Welkom bij saagje!
Foto
Inhoud blog
  • Het oude moedertje
  • De legende van de maïs
  • Mans van de Maone
  • De boer en de duivel
  • De twee advocaten(slot)
  • De twee advocaten
  • Het geitje Pak-me-dan
  • De natgeregende kabouter
  • De zeven heksen
  • Het aardmannetje van de Röhrerbühel 2
  • Het aardmannetje van de Röhrerbühel
  • Nikola staat borg
  • De vurige man van de Geute
  • De geschiedenis van de boerendochter Ketilrídur 2
  • De geschiedenis van de boerendochter Ketilrídur
  • Op reis gaan
  • De luie hasjverslaafde en zijn verstandige vrouw(vervolg)
  • De luie hasjverslaafde en zijn verstandige vrouw
  • Het toverfluitje en het toverhoedje (vervolg)
  • Het toverfluitje en het toverhoedje
  • Waarom de bomen in de herfst geel worden
  • Tijl Uilenspiegel en de paardenkoopman
  • De nimf Daphne
  • De geschiedenis van de reuzenkreeft
  • De toren van Medemblik
  • Theseus en Hippolytus
  • Duimedik
  • De vuurman van Soest
  • Maan, Djabu en de dood
  • De jakhals en de patrijs
  • Goudsbloempje
  • Afspraak is afspraak
  • Het spook van de Zeedijk
  • Rata's wonderbaarlijke reis-einde
  • Rata's wonderbaarlijke reis-vervolg
  • Rata's wonderbaarlijke reis
  • Waarom de hyacint maar zo kort bloeit
  • De citerspeler
  • Van een opgeverfde haan
  • Het land van moeder Soemba
  • Het zwanennest
  • De engel
  • De gebarsten emmer
  • De hondenmarkt van Boedapest (slot)
  • De hondenmarkt van Boedapest
  • Billy de coyote (slot)
  • Billy de coyote(vervolg)
  • Billy de coyote
  • Garuda
  • De dood van de sprookjesverteller
    Foto
    Zoeken in blog

    Beoordeel dit blog
      Zeer goed
      Goed
      Voldoende
      Nog wat bijwerken
      Nog veel werk aan
     
    Hoofdpunten blog waaroemni
  • Kerstgroet
  • Luchtballonvaart
  • Paulus Potter
  • Sint-Elisabethsvloed
  • Willem Tell
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Categorieën
  • aardgeest (21)
  • avonturenverhaal (6)
  • dierenverhaal (5)
  • duivels (46)
  • fabels (57)
  • gedichten (1)
  • geesten (griezellen) (12)
  • heksen (52)
  • historisch verhaal (13)
  • historische sagen (35)
  • legende (42)
  • Luchtgeest (30)
  • Mythe (24)
  • parabel (7)
  • Plaaggeest (10)
  • sagen (87)
  • Sinterklaasverhalen (4)
  • sprookjes (118)
  • Tovenaars (38)
  • toverboeken (13)
  • volkssprookje (40)
  • volksverhalen (140)
  • vuurgeest (26)
  • watergeest (19)
  • weerwolven (15)
  • Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    'VOLKSVERHALEN'

    problemen
    Verhalen, sprookjes, fabels, mythen, sagen en legenden
    welkom!
    Problemen
    Er zijn nogal wat problemen met het lezen van de teksten, daarom volgende tip :
    Met de muis links klikken en over de tekst schuiven.
    De tekst verschijnt duidelijk leesbaar.
    05-07-2013
    nieuwsgierig héMans van de Maone
    Mans van de Maone
    Mans van de Maone
    - volksverhalen uit een Overijsselse gemeente -

    Op de grens van Oudleusen (gemeente Dalfsen) en Varsen (gemeente Ommen) ligt een gebied met de naam ‘de Maone’. In het Nederlands zou je misschien ‘de maan’ zeggen. Het was vroeger, veel meer dan nu, een erg drassig gebied. Op diverse plaatsen zakte je zomaar de diepte in. Je moest goed bekend zijn in de Maone, anders verdwaalde je en was je reddeloos verloren. Het was een gevaarlijk gebied.

    In de Maone woonde eens een man in een hutje. Ik weet niet precies hoe lang het geleden is, maar zeker wel een paar honderd jaar. Hij had een paar geiten die voor melk zorgden en verder leefde hij van wat je nu stroperij zou noemen. Hij was heel wat hazen en konijnen te slim af. Mans was ook een geweldig visser.

    De man leefde afgezonderd en kwam slechts af en toe bij de boerderij van ‘Otten Dieke’, die later tot boerderij Meijerink werd gedoopt. Hij heette Mans en in Oudleusen noemden ze hem ‘Mans van de Maone’. Mans was alleen, maar voelde zich nooit alleen. Hij genoot van al het moois dat de Maone hem te bieden had. En ondanks de geluiden om hem heen van de beesten, van de kikkers en de vogels, was Mans nooit bang.

    Ook als het donker was, genoot hij volop. Verwonderd keek hij naar de sterren, en de maan maakte een diepe indruk op hem. Uren en uren kon hij zo zitten staren naar de sterrenhemel. Mans zag in de maan een levensecht mannetje staan. Een mannetje compleet met een mond, ogen en een heel lichaam. Mans dacht dat het maar een klein kereltje was, maar op zo’n afstand kon hij dat niet goed zien. Veraf lijkt het altijd wat klein. En zo te zien, hield het mannetje in de maan zich stevig vast. Dat moet ook wel, dacht Mans. Wat zou er gebeuren als hij van de stang zou vallen? Roets, je bent zo beneden, en dan? Mans wilde er niet aan denken.

    Zo droomde en fantaseerde Mans er maar wat op los. Wat had dat mannetje in de maan het toch mooi voor elkaar. Altijd kon hij de wereld bekijken en zien wat de mensen aan het doen waren. Wat zou dat toch machtig mooi zijn, dacht Mans, die jaloers werd op het mannetje op de maan. Wat zou hij ook graag eens op die stang staan. Om te kijken, om te zien hoe het er uitziet van boven. Maar dat gaat niet, dacht Mans. Een mens op de maan, dat kan toch niet? Onmogelijk! Mans legde zich erbij neer dat hij nooit op de maan zou komen. Hoe zou je daar nu moeten komen? Het bleef een fantasie, een droomwereld voor Mans.

    Op een avond zit Mans weer te kijken en te turen naar die prachtige maan met dat manneke. Naar die onbereikbare maan. Plotseling daalt er een eileuver, een ooievaar, naast hem neer.

    Mans is verbaasd. Een eileuver die bij hem op bezoek komt, was al te raar. Hij had toch niet om een kindje gevraagd? Hij is toch maar alleen?

    Zijn verbazing wordt nog groter als de eileuver tegen hem begint te praten. Een vogel die gewone mensentaal spreekt? Dit is niet te geloven!

    De eileuver houdt het heel kort. "Mans," zegt hij. "Ik breng je naar de maan. Dat wil je toch zo graag? Trek maar een jasje aan, want daarboven is het een beetje kil. We vertrekken zo." Mans weet niet wat hij hoort en begrijpt er niets meer van. Toch trekt hij zijn jasje aan en klimt hij op de rug van de eileuver. Even later vliegt Mans door de lucht, steeds hoger en hoger. Het wordt een hele rit. Mans vergeet de tijd helemaal. Het is net of hij droomt.

    Na een poos is het zover. De eileuver landt veilig op de maan. Mans weet niet wat hem overkomt, en al gauw staat hij naast het echte manneke van de maan op die stang. Het manneke van de maan is trouwens veel groter dan hij dacht, nog groter dan hijzelf. De eileuver neemt hartelijk afscheid van Mans en waarschuwt hem, dat hij zich goed moet vasthouden. Als hij los laat, zou hij anders heel diep vallen.

    * * * wordt gevervolgd * * *

    Bron : - "Dalfser muggen: volksverhalen uit een Overijsselse gemeente" door Ruben A. Koman.
               Profiel, Bedum, 2006, 293 p. ISBN 9052943656.
               www.beleven.org

    05-07-2013 om 16:05 geschreven door saagje

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Categorie:volksverhalen
    » Reageer (0)
    08-10-2011
    nieuwsgierig héDe luie hasjverslaafde en zijn verstandige vrouw(vervolg)
    De luie hasjverslaafde en zijn verstandige vrouw(vervolg)
    De luie hasjverslaafde en zijn verstandige vrouw (vervolg)
    - Een volksverhaal uit Iran over een nogal domme man -

    De volgende dag vertrok hij. Hij deed een stap naar voren, een stap naar achteren en ging op weg. Hij kwam bij de koning binnen, werd door hem begroet en ook de ministers stonden voor hem op. Ze brachten hem de beste stoel en hij mocht gaan zitten. "Vertel ons eens hoe jij die leeuw hebt gevangen." Hij zei tegen hen: "Hoezo? Is een leeuw bij jullie zoiets bijzonders? Toen hij kwam aanlopen, heb ik hem opgetuigd en ben opgestapt alsof het mijn ezel was. Een leeuw heeft voor mij de waarde van een ezel."

    "Dan ben je dus een held," zei de koning tegen hem. "We zullen jou een leger geven; we maken een soldaat van je en sturen je op pad als legeraanvoerder. Jij zult aan het hoofd van de troepen staan en ik wil je op de vijand afsturen. We hebben namelijk een vijand; ieder jaar komt hij weer met zijn leger tegen ons in opstand en vecht tegen ons en wij kunnen hem niet verslaan. Maar dit jaar sturen we jou als aanvoerder van onze troepen." Hij zei tegen hen: "Geef mij drie dagen de tijd." Hij ging naar zijn vrouw toe: "Moge God je straffen! Wil je mij ongeluk brengen? Wil je mij een ramp bezorgen?" Ze zei tegen hem: "Wees maar stil, ik regel het wel voor je en bemoei jij je er maar niet mee!" - "Breng mij te eten, breng mij te drinken!"

    "Zeker," zei ze en bracht hem te eten, bracht hem hasj, bracht zijn waterpijp. Ze gaf hem te eten en te drinken. Daarna zei ze tegen hem: "Nou, heb je niet tegen hen gezegd: drie dagen? Ga dus maar naar hen toe en zeg hun op de derde dag: 'Geef me een paard, het sterkste paard uit de stal, dat als het ware vliegt als ik het bestegen heb en in de buitenlucht komt. En geef mij drie zakken, een zak met amandelen, een met pistaches en een met walnoten, die ik kan kraken en eten. En geef mij bovendien een zak met daalders, zodat ik geschikte kledij kan kopen, en geef mij wapens, omdat ik nu met het leger erop uit moet.'" - "Goed," zei hij en vertrok.

    Hij zei tegen hen wat ze hem had opgedragen. Ze bewapenden hem en gaven alles wat hij wilde. Ze gaven hem het geld, alles. Daarna kocht ze voor hem een leren pak dat hem, als hij het aantrok, volledig met leer bedekte: zijn handen, zijn gezicht, zijn benen - overal leer. Alleen zijn ogen waren nog te zien en de neus en de mond, maar het was maar een heel kleine opening.

