenbalken; ze waren heel moe van hun lange tocht en sliepen dadelijk in.
* * * einde * * *
Bron : "De sprookjes van Grimm. Volledige uitgave" vertaald door M.M. de Vries-Vogel. Unieboek BV - Van Holkema & Warendorf, Weesp, 1984.
Tijl Uilenspiegel steelt een kalf - Een Vlaams schelmenverhaal over een slinkse diefstal -
Tijl kwam eens een boer tegen, die met een kalf naar de markt ging. De boer trok het kalf achter zich aan een touw voort en moest af en toe geducht trekken, als het kalf stil wou staan. Hij hield zijn bezweet hoofd stug naar voren.
Even later ontmoette Tijl een boerenjongen, bij wie je nou juist niet de slimheid van zijn gezicht kon lezen. Tijl wees naar de boer, die het kalf trok, en de jongen grinnikte.
"Willen we dat boertje eens te pakken nemen?" vroeg Tijl.
"Hoe dan?" vroeg de jongen, dom lachend.
"Wel," zei Tijl, "jij moet zeker ook naar de markt?"
"Ja."
"Nou, let dan eens op. We maken dat kalf los, en jij gooit het touw om je middel, en laat je voorttrekken. Je zal eens zien, wat de boer voor een gezicht trekt, als-t-ie op de markt komt en dan merkt, dat-ie jou heeft opgebracht, in plaats van z'n kalf. Is dat geen goeie mop? Ik zal wel zolang wel op het kalf passen."
"Hij is goed, hoor," zei de jongen al grinnikend als een kalf. Ze slopen achter de boer aan, en deden wat ze afgesproken hadden. De boer merkte niets, en de jongen liet zich voorttrekken. Tijl bleef achter met het kalf. Er kwam een slager voorbij, die goed geld voor het beest bood. "Top," zei Tijl en hij nam het geld in ontvangst en maakte, dat hij weg kwam.
* * * EINDE * * *
Bron :
"Boek van de jeugd"
Amsterdam, Arbeiderspers, 1937.
illustratie : Gebr. E. & M. Cohen
De man die vier keer dood ging - Een grappig verhaal uit Kansas (V.S.) -
In de staat Kansas op een uur afstand van Kansas City ligt een klein dorp aan de voet van het gebergte. Eén van de bekende figuren in dit dorp was Olsen, een zwerver, die vaak door de boeren uitgenodigd werd om een hapje mee te eten. Zo ook bij boer Williams. Toen er op een avond vis werd gegeten, verslikte Olsen zich in een graat en wat er ook geprobeerd werd, Olsen stikte! De boer en de boerin wisten zich geen raad, want als het bekend werd, zouden ze beschuldigd worden van moord!
De boer wist dat de molenaar naar de stad was, dus sleepte hij Olsen naar de molen, en zette hem tegen de deurpost. Die avond kwam de molenaar met zijn paard en wagen thuis en zag van uit de verte een figuur bij de deur van de molen. "Ha," dacht hij, "eindelijk die vent die als maar graan bij mij jat." En hij sloop om de molen, pakte een stuk hout, sprong te voorschijn en gaf de vent een enorme klap. Toen pas bemerkte hij dat het Olsen was en dat de klap zo raak geweest was dat Olsen dood was. Hij wist zich geen raad! Uiteindelijk sleepte hij Olsen onder naar de rivier waar hij hem tegen een grote kei zette.
De volgende ochtend vroeg moest de knecht John van zijn baas brood halen in de stad. Hij sjouwde met een grote rieten mand op zijn rug langs de rivier, toen hij daar beneden tegen een kei Olsen zag zitten. "Hey, Olsen!" riep hij, maar Olsen gaf geen antwoord. "Die zit natuurlijk te pitten," dacht hij en hij pakte een steen en wilde die vlak voor Olsen in het water gooien. Maar, o schrik! De steen raakte Olsen! Deze viel voorover in het water! De knecht stormde naar beneden om Olsen uit het water te trekken, maar tot zijn grote schrik, Olsen was al verdronken! Ook hij wist zich geen raad en sleepte hem halverwege de rivier en de weg in de bosjes en verstopte hem daar.
Nauwelijks was hij weer op de weg of hij zag in de verte een paar mannen aankomen! Hij liep heel vlug terug van waar hij gekomen was en begon zijn tocht opnieuw. De twee mannen kwamen terug uit de stad. Ze hadden een geweldig grote korf met broden die ze in de stad bij de bakker gestolen hadden. Toen ze in de verte de knecht zagen, verstopten ze snel de grote korf met broden in een bosje tussen de weg en de rivier en liepen vrolijk lachend verder en waren van plan later op de dag de broden te halen.
Toen ze goed en wel uit het gezicht verdwenen waren, dacht de knecht "Ik moet toch even kijken of ze niets ontdekt hebben." En... tot zij grote verbazing vond hij de mand met broden. "Dat komt mooi uit," dacht hij en hij laadde de broden in zijn eigen mand en stopte Olsen in de dievenmand en dekte hem met de overgebleven broden en lappen weer goed af en ging naar huis.
Later op de middag kwamen de dieven terug om de mand met broden te halen. Ze zeiden tegen elkaar: "Het is nog zwaarder dan ik dacht, we hebben een goede vangst gedaan." Maar toen ze eindelijk weet thuis waren, ontdekten ze tot hun grote schrik, wat er in de mand zat... een dode Olsen! Wat nu?
Ze bonden Olsen op een paard. Gaven het arme dier een geweldige klap op zijn bil en trokken keihard aan zijn staart. Het paard schrok daar zo van dat het meteen op hol sloeg. De dieven renden er achteraan als maar schreeuwend: "Houdt de dief, houdt de dief!" en schoten met een geweer in de lucht. Het paard schrok nog meer en verdween uit het zicht.
Olsen en het paard zijn nooit meer teruggevonden. Alleen als je tegen de avond in de bergen bent en je hoort in één keer hoefgetrappel dan zeggen de mensen tegen elkaar: "Daar gaat Olsen!"