    Ze pakte de lijm, kookte die en smeerde daarmee zijn bovenbenen, zijn voeten en zijn achterste in en zei: "Houd jij de teugels zo stevig vast als je kunt, laat ze niet los! Of het paard vliegt of rent of stilstaat: houd de teugels vast; laat ze in geen geval los!" Daarna opende ze de deur en zei: "Vooruit, toe maar! God zij met je en neem het geld mee!" Hij ging. Nauwelijks was het paard bij de deur of het vloog er al vandoor, de soldaten erachter aan. Ze renden naar buiten alsof ze gek waren. Ze kwamen buiten en renden voort, en de man voor hen uit.

    De sultan die met hen oorlog kwam voeren en die ze moesten verslaan, had een kaal hoofd. De hasjverslaafde probeerde zich aan de boom vast te houden, hij trok hem met zijn handen uit de grond; hij probeerde zich aan een blokhut vast te houden, die stortte ineen. Toen begon hij te schreeuwen: "Houd me vast, zodat ik niet val!" En ze dachten dat hij zei: "Houd de kaalkop vast!" Hij zei steeds weer: "Houd me vast, ik val! Houd me vast, ik val! Mijn God, ik ben verloren! Houd me vast, ik val!" - "Waar is hij, de kaalkop? Waar is hij?" - "Houd me vast, ik val!" Ze riepen hem steeds weer toe: "Waar is de kaalkop?" Ze renden verder naar de tenten; die verwoestten ze volledig. Ze grepen de kaalkop. Toen de vijandige soldaten hem hoorden: "Houd me vast, ik val!" en dachten dat hij riep: "Houd de kaalkop vast!" lieten ze hun koning in de steek en vluchtten. En zij boeiden de kaalkop en namen hem mee. De hasj verslaafde keerde met zijn paard terug.

    Tegen allen die met hem wilden spreken, zei hij slechts: "Boeboeboe!" Hij kon geen antwoord geven, het schuim kwam hem uit de mond. "Hoe kwam je overwinning tot stand? Hoe heb je hem kunnen vangen?" Hij zei slechts: "Boeboeboe..." Hij kwam weer bij zijn vrouw en riep haar toe: "Doe de deur open! Open...!" - "Wat een wonder! Wat een mooi bericht!" - "Boeboeboe!" Hij was totaal uitgeput, hij gooide zich languit op bed en zij deed zijn pak uit. "Mijn God," zei hij tegen haar. "Nu is het afgelopen, jij teef! Jij geeft mij geen bevelen meer!" Toen moest de vrouw hard lachen, maar de man nam zijn hasj en ging slapen. Van nu af aan at en sliep hij de hele dag en was lui en verslaafd aan hasj, net als vroeger. Maar zijn vrouw zei er niets meer over, want door haar handigheid had ze hun omstandigheden verbeterd en kon ze onbezorgd leven.

    * * * gebeeindigd * * *

    Bron : - "Moedige meiden, wijze vrouwen & geliefde dochters. Heldinnen in volksvertellingen uit de hele wereld" samengesteld door Geraldine Le Blanc.
               Kemper & Boekwerk, Leidschendam, 2005. ISBN: 90-76542-20-1
               www.beleven.org

    08-10-2011 om 21:38 geschreven door saagje

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Categorie:volksverhalen
    » Reageer (0)
    06-10-2011
    nieuwsgierig héDe luie hasjverslaafde en zijn verstandige vrouw
    De luie hasjverslaafde en zijn verstandige vrouw
    De luie hasjverslaafde en zijn verstandige vrouw
    - Een volksverhaal uit Iran over een nogal domme man -

    Er was eens een man die lui en aan hasj verslaafd was. De hele dag was hij aan het eten en slapen. Zijn vrouw zei steeds weer tegen hem: "Sta op, doe eens wat, ga aan het werk!" Hij zei slechts: "Vrouw, laat me zoals ik ben! Laat me slapen, laat me met rust! Ga maar hasj en thee voor me halen en geef me te eten!"

    Op zekere dag had ze de buik er vol van en zei alleen maar: "Vooruit, naar buiten!" - "Waar moet ik buiten naartoe?" - "Ga maar wandelen!" - "Waar moet ik gaan wandelen?" - "Doe iets met je benen," zei ze, "misschien wordt onze situatie beter en bewijst God ons een weldaad." - "Moge God je bestraffen, ik vervloek je! Wil je mij ongeluk brengen? Wil je...?" - "Schiet op!" zei ze tegen hem; ze bracht hem een ezel, legde daarop het eten, een stuk kaas, een stuk brood, de thee, een stuk hasj, een deken, twee kussens en zei tegen hem: "Zoek de buitenlucht op, ga wandelen, zodat je je ten minste nog een beetje beweegt! Moge God ons een weldaad bewijzen!"

    De hasjverslaafde ging naar buiten en liep en liep tot hij in de steppe was aangekomen. Toen zei hij: "Ik wil gaan liggen; ik wil uitrusten en slapen. Die vrouw is gek! Waar wil ze me eigenlijk naartoe sturen? Ik ben niet geschikt om te werken en ook niet om rond te lopen." Hij haalde het eten te voorschijn dat ze voor hem had ingepakt. Hij at het, spreidde de deken uit, legde de twee hoofdkussens neer en sliep in.

    Daarbij vergat hij het stuk hasj en het eten dat op de grond was achtergebleven. Hij sliep de halve nacht; toen kwam er een leeuw aan, een verschrikkelijk grote leeuw. Die begon met de ezel en at hem op, daarna ging hij verder met het eten. Hij at het voedsel en het stuk hasj. Zodra hij het voedsel en het stuk hasj had gegeten, werd hij slaperig. De leeuw ging liggen; hij at de hasj verslaafde niet op, alleen de ezel, het voedsel en de hasj.

    De hasjverslaafde werd wakker. Hij vond de zadeltas en het zadel naast zich waar hij ze had neergelegd; zijn ezel vond hij niet. Alleen de leeuw was er nog. Slaperig als hij was, hield hij de leeuw voor de ezel. Hij zadelde hem op, klom erop en ging op weg, hij keerde naar de stad terug. Hij zei: "Godzijdank, nu keer ik terug; die vrouw is toch gek, ze wil me naar buiten sturen. Hoor ik in de buitenlucht? Ben ik soms een wandelaar?"

    Zo kwam hij met de leeuw in de stad aan. "Mijn God! Mijn God!" De mensen vluchtten, de kinderen liepen hard weg, de mannen maakten dat ze wegkwamen. De mensen vluchtten terwijl hij op de leeuw reed. "Kijk eens, wat een wonder! Een leeuw! Lieve hemel!" Hij zei tegen hen: "Is een leeuw bij jullie iets bijzonders?" - "Mijn God, vertel ons hoe je hem gevangen hebt!" - "Ha ha," zei hij, "zodra de leeuw bij mij was gekomen, tuigde ik hem op, zadelde ik hem en reed naar jullie toe." - "Goeie genade, bravo!"

    De mensen liepen van schrik weg. Toen hij bij zijn vrouw kwam, greep hij de leeuw, legde hem aan de ketting, sloot hem op in de kamer en deed de deur op slot. "Vrouw," zei hij tegen haar, "laat mij slapen, geef mij hasj, geef mij te eten! Jij hebt mij te gronde gericht, ik wil niet naar buiten gestuurd worden!"

    "Ga maar slapen," zei ze tegen hem, "nu bewijst God ons een grote dienst." Dat had ze meteen begrepen zodra ze de leeuw had gezien. Toen kwamen de boden van de sultan al naar haar toe: "Geef ons de leeuw die je gekregen hebt en direct bij zonsopgang willen we de hasjverslaafde meenemen, de koning wenst hem te zien!"

    "Hier," zei.ze tegen de boden; meteen gaf ze hun de leeuw mee en zei: "Morgen komt mijn man bij jullie!" - "Zodra je morgenochtend ontbeten hebt, ga je." - "Vrouw, wil je mij in het verderf storten? Wil je mij ombrengen?" - "Stil," zei ze tegen hem, "dat gaat je niets aan. God zal ons een dienst bewijzen, hij biedt ons de mogelijkheid in ons levensonderhoud te voorzien; ga nu!"

    Hij zei tegen haar: "Maar wat moet ik tegen hen zeggen als ik ga?" - "Zodra je binnenkomt en als ze je vragen: "Hoe heb je de leeuw gevangen?" zeg je: 'Is een leeuw bij jullie zoiets bijzonders? Voor mij is dat iets heel natuurlijks. Zodra hij kwam, heb ik hem opgetuigd en opgezadeld.' En als ze jou een opdracht geven, zeg dan: 'Geef mij drie dagen de tijd.' En dan kom je bij mij, ik zal het voor je regelen." - "Moge God jouw zaken regelen! Wil je mij ongeluk brengen? Kan ik opdrachten uitvoeren? Ik...?" Ze zei tegen hem: "Houd je daar maar niet mee bezig." - "Goed," zei hij.

    * * * wordt gevervolgd * * *

    Bron : - "Moedige meiden, wijze vrouwen & geliefde dochters. Heldinnen in volksvertellingen uit de hele wereld" samengesteld door Geraldine Le Blanc.
               Kemper & Boekwerk, Leidschendam, 2005. ISBN: 90-76542-20-1
               www.beleven.org

    06-10-2011 om 09:07 geschreven door saagje

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Categorie:volksverhalen
    » Reageer (0)
    14-09-2011
    nieuwsgierig héTijl Uilenspiegel en de paardenkoopman
    Tijl Uilenspiegel en de paardenkoopman
    Tijl Uilenspiegel en de paardenkoopman
    - Een Uilenspiegel-verhaal uit Duitsland -

    Een tijdlang verdiende Tijl Uilenspiegel de kost met de paardenhandel, en zo wou hij eens in Hildesheim bij een boer een paard kopen. De eigenaar vroeg er dertig gulden voor, maar Tijl vond het te veel, en bood twintig. Na veel loven en bieden werden ze het eens over de prijs: vier en twintig gulden.

    "Je vindt het zeker wel goed," zei Tijl zo langs zijn neus weg, "dat ik direct twaalf gulden betaal en je die andere twaalf gulden schuldig blijf?"

    "Best," zei de ander; hij pakte de twaalf gulden aan en Tijl nam het paard mee.

    Maar Tijl liet niets meer van zich horen en op een goeie dag kwam de boer bij Tijl en vroeg, wanneer-ie nu eens eindelijk van plan was die twaalf gulden te betalen. Tijl keek hem stom verbaasd aan. "Je weet toch, wat we afgesproken hebben?"

    "Zeker," zei Tijl, "dat weet ik nog precies, en daar houd ik me aan."

    "Nou, betaal me dan die twaalf gulden!"

    "Geen denken aan," sprak Tijl, "als ik je die twaalf gulden betaalde, dan zou ik ze je toch niet meer schuldig zijn? Nou, en we hebben afgesproken, dat ik ze je schuldig zou blijven! Nee hoor, dat zou woordbreuk zijn en daarvoor ben je bij mij aan het verkeerde adres."


    * * * einde * * *

    Bron : - "Boek van de jeugd"
               Uitgeverij de Arbeiderspers, Amsterdam, 1937.
               www.beleven.org

    14-09-2011 om 10:15 geschreven door saagje

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Categorie:volksverhalen
    » Reageer (2)
    26-07-2011
    nieuwsgierig héHet zwanennest
    Het zwanennest
    - Een Deens nationalistisch verhaal van Hans Christian Andersen -

    Tussen de Oostzee en de Noordzee ligt een oud zwanennest en dat wordt Denemarken genoemd. Daar worden nog steeds zwanen geboren, waarvan de naam nooit zal uitsterven. In de oudheid vloog er een vlucht zwanen hier vandaan de Alpen over naar de groene vlakten van het Land van de Mei, waar het goed wonen was. Die zwanen werden de Longobarden genoemd.

    Een andere schare, met schitterende veren en trouwe ogen, zwierde naar Byzantium, ging daar rondom de troon van de keizer zitten en spreidde de grote witte vleugels als schilden uit om hem te beschermen. Zij kregen de naam Weringen.

    Er klonk een angstschreeuw van de kust van Frankrijk voor die bloedige zwanen, die met vuur onder hun vleugels uit het noorden kwamen, en het volk bad: "Van de wilde Noormannen, bevrijd ons, Heer!" Op de lentefrisse, groene vlakte van het open strand van Engeland stond de Deense zwaan met een driedubbele koningskroon op zijn hoofd.

    Zijn gouden scepter strekte hij uit over het land. Op hun knieën bogen de heidenen neer aan de kusten van Pommeren en de Deense zwanen kwamen met hun vlag met het kruis en met getrokken zwaarden. Dat was in de oeroude tijd, zeg je. Maar ook korter geleden werden er machtige zwanen gesignaleerd die het nest uitvlogen.

    Er ging een lichtstraal door de lucht, er kwam licht over de landen van de wereld, de zwaan kliefde met zijn sterke vleugelslag de schemerende mist en de sterrenhemel was weer beter te zien, het leek wel of hij dichter bij de aarde kwam. Dat was de zwaan Tycho Brahe. "Ja, toen!" zeg je. "Maar in onze tijd dan?" Toen zagen we de ene zwaan naast de andere in zijn schitterende vlucht.

    Eén streek er met zijn vleugel over de snaren van de gouden harp en het weerklonk in het hele noorden. De bergen in Noorwegen richtten zich hoger op in het zonlicht van de oudheid, het suisde door dennen en berken. De goden, helden en edele vrouwen vertoonden zich tegen de achtergrond van het diepe, donkere woud.

    We zagen een zwaan met zijn vleugels tegen de marmeren rots slaan, zodat die opensprong en de in het steen vastgelegde gestalten van schoonheid bij klaarlichte dag te voorschijn traden en de mensen in de landen eromheen hun hoofd optilden om deze machtige gestalten te zien. We zagen een derde zwaan de draad van de gedachte spinnen, die nu van land tot land bevestigd wordt, de aarde rond, zodat het woord nu met de snelheid van de bliksem door de wereld gaat. Onze-Lieve-Heer heeft het oude zwanennest tussen de Oostzee en de Noordzee lief. Laat er maar machtige vogels door de lucht komen om het te vernielen: "Dat zal niet gebeuren!" Zelfs de jongen zonder veertjes gaan in een kring op de rand van het nest staan, dat hebben we gezien.

    Ze laten zich in hun jonge borst steken tot hun bloed vloeit.

    Ze verdedigen zich met hand en tand.

    Er zullen nog eeuwen voorbijgaan, zwanen zullen uitvliegen en overal ter wereld te zien en te horen zijn, voordat de tijd komt dat er naar waarheid gezegd kan worden: "Dat is de laatste zwaan, het laatste lied uit het zwanennest."

    * * * einde * * *

    Bron : - "Hans Christian Andersen - Sprookjes en vertellingen"

    - uitgegeven door Van Holkema & Warendorf / Unieboek, Bussum, 1975.
    - www.beleven.org

    26-07-2011 om 22:23 geschreven door saagje

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Categorie:volksverhalen
    » Reageer (0)
    24-07-2011
    nieuwsgierig héDe gebarsten emmer
    De gebarsten emmer
    - Een verhaal uit India over een nuttige gebarsten emmer -

    Een waterdrager in India had twee grote emmers; elke emmer hing aan één kant van een juk dat hij over zijn schouders droeg. Eén van de emmers had een barst en de andere emmer was in perfecte staat. Terwijl die tweede emmer aan het einde van de lange weg tussen de rivier en het huis van de meester een volle portie water afleverde was tegen die tijd de gebarsten emmer nog maar half vol.

    Dat ging zo twee volle jaren verder. De waterdrager leverde altijd maar anderhalve emmer water af in het huis van zijn meester. Natuurlijk was de goede emmer bijzonder trots op zijn prestaties omdat hij perfect voldeed voor het doel waarvoor hij gemaakt was. Maar de arme gebarsten emmer was beschaamd om zijn gebrek en voelde zich ellendig omdat hij maar de helft kon presteren van wat je van hem had mogen verwachten.

    Nadat hij zich zo twee jaar lang als een mislukking had beschouwd begon hij op een dag bij de rivier tegen de waterdrager te praten. "Ik ben beschaamd over mezelf en ik wil me bij jou verontschuldigen." "Waarom?," vroeg de waterdrager, "waarom ben je beschaamd?"

    "Omdat ik de laatste twee jaar slechts in staat ben geweest om maar een halve portie water af te leveren. Door die barst in mijn zijwand verlies ik voortdurend water onderweg naar het huis van je meester. Door mijn falen moet jij zo hard werken en krijg je niet het volle loon voor je inspanning," antwoordde de emmer.

    De waterdrager kreeg echt medelijden met de oude gebarsten emmer; hij wilde hem troosten en zei: "Als we dadelijk teruggaan naar het huis van mijn meester moet je eens goed op die prachtige bloemen letten aan de kant van de weg".

    En inderdaad: toen ze de heuvel opliepen zag de gebarsten emmer de prachtige wilde bloemen langs de kant van de weg en dat bracht hem toch een beetje troost. Maar aan het einde van de reis voelde hij zich toch weer ongelukkig omdat de helft van het water weer was weggelopen en hij verontschuldige zich opnieuw bij de waterdrager omdat hij weer gefaald had.

    De waterdrager bekeek de emmer en zei: "Heb je dan niet gezien dat er alleen maar bloemen groeien langs jouw kant van de weg en niet langs de kant van de andere emmer? Dat komt omdat ik altijd al wist dat je een beetje lekte en ik heb daar mijn voordeel mee gedaan. Ik heb bloemzaadjes geplant aan jouw kant van de weg en elke keer als we terugkwamen van de rivier heb jij ze water gegeven. En zo heb ik twee jaar lang telkens prachtige bloemen kunnen plukken om de tafel van mijn meester mee te versieren."

    "Als jij niet zou zijn zoals je nu eenmaal bent dan zou zijn huis er nooit zo prachtig uitzien."

    * * * einde * * *

    Bron : - www.beleven.org

    24-07-2011 om 16:25 geschreven door saagje

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Categorie:volksverhalen
    » Reageer (1)
    11-07-2011
    nieuwsgierig héDe verdwaalde boodschappenjongen-vervolg
    De verdwaalde boodschappenjongen (vervolg)
    - Het winnende verhaal van de Arnhemse volksverhalenwedstrijd -

    Berend liep achter Stevin en Anne aan en kwam in een grote zaal met wijnrode gordijnen en lange houten tafels met druipkaarsen in koperen kandelaars. Aan het eind van de zaal stond in het midden een groot podium met aan de wand een houten schild in rode, zwarte, gele en witte kleuren. Het was een zwart schild, met een gele rand.

    "De tafels zijn hier nog leeg, maar vanavond komen hier mensen van de orde, mensen zoals jij en ik," zei Stevin. "En die broeders ga jij bedienen, kunnen we meteen zien wat voor vlees we in de kuip hebben!" Terwijl hij dit zei, kneep hij hard in Berends arm. "Jij kunt trouwens wel wat meer vlees aan je botten gebruiken."

    Samen met Anne, wat zijn kamergenoot werd, gingen ze naar een hok, dat niet groter was dan drie bij vier meter. Daarin stonden twee houten bedden en een vierkante tafel met twee stoelen. Op het dunne matras lagen een paar dekens. Berend maakte zijn bed op en het stof dwarrelde rond. Zouden ze nog wat te eten krijgen? Anne zag er niet mager uit, dus het zal wel goed komen. Iemand klopte op de deur. Anne deed open. Niet veel later bracht hij twee dampende borden soep en brood, zette die op de grond. Daarna kreeg hij nog een bord met een kippenpoot. Hadden de broeders zich vergist?

    "Dat stuk is van mij," zei Anne er maar meteen bij en liet het zich hoorbaar goed smaken.

    Nadat Berend zich te goed had gedaan aan de soep, vroeg Berend voorzichtig waarom Anne wel een stuk vlees kreeg en hij niet. "Omdat hij er langer werkte," was het antwoord. Het klonk logisch. De knagende honger in zijn opstandige maag negeerde Berend dit keer.

    Maar die honger was de volgende ochtend toch wel erg opdringerig. "Als ik niet kan eten, kan ik ook niet werken," zei Berend. "Als gij niet kunt werken, kunt gij ook niet eten," verbeterde Stevin hem. "Weldra ga jij met Anne naar de markt, om gans, appels, vis en eieren te kopen. Daarna zullen we wel zien. Allez." Ze zouden hem weldra belonen hadden ze toch gezegd; ik moet vertrouwen houden, dacht Berend.

    "Prachtige appels, eieren voor een cent!" Het rumoer op het marktplein was niet van de lucht. Mensen liepen voorbij; vrouwen met schort, hoofddoek, mandjes en spelende kinderen. Dit gaf een vertrouwd gevoel, net zoals de opengesperde bek van een dode vis. Daardoor vergat hij Anne. "Rennen!" riep Anne en trok Berend aan zijn jas. Van schrik liet hij de boodschappen vallen en ging achter zijn kamergenoot aan.

    Anne hield iets onder zijn trui. Hij moest dit vaker gedaan hebben, dat kon niet anders. Hijgend kwamen ze aan in Het Duivelshuys. Anne toverde een dode gans te voorschijn. "Je hebt het niet verdiend, maar je hebt wel heel goed de gans helpen dragen," glimlachte Stevin. Dat had hij niet gedaan, maar Berend besloot zijn mond te houden. Niet snel daarna kreeg hij een stuk van het brood en een appel. "Water brengen we je zo." Berend wachtte niet op het water. "En Anne dan?"

    "Jij mag ons helpen," was het antwoord van Stevin. "Als je goed je best doet, ben je de volgende keer welkom aan onze dis." Wel vreemd vond Berend het, omdat ze broeders waren? Alsof Stevin gedachten kon lezen, zei hij: "Knaapje, ik ben ook ooit zo begonnen en toen had ik het nog veel slechter dan jij. Dankbaarheid en gehoorzaamheid bezorgen eer. Kom met ons mee naar de grote zaal, dan zul je daar verdere instructies krijgen."

    De grote zaal zat vol met mannen en jongens. Weldra kreeg Berend een gebraden gans op een glanzende schaal. De geur van vlees vloog zijn neusgaten in. "Die tafel daar links, neerzetten. Hop," opperde Stevin. Berend schommelde met het dienblad. Toen Berend terug liep kreeg hij weer een plateau in zijn handen, dit keer met pullen bier en zo ging dat de hele avond door. Het leek wel of Berend zeebenen had.

    De dis was misselijkmakend. Mannen en jongens die zich tegoed deden aan allerlei lekkernijen en hij die het moest doen met een stuk brood en een appel en hij had toch maar die gans getransporteerd. Maar hij moest volhouden en dankbaar zijn.

    De dag erna kregen ze weer de opdracht de markt op te gaan. Als Anne hen nu maar niet weer zo'n streek leverde. "Anne, hier is het geld," zei Berend. "Ga jij inkopen doen?" Hij durfde Anne niet aan te spreken op zijn gedrag; als hij Anne het geld gaf, zou hij er wel mee betalen, hoopte hij. Ze hadden de boodschappenlijst in tweeën gedeeld. Berend was aan de beurt. Terwijl hij zijn bestelling opnam, hoorde hij naast zich: "Houd de dief!" In Anne kwam beweging. Dat ging mooi niet door, dacht Berend en trapte Anne op zijn voet. "Wat doe je nou?" schreeuwde Anne. In een impuls riep Berend: "Hou op met stelen. Je brengt mij in moeilijkheden." - "Ik heb niks gedaan," riep Anne. "Die naast mij stond, is er vandoor, kijk hem rennen!" Nog net zag hij de dief met een mand.

    Nu de dief weg was, ontstond er ruimte tussen Anne en het slachtoffer van de diefstal. Hij zag hoe Anne het slachtoffer; een kromme vrouw met hoofddoek aansprak. Berend herkende de hoofddoek. Zou het zijn oma zijn? Nee, dat kon niet. Toen kreeg het beeld een geluid. De vrouwenstem kwam ook overeen met die van zijn oma. "Oma Aantje?" Berend duwde Anne opzij. "Berend?"

    Zijn geweten knaagde net als de honger. Nu moest oma zelf boodschappen doen. Wat erg. "Oma, ik ben het, Berend. Ik ga met je mee naar huis, ik had een baantje. Ik leg het later nog wel uit."

    "Het is goed jongen, ze kneep hem in zijn wang."

    Anne moest hij verontschuldigen. Anne knikte en toen zag hij ook zijn tranen. "Ik heb helemaal geen familie meer," snikte Anne. Nu kreeg Berend met hem te doen. "Glip onder het boodschappen naar De Vier Snaren, dan kunnen we elkaar daar later ontmoeten." Dat vond Berend een goed idee. Oma en Berend gingen naar huis.


    * * * finito * * *

    Toelichting :

    -In mei 2011 is er vanuit Kunstbedrijf Arnhem een schrijfwedstrijd georganiseerd, waarin op zoek werd gegaan naar het volksverhaal van Arnhem. Dit verhaal van Hanneke van den Heuvel heeft gewonnen.

    Bron :

    - Inzending voor het volksverhaal van Arnhem. Geschreven door Hanneke van den Heuvel.
    - www.beleven.org

    11-07-2011 om 18:55 geschreven door saagje

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Categorie:volksverhalen
    » Reageer (1)
    10-07-2011
    nieuwsgierig héDe verdwaalde boodschappenjongen
    De verdwaalde boodschappenjongen
    - Het winnende verhaal van de Arnhemse volksverhalenwedstrijd -

    Het rommelde in zijn maag. Berend deed boodschappen voor oma Aantje en ook voor hemzelf. Sinds zijn moeder overleden was en vader vaker op zee zat dan in de kroeg, ging de jongen minstens een keer per week naar de markt. Maar stilaan had hij er de pest in. Berend wilde wel eens een echte man zijn en geen boodschappenjongen meer. Hij wilde ook iets te vertellen hebben.

    Het schemerde. Hij had zich voorgenomen voor het donker thuis te zijn, toen hij een geluid hoorde. "Psst." Berend draaide zich om. Een man met een gouden hoektand lachte breed. Hij droeg een mantel met manchetten, een dieprode fluwelen pofbroek en een paar glimschoenen. "Ik ben verdwaald," zei hij met een licht hese stem. "Ken jij toevallig De Vier Snaren?" De Vier Snaren was een café. Dat café kende Berend wel. Het zat om de hoek bij Het Duivelshuys. Berend keek ondertussen om zich heen. Schemerdonker. Hij kon nu niet te lang wegblijven. Maar ach, onderweg kwam hij er toch langs, dus waarom zou hij niet een eindje met deze passant meelopen?

    Berend ging voor als een echte meneer. Bij De Vier Snaren zei de gouden tand: "Ik wil je voor deze dienst graag florijnen geven." Voordat Berend kon weigeren, gaf de man hem geld. Dat kon hij goed gebruiken. "Jongen, ik vind je zeer geschikt. Kom morgenmiddag rond de klok van twaalf weer bij De Vier Snaren. Dan kun je meer geld verdienen." Geld verdienen. Dat klonk hem als muziek in de oren. Wie weet was het een handelaar en mocht hij net als vader varen! Vederlicht ging Berend met de boodschappen naar huis.

    Klokslag twaalf was hij bij De Vier Snaren. "Psst." Berend herkende het geluid, draaide zich om en keek in het gezicht van de man met de gouden tand. "Ah, daar ben je. Kom maar mee." Nu liep Berend achter de man aan. Het steegje uit, totdat hij voor een stenen duivelskop stond. Het duiveltje lachte. De man liep voor hem en daalde een stenen trap af, die in de grond leek te verdwijnen. Toen bonsde hij een paar keer tegen een zware zwarte deur.

    De deur ging open. En niet veel later stonden ze in een donkere hal, met licht bruine plavuizen. Aan de muur brandden fakkels. Berend rilde en toch was het hier niet koud. Wat deden ze hier. Dit moest vast een vergissing zijn. De gouden tand legde kort een hand op Berends schouder. "Hier nemen we afscheid," zei de man. Hij liet de hand langzaam los. Daarna viel de donkere deur met een klap achter hem dicht. Nu stond Berend er weer alleen voor, maar iemand moet toch de deur hebben opengedaan? In het Duivelshuys is het niet pluis, dat is waar zijn oma hem voor waarschuwde. Nu zit hij gevangen, of toch niet.

    Berend draaide zich om en probeerde de deur te openen, dat ging niet. "Jongeman," bromde een stem achter hem. "Je wordt verwacht." Het leek of de stem hem deed bevriezen.. Langzaam maakte Berend zijn vingers los van het koude staal. "Komt er nog wat van? Je wilt verdienen of niet?"

    In zijn gedachten zag hij een duivelskop voor zich. Hij durfde niet te kijken, maar moest wel toen hij het getik hoorde op de plavuizen, een geluid dat steeds dichterbij kwam. Zijn hart klopte sneller. Steeds dichter en dichter kwam het geluid. Om het geschreeuw vanuit zijn binnenste te onderdrukken, draaide hij zich om. "Jongen, heb geen schrik. Vertel me liever hoe je heet." Een lange smalle man met donkere haren en geschoren baard stond voor hem. "Ik ben Stevin." En hij stak een hand uit. Aarzelend greep Berend naar zijn hand. "Ik ben Berend," trilde hij. Daarna slikte hij zijn naam weg. De man glimlachte en knikte een paar keer. Berend kon wel door de grond zakken. Zou dat hier kunnen? Of was de bodem al bereikt.

    Berend wilde nog zeggen dat hij naar huis wilde, maar zijn spraak was niet snel genoeg, niet sneller dan de woorden die uit Stevins mond te voorschijn kwamen. Alsof hij zijn gedachten kon lezen, zei de man: "Je blijft vanavond hier, want je hebt dienst. Maar je hoeft het niet alleen te doen. Iemand komt je assisteren."

    "Maar waar slaap ik dan?"

    "Hier."

    "Maar, mijn oma dan? Die weet van niks."

    "Heeft Willem je dat dan niet verteld?"

    "Wat verteld?"

    "Dat je hier blijft wonen en werken?"

    Willem, zo heette de man die hem had gebracht.

    "Nee, maar dat was niet de bedoeling," riep Berend in paniek.

    "Wees toch eens kalm. Jongens die snel opgefokt raken, kunnen we hier niet gebruiken."

    Toen knipte Stevin met zijn vingers. Een kleine, forse jongen met een groene muts verscheen en overhandigde hem een zakje. "Dank je Anne. Dit is Anne. Hij is voor de drommel niet bang, hè Anne?" Anne knikte, hij keek een beetje ondeugend. Voor de drommel niet bang, herhaalde Berend in zichzelf. Anne was ook heel handig. Want hij wist precies wat hij doen moest. Stevin een zakje geven. Het buideltje werd geopend en vervolgens hield Stevin een blinkend gouden muntstuk tussen duim en wijsvinger. Deed het muntstuk terug en schudde met de buidel, toen zei hij: "Veel dukaten. Ze zijn voor jou als je hier een week blijft en je werk goed doet. Is dat een goede deal? Je zult je oma en de rest van je familie er een groot plezier mee doen." Nou, daar had hij wel oren naar. "Kom maar mee dan."


    * * * wordt vervolgd * * *

    Toelichting :

    -In mei 2011 is er vanuit Kunstbedrijf Arnhem een schrijfwedstrijd georganiseerd, waarin op zoek werd gegaan naar het volksverhaal van Arnhem. Dit verhaal van Hanneke van den Heuvel heeft gewonnen.

    Bron :

    - Inzending voor het volksverhaal van Arnhem. Geschreven door Hanneke van den Heuvel.
    - www.beleven.org

    10-07-2011 om 07:44 geschreven door saagje

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Categorie:volksverhalen
    » Reageer (1)
    03-07-2011
    nieuwsgierig héTijl Uilenspiegel danst op het koord
    Tijl Uilenspiegel danst op het koord
    - Een Uilenspiegel-verhaal uit Vlaanderen -

    De een laat de schaar knipperen, en hij weet: ik word kleermaker. De ander trekt een kaarsrechte lijn op papier, en hij weet: ik word architect. Maar de jonge Tijl spande een koord dwars over de daken en hij wist: ik ben en blijf Tijl de Luchthartige, ik wil de mensen voor de gek houden.

    Zo trekt iedereen zijn eigen levenslijn, de een met de schaar in de stof, de ander met zijn potlood op papier. En lieden zoals Tijl balanceren op het slappe koord, lichtvoetig en luchthartig, terwijl daar beneden de mensen staan met hun grove, plompe schoenen en met allebei hun benen stevig op de grond. Ze staan met open mond naar boven te staren, stomverbaasd dat iemand zo hoog wil klimmen.

    Maar zijn moeder, die haar Tijl veel liever als architect of als kleermaker had gezien, pakte op een dag zelf de schaar - en ze knipte het koord, waarop Tijl juist aan het dansen was, in tweeën. Wat moesten de mensen lachen, toen die waaghals, die zo hoog gestegen was, opeens in de lucht stapte en pats! op zijn neus viel.

    Maar de volgende morgen stond Tijl alweer op het koord. En hij riep naar de mensen beneden: "Als jullie allemaal je linkerschoen uittrekken en aan een touw binden, dan zal ik je eens wat laten zien!" De meesten deden dat. En daar sprongen ze dan op één been heen en weer, als manke vogels. Of ze leunden tegen elkaar, rug aan rug, om hun evenwicht niet te verliezen.

    Iedereen was nieuwsgierig wat Tijl met al die schoenen zou doen. "Kijk, ik sta hier rustig op mijn koord," riep Tijl naar beneden. "En jullie waggelen en wankelen maar, alsof je geen vaste grond meer onder je voeten hebt!" Toen haalde hij een schaar uit zijn zak en knipte het touw met de schoenen eraan in tweeën. "Daar hebben jullie je schoenen terug!" riep Tijl.

    Hij ging op zijn gemak op het koord zitten en keek hoe iedereen om zijn schoenen begon te vechten. De een had opeens een rode en een blauwe laars aan, een ander had vier schoenen in zijn hand, weer een ander liep rond op sokken vol gaten. De kinderen hadden gewoon allemaal hun schoenen uitgetrokken en probeerden ze ook niet meer terug te krijgen. Lachend renden ze rond, blootsvoets door de plassen.

    "Wat zijn jullie toch gemakkelijk uit je evenwicht te brengen!" dacht Tijl. En tevreden schommelde hij op zijn koord heen en weer, hoog boven de daken.


                                            * * * EINDE * * *
    Bron : - "Boek van de jeugd"
               Uitgeverij de Arbeiderspers, Amsterdam, 1930.
               www.beleven.org

    03-07-2011 om 19:50 geschreven door saagje

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Categorie:volksverhalen
    » Reageer (1)
    30-06-2011
    nieuwsgierig héDe doedelzakspeler en de Pooka
    De doedelzakspeler en de Pooka
    - Een Iers volksverhaal over een diergeest en muziek -

    In vroeger tijden woonde er in Dunmore, in het graafschap Galway, een doedelzakspeler die niet helemaal goed wijs was. Muziek was zijn lust en zijn leven, maar hij kon nooit meer dan één wijsje spelen, en dat was 'De zwarte schelm' ('The Black Rogue'). Hij kreeg vaak heel wat geld van de hoge heren, want die mochten graag de gek met hem steken.

    Op een avond was de doedelzakspeler op een danspartij geweest en ging halfdronken op huis aan. Toen hij bij het bruggetje kwam dat naar zijn moeders huis leidde gespte hij zijn doedelzak om en begon 'De zwarte schelm' ('An Rógaire Dubh') te spelen. Toen verscheen de Pooka achter hem en slingerde de muzikant op zijn rug. De Pooka had lange horens en die greep hij stevig vast voordat hij zei: "Naar de duvel met jou, ellendig beest, laat me naar huis gaan. Ik heb tien stuivers in mijn zak voor mijn moeder, en die moet snuif hebben."

    "Maak je maar geen zorgen over je moeder," zei de Pooka, "zorg dat je je goed vasthoudt. Als je valt breek je je nek en je doedelzak." En toen vervolgde de Pooka: "Vooruit, speel 'Het arme oude vrouwtje' ('An tsean bhean bhocht') voor me."

    "Dat ken ik niet," zei de muzikant.

    "Hindert niet of je het kent of niet," zei de Pooka. "Speel op, dan zorg ik wel dat je het kent."

    De muzikant blies zijn doedelzak vol lucht en speelde muziek, zo mooi dat hij er zelf versteld van stond. "Wis en waarachtig, jij bent een goeie muziekmeester," zei de muzikant, "maar zeg eens waar je me heen brengt."

    "Er is vanavond groot feest in het huis van de Banshee, op de top van Croagh Patrick," zei de Pooka, "daar moet ik je heen brengen om muziek te maken. Je moeite zal beloond worden, dat kan je van me aannemen."

    "Nee maar, dan bespaar je me een hele tocht," zei de doedelzakspeler, "want pater William heeft me een reis naar Croagh Patric opgelegd als penitentie, omdat ik vorig jaar met Sint Maarten een witte ganzerik van hem had gestolen."

    De Pooka voerde hem in vliegende vaart door heuvels en moerassen en onherbergzame oorden, tot ze aankwamen op de top van Croagh Patric. Daar stampte de Pooka drie maal met zijn hoef, waarop er een grote deur openging. Ze gingen samen naar binnen en kwamen in een mooie zaal.

    In het midden zag de muzikant een gouden tafel, waar honderden oude vrouwen omheen zaten. Een van hen stond op en zei: "Duizend maal welkom, November-Pooka. Wie heb je daar bij je?"

    "De beste doedelzakspeler van Ierland," zei de Pooka.

    Een van de oude vrouwen stampte op de grond en er ging een deur in de zijwand open, en daar zag de muzikant niemand minder binnenstappen dan de witte ganzerik die hij van pater William had gestolen. "Bij mijn ziel en geweten," zei de doedelzakspeler, "mijn moeder en ik hebben die ganzerik tot de laatste hap zelf opgegeten, op één vleugel na, en die heb ik aan Rooie Mary gegeven, en zij heeft toen aan de pater verteld dat ik zijn ganzerik had gestolen."

    De ganzerik ruimde de tafel af en droeg hem de zaal uit, en de Pooka zei: "En nu muziek maken voor deze dames." De doedelzakspeler begon te spelen en de oude vrouwen begonnen te dansen, en ze dansten tot ze niet meer konden. Toen zei de Pooka dat ze de muzikant moesten betalen, en de een na de ander haalden de oude vrouwen een goudstuk te voorschijn dat ze aan hem gaven. "Bij de tanden van Sint Patrick," zei de muzikant, "ik ben zo rijk als de zoon van een edelman."

    "Kom met me mee," zei de Pooka, "dan zal ik je thuisbrengen."

    Ze gingen naar buiten en juist toen de muzikant op de rug van de Pooka zou gaan zitten trad de ganzerik naar voren en gaf hem een nieuwe doedelzak. Het duurde niet lang of de Pooka had hem in Dunmore teruggebracht, waar hij hem afwierp bij het bruggetje. "Ga naar huis," zei hij tegen de muzikant. "Je hebt nu twee dingen die je nooit gehad hebt - verstand en muziek."

    De doedelzakspeler ging naar huis, klopte op zijn moeders deur en riep: "Laat me binnen, ik ben zo rijk als een edelman en ik ben de beste doedelzakspeler van Ierland."

    "Je bent dronken," zei zijn moeder.

    "Helemaal niet," zei de muzikant, "ik heb geen druppel gedronken."

    De moeder liet hem binnen en hij gaf haar de goudstukken en zei: "Wacht eens, dan zal ik je mijn muziek laten horen."

    Hij gespte de doedelzak om, maar in plaats van muziek kwam er een geluid uit alsof alle ganzen van Ierland tegelijk begonnen te snateren. Hij maakte er de buren mee wakker en die dreven de spot met hem, tot hij zijn oude doedelzak pakte en hen lieflijke muziek voorspeelde. Daarna vertelde hij hen alles wat hij die nacht had beleefd.

    Toen zijn moeder de volgende ochtend naar de goudstukken ging kijken, was er niets te vinden dan dorre bladeren. De doedelzakspeler ging naar de priester en deed hem zijn verhaal, maar de priester geloofde er geen woord van, tot hij de doedelzak ter hand nam, en toen begon het gekrijs van de ganzen en ganzeriken weer. "Ga uit mijn ogen, jij dief," zei de priester.

    Maar de muzikant was niet tevreden voor hij de priester met zijn oude doedelzak kon tonen dat zijn verhaal waar was. Hij pakte de oude doedelzak en speelde lieflijke muziek, en vanaf die dag tot de dag van zijn dood is er nooit een betere doedelzakspeler in Galway geweest.


                                              * * * einde * * *
    Bron : - "Ierse elfenverhalen en andere volksvertellingen uit Ierland" samengesteld en ingeleid door W.B. Yeats.
               Uitgeverij Sirius en Siderius, Den Haag, 1983. ISBN: 90-644-10208
               www.beleven.org

    30-06-2011 om 00:40 geschreven door saagje

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Categorie:volksverhalen
    » Reageer (2)
    27-06-2011
    nieuwsgierig héMike Fink en de schapen
    Mike Fink en de schapen
    - Een schelmenverhaal uit de VS over "the king of the keelboaters" -

    Mike Fink, de beroemde schipper en nog beroemdere scherpschutter, voer met een lading zout de rivier af.

    "Kapitein," zei de scheepsjongen op zekere dag tegen hem, "het vlees is op. Wat moet ik voor vanmiddag koken?"

    "Wacht maar eventjes," riep Fink, "ik zal een of ander bedenken."

    In het gras langs de oever graasde een grote kudde schapen, die bewaakt werden door een herdershond. Mike Fink stuurde zijn schip naar de wal.

    Hij deed een kist open, haalde er een zak snuiftabak uit en die stak hij bij zich. Hij sprong op de kant, smeet de herdershond een stuk brood toe en ging naar de schapen. Hij ving er een stuk of vijf en wreef hun de bek in met snuiftabak.

    Daarna riep hij, dat de scheepsjongen vlug naar de naburige boerderij moest rennen om tegen de boer te zeggen, dat hij direct naar de rivier moest komen.

    "Zeg tegen hem," riep Fink de jongen nog na, "dat al zijn schapen doodgaan, als hij niet onmiddellijk komt."

    Even later verscheen de scheepsjongen weer met een lijvige boer op zijn hielen.

    "Moet je kijken wat hier aan de hand is," zei Mike Fink en wees met zijn duim naar de kudde. De schapen niesten en proestten, ze streken met de bekken door het gras en wankelden als dronken kerels.

    "Hoe kan dat nou?" zei de boer verbluft. "Vanmorgen waren ze allemaal nog goed gezond. Wat kunnen die beesten hebben?"

    "Weet je dat niet? En dat noemt zich boer!" zei Fink minachtend. "Heb je nog nooit van runderpest gehoord?"

    De boer schrok. "Denk je echt dat mijn schapen runderpest hebben?"

    "Ik denk het niet alleen, ik weet het zeker. Runderpest herken je toch direct! De ziekte heeft alle weidegronden aan de bovenloop van de rivier al besmet, er liggen talloze schapen en koeien met stramme poten dood in de prairie. Er zijn al twee boeren krankzinnig geworden door de ramp."

    "Bestaat er geen middel tegen deze gruwelijke ziekte?" vroeg de dikke boer aan Fink.

    "Ik ken maar een middel," zei Fink. "Je moet de zieke dieren afschieten om te voorkomen, dat de hele kudde besmet wordt."

    "Maar hoe kan iemand alleen die vijf besmette schapen uit zo'n grote kudde afzonderen en neerschieten?"

    "Er is maar een man binnen bereik, die dat kan klaarspelen, en dat ben ik toevallig, Mike Fink," zei de kapitein.

    Het gezicht van de boer klaarde op. "Ja," zei hij, "dan zit het wel goed. Ik zeg al niks meer. Als Mike Fink erbij komt, ben ik niet bang meer. Mike Fink, wil je mij dan de dienst bewijzen de zieke schapen af te schieten en te begraven?"

    Mike Fink deed alsof hij weifelde. "Ik weet het niet, boer, kun je niet beter eerst overleggen met de andere boeren uit de buurt? Stel nu eens, dat ik me toch vergis. En, zie je, als we de schapen begraven, dan kunnen ze 's nachts door jakhalzen worden opgegraven en dan zou de hele kudde toch nog besmet kunnen raken."

    De boer probeerde nu Fink over te halen de afgeschoten schapen in de rivier te gooien.

    "Lieve help," zei Mike Fink verontwaardigd. "Met water moet je voorzichtig zijn. Zeker met rivierwater. De besmetting kan zich door de rivier zo gemakkelijk verspreiden, dat over een week de hele benedenloop door de ziekte aangetast kan zijn."

    "Als je die paar schapen dan eens aan boord nam om ze op een afgelegen plek, waar geen schapen grazen, te begraven?" zei de boer smekend.

    "Dat zou misschien wel kunnen - misschien, zeg ik," antwoordde Mike Fink weifelend, "maar dat kun je niet gratis van me verlangen."

    "Wie heeft het over gratis?" zei de boer opgelucht. "Je krijgt een vaatje perzikbrandewijn van me, als je me uit de narigheid helpt."

    Mike Fink ging edelmoedig op het aanbod in en trok zijn pistool uit de holster. 's Avonds werd er aan boord schapenbout gegeten en perzikbrandewijn gedronken. En de maan knipoogde ondeugend tegen kapitein Mike Fink, de beroemde schipper en de nog beroemdere scherpschutter.


                                              * * * einde * * *
    Bron : - "Sprookjes van de prairie. Verhalen uit Noord-Amerika" door Vladimir Stuchl.
               Uitgeverij Ankh-Hermes, Deventer, 1982. ISBN: 90-202-0051-8
               www.beleven.org

    27-06-2011 om 20:34 geschreven door saagje

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Categorie:volksverhalen
    » Reageer (1)
    26-06-2011
    nieuwsgierig héDe visser en de groentjes
    De visser en de groentjes
    - Een Engels volksverhaal over kleine wezentjes uit Lancashire -

    Op een nacht voer een visser met zijn boot over de Morecambe Bay. Het liep tegen middernacht en de mist kwam op. Hij wilde juist naar huis terug zeilen, toen hij het geluid van klokken hoorde dat van onder het wateroppervlak leek te komen. Hij leunde buitenboord om het geluid beter te kunnen horen en toen hij weer op keek was de mist verdwenen en scheen de maan weer.

    Tot zijn verbazing was het land dat hij zag hem volkomen onbekend. Er was een gebergte, maar het waren niet de bergen die hij kende. Hij zag een strand, waarop een huisje stond. Hij bevond zich dicht bij de monding van een rivier, maar het was niet de rivier de Kent. Hoewel hij het zeil had gestreken, bewoog de boot zich toch langzaam vooruit, alsof het door een stroming werd meegetrokken. Tenslotte dreef hij een kleine grot binnen, die hij nooit tevoren had gezien, en zijn boot liep aan de grond.

    De visser sprong aan land. Een vreemd groen licht scheen over alles, maar het was geen maanlicht. Een schare kleine groene mensen liep rond, danste en zong. Een van hen strekte zijn arm uit, raakte de visser bij zijn vinger aan en maakte hem duidelijk, dat hij hem moest volgen.

    "Deze mensen moeten groentjes zijn," dacht de visser. "Ze zijn zo klein, ze kunnen me nauwelijks kwaad doen."

    Hij had vaak over de groentjes, een soort feeën, horen praten, maar er nog nooit een gezien.

    De kleine mensjes leidden hem door het bos naar de ingang van de grot. Het licht was groen en mistig, zodat de visser niet meer dan een paar passen vooruit kon kijken, maar hij voelde met mos begroeide stenen onder zijn voeten en om hem heen was steeds het glinsterende, geheimzinnige licht.

    Hij kwam op een open plek, omgeven door bloembedden. Het gras was zacht en groen. Het was een feeënring, waar honderden groentjes aan het dansen waren. Muzikanten waren nergens te zien, maar de muziek klonk erg vrolijk en de visser begon met de dansers mee te doen. Hij draaide op onbeholpen wijze rond tot hij zo moe was dat hij neer viel en in slaap viel.

    Toen hij wakker werd, waren de groentjes weg en hij voelde zich erg hongerig. "Ach, had ik toch maar wat te eten," zuchtte hij. Onmiddellijk stond er een feestmaal voor hem in het gras. Hij begon haastig het op te eten, want hij was niet vaak in de omstandigheden een zo rijk en kostelijk maal te mogen verorberen en bovendien was hij bang dat het misschien niet voor hem bestemd zou zijn.

    "Ik zou alleen wel graag willen weten waar ik nu ben," zei hij. Op het zelfde moment stond er een leuk, klein groentje voor hem. Ze was zo mooi, dat hij zijn eigen vrouw helemaal vergat en de fee, helemaal verrukt door haar schoonheid, aanstaarde. Hij wist zeker dat dit de koningin van de groentjes moest zijn en dat was ook zo.

    "Je bent in het land van de groentjes, waar het altijd dag is en waar iedereen gelukkig is," zei de koningin. "Zolang je hier bent, ben je mijn onderdaan en moet je mij gehoorzamen."

    "Dat wil ik graag doen," zei de visser, maar voordat hij had kunnen opstaan, was de mooie koningin weer verdwenen.

    Hij rende haar achterna het bos in, maar hoewel hij uren lang naar haar zocht, kon hij haar niet meer vinden.

    Soms, terwijl hij zo ronddwaalde, hoorde hij spottend gelach, maar er was niets anders te zien dan het vreemde groenachtige licht, dat overal was en nooit veranderde.

    Als hij honger had, hoefde hij alleen iets te wensen - en hup, daar stond al de heerlijkste maaltijd. "Waarom zou ik niet ook andere dingen vragen?" dacht de visser bij zichzelf.

    "Ik wil een heleboel geld," zei hij hardop. Nauwelijks had de zin uitgesproken of het begon goudstukken te regenen. Hij stopte eerst al zijn zakken vol, toen trok hij ook nog zijn laarzen uit en vulde ook die met het goud.

    "Als ik nu ook nog mijn boot terug had, dan zou ik naar huis kunnen zeilen en zou de rest van mijn leven een rijk man zijn," bedacht hij. Hij rende door het bos in de richting waarin hij dacht dat het strand lag. Een tijdje later stond hij weer op de dansweide van de feeën. De bloemen die er rond omheen stonden, waren vingerhoedskruid en in iedere kelk zat een groentje en liet zich door de wind heen en weer wiegen. De wonderschone koningin zat bovenop een paddestoel, terwijl een kleermakertje een mantel voor haar naaide van de vleugels van motten en vlinders.

    Naast haar stond de koning van de groentjes. Hij droeg kleren, gemaakt van kevervleugels en een hoed met een scharlaken veer.

    Helemaal verrukt, dat hij de mooie koningin weer terug zag, knielde de visser voor haar neer en kuste haar hand.

    Onmiddellijk stortte zich een grote schare groentjes op hem. Ze knepen hem met hun kleine vingertjes. Ze prikten hem met naaldscherpe zwaarden en trokken hem zijn haar uit. De visser sloeg wild om zich heen, maar hij was zo groot en onbeholpen, dat hij het kleine volkje nauwelijks iets aan kon doen. De groentjes waren steeds leniger en vlugger dan hij en lachten hem uit. Ze gingen door hem te kwellen en toen hij erge pijn voelde, riep hij uit: "Ik wou dat ik veilig op mijn boot in de baai zat!"

    Meteen bevond hij zich op zijn boot, die zachtjes in de stroming schommelde. De maan scheen en gaf een vertrouwd melkachtig licht.

    De visser hees het zeil en voer naar het Poulton strand, waar zijn huisje stond. Hij ging aan land, verzorgde zijn boot, de netten en het zeil en kroop toen gauw in zijn bed. Hoewel het hem leek dat zijn avontuur veel langer had geduurd, was het toch nog maar kort na middernacht. De volgende morgen vertelde hij aan zijn vrouw wat hem overkomen was. Ze lachte hem uit en zei dat hij gedroomd had. "Maar het was geen droom," riep hij nijdig uit. "Kijk maar, ik heb een heel vermogen mee naar huis gebracht".

    Hij greep in zijn zakken. Ze waren leeg. Zijn laarzen stonden voor de kachel te drogen, maar er zaten geen goudstukken meer in.

    "Het was toch een droom," zei zijn vrouw lachend.

    Ook zijn vrienden lachten hem uit, maar stilletjes keken velen van hen uit naar het land van de groentjes, zonder het ooit te vinden. De visser zelf vond geen rust meer. Steeds zocht hij naar het wonderbaarlijke land. Op maanverlichte nachten zeilde hij ver de zee op en op een keer is hij niet meer teruggekomen. Maar of hij het land van de groentjes toch heeft gevonden... niemand weet het!


                                              * * * einde * * *
    Bron : - "Volkssprookjes en legenden uit Engeland" door Frederik Hetmann. Vertaling door Hannelott Jarausch.
               Oorspronkelijke titel: Englische Märchen. Uitgeverij Elmar, Delft, 1978. ISBN: 906120-1365
               www.beleven.org

    26-06-2011 om 17:31 geschreven door saagje

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Categorie:volksverhalen
    » Reageer (1)
    24-06-2011
    nieuwsgierig héDe gekookte eierschalen
    De gekookte eierschalen
    - Een Iers volksverhaal over het ontmaskeren van een elfenkind -

    Vrouw Sullivan vermoedde dat haar jongste zoontje door de elfen was ingeruild voor een wisselkind en alles scheen erop te wijzen dat die gedachte niet ongegrond was, want van de ene dag op de andere was haar gezonde, blauwogige jongetje in een verschrompeld, ziekelijk schimmetje veranderd, dat aan één stuk door krijste en gilde. Vrouw Sullivan was natuurlijk zielsbedroefd en bij wijze van troost zeiden alle buren dat haar eigen kind, daar viel niet aan te twijfelen, bij het goede volkje moest zijn, die er een van hun eigen soort bij haar in de wieg hadden gelegd.

    Vrouw Sullivan moest natuurlijk wel geloven wat iedereen haar zei, maar toch wilde ze het schepsel geen kwaad doen; het had weliswaar een oudachtig gezichtje en een broodmager lijfje, maar toch vertoonde het een sterke gelijkenis met haar eigen kind. Daarom kon ze het niet over haar hart verkrijgen hem levend te roosteren boven het vuur, of zijn neus eraf te branden met een roodgloeiende tang, of hem in de sneeuw langs de kant van de weg te leggen, hoezeer deze en soortgelijke methoden om haar kind terug te krijgen haar ook werden aanbevolen.

    Op zekere dag liep vrouw Sullivan een wijze vrouw tegen het lijf die Ellen Leah (Grijze Ellen) heette en in de hele streek bekend was. Zij had de gave, hoe ze daar ook aan gekomen mocht zijn, te vertellen waar de doden waren en wat er goed was voor hun zielenrust. Ze kon wratten en gezwellen wegtoveren en nog veel meer wonderbaarlijks verrichten.

    "Je ziet er bedroefd uit, vrouw Sullivan," was het eerste wat Ellen Leah zei.

    "Zeg dat wel, Ellen," zei vrouw Sullivan, "en ik heb ook alle reden om bedroefd te zijn, want mijn eigen zoontje is me daar zomaar uit zijn wieg geroofd, zonder dat ze mij iets gevraagd hebben, en ze hebben er zo'n lelijk, harig, verschrompeld elfenkind voor in de plaats gelegd; dus 't is geen wonder dat ik er bedroefd uitzie, Ellen."

    "Ik kan je geen ongelijk geven, vrouw Sullivan," zei Ellen Leah, "maar weet je wel zeker dat het een elfenkind is?"

    "Zeker?" echode vrouw Sullivan, "en óf ik dat zeker weet, tot m'n eigen verdriet! Ik zie het toch met m'n eigen ogen? Ach, elke moeder zou met me te doen hebben."

    "Wil je de raad van een oude vrouw aannemen?" zei Ellen Leah, terwijl ze de arme moeder strak aankeek met die wilde, geheimzinnige blik in haar ogen; ze zweeg even en voegde er toen aan toe: "Maar misschien zou jij het dwaasheid vinden?"

    "Kan jij zorgen dat ik m'n kind terugkrijg, Ellen, mijn eigen kind?" vroeg vrouw Sullivan opgewonden.

    "Als je doet wat ik zeg," antwoordde Ellen Leah," dan kom je er wel achter." Vrouw Sullivan wachtte gespannen af, en Ellen vervolgde: "Zet een grote pan water op het vuur en laat het koken als een zee; dan neem je twaalf verse eieren, die breek je en bewaart de schalen, maar de rest gooi je weg; als dat klaar is doe je de eierschalen in de pan kokend water en dan ben je er gauw genoeg achter of het je eigen jongetje of een elfenkind is. Heb je een elf in de wieg liggen, dan pak je een roodgloeiende pook en die duw je hem in zijn lelijke strot. Dan zul je niet veel last meer van hem hebben, dat garandeer ik je."

    Vrouw Sullivan ging naar huis en deed wat Ellen haar had aangeraden. Ze gooide flink wat turven op het vuur, zette de pan erop en liet het water koken tot het roodgloeiend was, als water dat zijn kan.

    Het kindje lag, wat zelden voorkwam, heel rustig in zijn wieg en zijn oogjes die fonkelden als sterren in een koude winternacht, hielden het loeiende vuur met de grote pan erop goed in de gaten; heel aandachtig lag hij toe te kijken toen vrouw Sullivan de eieren brak en de schalen in het kokende water liet vallen, Ten slotte vroeg hij, met de stem van een heel oud mannetje: "Wat ben je aan 't doen, mamma?"

    Vrouw Sullivans hart klopte haar, zoals ze zelf zei, zó in de keel dat ze bijna stikte, toen ze het kind hoorde praten. Maar ze speelde het klaar om zonder haar ontzetting te laten blijken de pook in het vuur te leggen en te antwoorden: "Ik ben aan 't koken, a vick (mijn zoon)."

    "En wat ben je dan aan 't koken, mamma?" zei het schepsel, dat met zijn bovennatuurlijke spraakvermogen nu wel onomstotelijk had bewezen dat het een wisselkind was.

    "Ik wou maar dat die pook eens opschoot," dacht vrouw Sullivan; maar het was een grote en het duurde lang voor hij heet genoeg was. Dus ze besloot hem aan de praat te houden tot de pook zo roodgloeiend was dat ze die in zijn strot kon duwen, en herhaalde zijn vraag.

    "Wou je weten wat ik aan 't koken ben, a vick?" zei ze.

    "Ja, mamma, wat ben je daar aan 't koken?" antwoordde de elf.

    "Eierschalen, m'n kind," zei vrouw Sullivan.

    "O," gilde de elf, terwijl hij overeind schoot in zijn wieg en in zijn handen klapte, "ik ben al vijftienhonderd jaren op de wereld, maar nog nooit heb ik eierschalen zien koken!" De pook was ondertussen roodgloeiend geworden, en vrouw Sullivan griste hem uit het vuur en rende er als een razende mee naar de wieg; maar op de een of andere manier gleed ze uit en viel met een smak op de grond, terwijl de pook naar het andere eind van het huis vloog. Ze krabbelde zonder een moment te verliezen overeind en ging op de wieg af, met de bedoeling het gedrocht dat erin lag in de pan kokend water te gooien, maar zag toen opeens haar eigen kindje liggen, met een mollig armpje op het kussen en een gezichtje zo vredig alsof het nooit in zijn slaap gestoord was - alleen zijn roze mondje bewoog, in een zachte en gelijkmatige ademhaling.


                                              * * * einde * * *
    Bron : - "Ierse elfenverhalen en andere volksvertellingen uit Ierland" samengesteld en ingeleid door W.B. Yeats.
               Uitgeverij Sirius en Siderius, Den Haag, 1983. ISBN: 90-644-10208
               www.beleven.org

    24-06-2011 om 20:38 geschreven door saagje

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Categorie:volksverhalen
    » Reageer (2)
    23-06-2011
    nieuwsgierig héDe slangen ruilen de nacht
    De slangen ruilen de nacht
    - Een scheppingsverhaal van de Munduku-Indianen (Brazilië) -

    Toen de aarde nog jong was, had de jaguar nog geen snijtanden. Maar of dat nog niet genoeg was, er was ook nog geen nacht waarin de mensen en de dieren konden gaan slapen.

    De zon wandelde onvermoeibaar langs de hemel en wee hem, die ook maar een ogenblikje wilde uitrusten. De zon stak dan net zo lang met haar vurige stralen tot hij weer opstond. De papagaai schold daarover zo hard, dat het hele oerwoud hem hoorde, maar de zon lachte alleen maar en straalde en stak verder.

    Na een tijdje werd de papagaai hees en de andere dieren en de mensen liepen als moede vliegen rond. Zelfs het water in de rivier had geen zin meer om over de stenen te stromen.

    Wat een geluk dat de Indianen toen op het idee kwamen om er over na te denken wie de nacht verstopt zou kunnen hebben. "Het zijn vast de slangen!" zeiden ze, toen ze er lang genoeg over hadden gedacht. "De slangen klagen namelijk nooit, ze zijn steeds opgewekt en trekken een gezicht alsof ze niets goeds in de zin hebben!"

    En toen ging Moendoeroek, de dapperste van de Indianen op pad om het slangenopperhoofd Soeroekoekoe te zoeken.

    Soeroekoekoes hut was diep in het oerwoud onder de struiken verstopt. Zeer nieuwsgierige apen waagden zich niet in de buurt van die geheimzinnige plek.

    "Wie durft mij te storen?" riep de slang geprikkeld toen ze Moendoeroek hoorde en stak haar kop naar voren.

    "Ik ben het, Moendoeroek" antwoordde de Indiaan onverschrokken, "Men zegt dat hier de nacht verstopt is. Als u haar aan mij geeft oh groot opperhoofd, dan geef ik daarvoor mijn boog en mijn pijlen.

    "Wat moet ik met je boog en pijlen?" riep Soeroekoekoe. "Ik heb toch geen handen! Dan moet je toch wat anders meebrengen." Na deze woorden verdween Soeroekoekoe weer in de struiken en kwam niet weer tevoorschijn.

    Moendoeroek keerde onverrichterzake terug en de Indianen staken de koppen bij elkaar en overlegden wat ze de slang konden geven.

    Na lang nadenken werden ze het eens: een ratel. Een ratel werd hoog in ere gehouden want geen dier had dat tot nu toe... De Indianen maakten een ratel die zo veel lawaai maakte, dat men het door bos en veld kon horen.

    Toen Moendoeroek opnieuw in het oerwoud kwam, stak Soeroekoekoe direkt zijn kop tevoorschijn en riep: "Ik zie dat je me een ratel brengt. Dat is weliswaar geen slecht idee, maar wat moet ik daarmee, ik heb toch geen handen en voeten..." "Bind hem dan aan je staart," vond Moendoeroek.

    Zo gezegd zo gedaan!

    Maar och jé! De ratel had haar toon verloren of de slangenstaart was te zwak. De slang kon kwispelen zo veel ze wilde - er was alleen maar een zacht sj-sj-sj te horen.

    "Het is weliswaar niet het juiste, maar om je niet te laten denken dat ik ondankbaar ben, zal ik je de korte nacht daarvoor geven," zei de slang eindelijk en verdween in haar huis. Ze kwam weer tevoorschijn en gaf Moendoeroek een leren buidel. "Als de korte nacht nu niet genoeg is?" vroeg de Indiaan.

    "Weet je, de lange nacht is heel erg waardevol, ik zou je hem voor tien ratels niet kunnen geven," zei Soeroekoekoe. Moendoeroek liet zich niet van de wijs brengen. "Wat wil je er dan voor hebben?" vroeg hij.

    "Ik heb er met alle slangen over gesproken en we zijn het er over eens, dat we de lange nacht alleen willen ruilen tegen het volle gebruik van het gif, waar jullie je pijlen in dopen.

    "Wat willen jullie met dat gif doen?" vroeg de verbaasde Indiaan.

    Hij kreeg geen antwoord meer. Soeroekoekoe slingerde zich door de struiken. Een tijdje was het ratelen van zijn staart nog te horen - en toen was het stil.

    Moendoeroek ging met zijn leren buidel langzaam terug naar huis. Hij probeerde zich te troosten, dat ook een korte nacht voor iedereen genoeg zou zijn, maar hij maakte zich toch zorgen, dat hij de slang nog een keer zou moeten bezoeken.

    Toen de Indianen de buidel open maakten en de duisternis zich over de wereld verspreidde, sliepen ze allemaal dadelijk in, maar niet voor lang. Al gauw was de zon er weer, verjoeg de nacht achter de bergen en wekte onbarmhartig alle slapers. En zo ging het steeds maar door!

    Je kunt je zeker wel voorstellen dat er gebeurde waar Moendoeroek al bang voor was. De korte nacht was niet lang genoeg om in te slapen. En daarom brachten de Indianen allemaal gif bij elkaar, iedereen een druppeltje, tot de kruik vol was.

    Voor de derde keer ging Moendoeroek het oerwoud in en dit keer liep hij bijzonder voorzichtig om niet te struikelen en de kruik niet te breken. Soeroekoekoe lag voor zijn struik, alleen zijn kop was te zien. Naast hem lag een reusachtige zak. "Ik wist wel dat je komen zou," zei hij ter begroeting. "Zoals je ziet, hebben we de lange nacht in een zak hier gebracht." Moendoeroek zette de kruik neer en vroeg aarzelend: "Hoor eens, waarvoor hebben de slangen dat gif nodig?"

    "De meesten van ons zijn klein en zwak, ze worden makkelijk onder de voet gelopen," antwoordde Soeroekoekoe. "We hebben giftanden nodig, zodat we ons verweren kunnen, maar je hoeft niet bang te zijn, ik geef ieder maar zoveel gif, dat niemand van ons onnodig schade kan aanrichten."

    "Maar..." zei de Indiaan, "dat is..."

    "Nou ja, een moeilijkheid is er wel," gaf het slangenopperhoofd toe. "Je moet de zak met de nacht tot in het dorp brengen en daar mag je hem pas open maken. Als je de nacht er eerder uit laat, dan kan ik het gif in het donker niet eerlijk verdelen en dan zullen jullie er allemaal schade van ondervinden..." Na deze woorden nam Soeroekoekoe afscheid van de Indiaan en hij begon het slangenvolk bij elkaar te roepen om het gif te verdelen.

    Moendoeroek ging met de zak op weg. Hij dacht er over na wat Soeroekoekoe hem had gezegd en daarom merkte hij helemaal niet dat de papagaai opgewonden boven hem heen en weer fladderde en schreeuwde: "Kom allemaal kijken, we krijgen de nacht, de hele lange nacht!"

    Allen die het hoorden, kwamen er aangerend en konden maar niet ophouden ernaar te kijken. Alleen de jaguar trilde van ongeduld.

    "Het moet nu al nacht worden, waarom moeten we wachten?" mopperde hij en sprong boven op Moendoeroek. Voordat deze besefte wat er gebeurde, greep de jaguar de zak, rende er mee de struiken in en maakte hem open.

    Stikdonker werd het in het oerwoud - en daar was niemand op voorbereid. Het ergste gebeurde echter bij Soeroekoekoe! De slangen begonnen een gifoorlog. Ieder doopte zijn tanden zo diep mogelijk in de kruik met gif. Tevergeefs probeerde Soeroekoekoe ze tot rede te brengen, door te zeggen dat er voor iedereen genoeg was. Op het laatst gooiden ze de kruik zelfs om.

    Pas toen het na de eerste lange nacht weer dag werd, kon iedereen zien wat de jaguar had ontketend.

    De slangen waren machtige en gevaarlijke vijanden geworden, die met hun giftanden doden konden! Behalve de trage anaconda die destijds niets gekregen had en Soeroekoekoe, die de Indianen altijd met zijn geratel waarschuwde, heeft niemand precies gemerkt, waar de slangen hun gif vandaan hebben.


                                              * * * einde * * *
    Bron : - "Sprookjes van de Indio's. Mythen, sprookjes en legenden van de Indianen uit Midden- en Zuid-Amerika" door Vladimir Hulpach, vertaald door Anke Eggink.
               Uitgeverij Ankh-Hermes, Deventer, 1979. ISBN: 90-202-0044-5
               www.beleven.org

    23-06-2011 om 20:24 geschreven door saagje

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Categorie:volksverhalen
    » Reageer (2)
    20-06-2011
    nieuwsgierig héKalief Haroen Al-Rasjid...
    Kalief Haroen Al-Rasjid en Aboe Noewas
    - Een grappig schelmenverhaal uit Irak -

    Op een dag reden kalief Haroen al-Rasjid en Aboe Noewas naar een van de paleizen van de kalief. Aboe Noewas had zijn ontbijt, bestaande uit dadels, mee op reis genomen. Hij had honger en daarom begon hij een dadel op te eten. Net op dat moment draaide de kalief zich naar hem om en vroeg hem wat hij deed. Aboe Noewas spoog de dadel uit en antwoordde dat hij niets deed.

    Telkens als hij net een dadel in zijn mond stopte, draaide de kalief zich om en stelde hem een vraag, zodat hij de dadel moest uitspugen om hem te antwoorden. Toen de dadels op waren zonder dat hij er iets van had geproefd, kwamen ze aan bij liet paleis van Haroen al-Rasjid, en de kalief ging naar zijn Georgische slavin.

    Aboe Noewas dacht bij zichzelf: "De kalief heeft me mijn dadels niet laten opeten, daarom zal ik verhinderen dat hij met de slavin samen is." Hij liet hem naar binnen gaan en bracht de paarden tot stilstand. Even later liet hij ze los, liep naar de deur en klopte aan. De kalief riep: "Wie is daar?" Aboe Noewas antwoordde: "Ik, Aboe Noewas." Daarna zweeg hij en liet hen een kwartiertje met rust. Toen klopte hij weer op de deur. "Wie is daar?" riep de kalief, en hij antwoordde: "Ik, Aboe Noewas."

    Op die manier ging dat door, totdat de kalief naar buiten kwam zonder met zijn slavin samen te zijn geweest. De kalief dacht bij zichzelf: "Hij heeft me voor de gek gehouden, nu zal ik hem een poets bakken." Hij liet de merrie van Aboe Noewas halen, nam een mes en sneed daarmee haar lippen af. Op zijn beurt nam Aboe Noewas een mes en toen Haroen al-Rasjid zijn merrie had bestegen, sneed hij ongemerkt haar staart af. Daarna reed hij achter de kalief aan.

    Na een poosje draaide de kalief zich om naar Aboe Noewas en sprak: "Ik zie dat je merrie grijnst, Aboe Noewas." Die antwoordde: "Ze lacht zeker om de staart van uw merrie, o emir der gelovigen." En toen zag de kalief dat de staart van zijn merrie was afgesneden en hij sprak: "Wat heb je gedaan, Aboe Noewas?" - "En wat heeft u gedaan, heer?" antwoordde Aboe Noewas. Daarop lachte de kalief en belaadde hem met geschenken.


                                              * * * einde * * *
    Bron : - "Volkssprookjes en Legenden uit Arabië" verzameld door Ursula Assaf-Nowak.
               Uitgeverij Elmar, 1979. Ook wel "Arabische sprookjes uit het morgenland".
               www.beleven.org

    20-06-2011 om 17:04 geschreven door saagje

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Categorie:volksverhalen
    » Reageer (4)
    11-06-2011
    nieuwsgierig héDe jongen die niet zo handig was
    De jongen die niet zo handig was
    - Een Surinaams volksverhaal over helpers met bijzondere eigenschappen -
    Heel lang geleden leefde er eens een jongen, die niet zo handig was. In de ogen van zijn vader deed die jongen nooit iets goed. "Dommie," zei de vader tegen zijn zoon, "ik weet niet wat ik met je moet beginnen." - "Geef me wat geld en stuur me de wereld in," stelde de zoon voor. "Misschien moet ik op eigen benen staan." Dus gaf de vader de jongen wat geld en liet hem vertrekken.

    Op zijn reis door de wereld kwam de jongen een man met één been tegen, die hem vertelde dat hij pijlsnel was: "Sneller dan een pijl uit een boog!" De jongen zei: "Wat handig! Wil je bij me in dienst komen?" Meneer Pijlsnel voelde daar wel wat voor en samen trokken zij verder totdat zij een man ontmoetten met oren zo groot als parasols. "Is dat niet lastig?" vroeg de jongen. "Nee, hoor," luidde het antwoord, "als ik een oor op de grond leg, hoor ik alles wat op aarde wordt gezegd." - "Wat handig," zei de jongen. "Wil je je bij ons aansluiten? Ik zal je goed betalen." - "Is goed," zei meneer Parasol-oor en met z'n drieën reisden ze door... totdat ze de man zagen die een mond had zo groot als een tobbe, waarmee hij kon blazen als een orkaan. Meneer Blaastobbe had een vriend met een rug zo breed als een tafel waaraan wel twintig mensen konden eten. De jongen bood beiden een baantje aan. Vijf man sterk bereikten zij het koninkrijk waarvan de prinses niet wilde trouwen. Ze kon namelijk heel snel lopen en ze wilde geen man die langzamer liep dan zij.

    De jongen ging naar de koning en zei dat hij wel eens wilde zien hoe snel de prinses was. "Als je sneller bent, mag je met haar trouwen," beloofde de koning. "Je eerste karweitje," zei de jongen tegen meneer Pijlsnel. "Daar gaan we!" riep meneer Pijlsnel en hij liet de prinses mijlen achter zich. "Pa, ik wil niet met die jongen trouwen," huilde de prinses. "Is geld ook goed?" vroeg de koning aan de jongen. "Als u me zoveel geeft als mijn compagnon kan dragen." - "Graag," zei de koning.

    "Meneer Brede Rug, uw beurt," zei de jongen en hij liet de dienaren van de koning alle rijkdommen van het koninkrijk op de enorme tafelrug stapelen en toen was er nog plaats over. "Doe het paleis er ook maar bij," zei meneer Brede Rug. "Nee, nee, alsjeblieft," smeekte de koning, "laat mijn paleis. Dat is het enige wat ik nog heb: een dak boven mijn hoofd." De jongen liet het paleis staan. Hij wilde naar huis. De koning echter riep zijn soldaten: "Ga ze achterna en neem ze gevangen. Ik wil m'n rijkdom terug!" - "Dat heb ik gehoord!" zei meneer Parasoloor. "Die Koning wil ons gevangen laten nemen." - "Een ogenblikje," zei meneer Blaastobbe en hij haalde een keer diep adem en toen hij uitademde, woei een orkaan alle soldaten van de koning de lucht in.

    De jongen ging terug naar zijn vader, die zijn ogen niet kon geloven: "Dommie, je bent rijk!" En dat was wel de laatste keer dat de vader zijn zoon een dommie noemde."

                                              * * * einde * * *
    Bron : - "Volksverhalen uit kleurrijk Nederland. Reizen. Verhalen over avontuurlijke reizen uit de Chinese, Joodse, Nederlandse, Indiase, Turkse, Surinaamse, Marokkaanse en Indonesische verteltraditie"
               verschenen bij Uitgeverij Lemniscaat, Rotterdam, 1991.
               www.beleven.org

    11-06-2011 om 16:13 geschreven door saagje

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Categorie:volksverhalen
    » Reageer (2)
    29-05-2011
    nieuwsgierig héDe indiaan en de kikvors
    De indiaan en de kikvors
    - Een Surinaams-Indiaans verhaal over respect voor de natuur -
    Pipi, een Indiaanse oma, zat op een bank haar aardewerkpot te maken. Voor haar zat op de grond één van haar kleinkinderen. Hij keek aandachtig toe hoe zijn grootmoeder zo geduldig de waterkruik afwerkte. Af en toe neuriede Pipi een Indiaans liedje. "Ik zal je een verhaal vertellen dat je nooit meer mag vergeten," zei de oude vrouw tot de jongen. "Zie je die proru, die kikvors daar? Welnu, de proru heeft een belangrijke plaats in de Indiaanse geestenleer."

    Zo begon Pipi Mairu, oma Mairu, haar verhaal. "Het is niet goed dat de Indiaan een kikvors doodt. Doet hij dat toch, dan zal hij na zijn sterven niet in de hemel kunnen komen. Na je dood komt je akare, je ziel, op een brede weg te lopen die naar de hemel voert. Die weg is oneindig lang. Aan het einde ervan is de hemelpoort, groot en glanzend. Je loopt, je loopt en aan die weg schijnt maar geen eind te zullen komen. Op bepaalde afstanden langs die weg staan kleine huisjes. Hierin wonen zeer oude vrouwen. Weet je wie ze zijn?"

    "Nee," antwoordde het jongetje nieuwsgierig.

    "Deze stokoude vrouwtjes," hernam oma Mairu, "zijn de moeders van alle kikvorsen op aarde. En deze oudjes moeten je dorst lessen als je de lange weg naar de hemel aflegt. Voor hun huisje staat altijd een samaku, een grote aarden pot, vol met heerlijke rosekleurige kasiri. Als je nooit in je leven een kikvors hebt geslagen of gedood, mag je zoveel drinken als je maar kunt. Maar, o wee, als je door de oude vrouwtjes herkend wordt als een kikvorsendoder. Dan wordt je weggejaagd en achterna gezeten met een brandende stok."

    Oma Mairu vervolgde: "Mijn kleinzoon, dat is maar half kwaad. Doch je moet ook nog weten, dat overal op de brede weg naar de hemel kikvorsen springen, zo groot als mensen. Ze spuwen vuur en heet water op je. Vanzelf loop je hard weg en schreeuwt huizenver. Maar juist door je geschreeuw komen er meer en meer reuzenkikvorsen te voorschijn. Sommigen proberen je te pakken met hun lange kleverige tong. De ogen van de kikvorsen zijn zo groot als de nuno, de maan. Hun poten zijn haast zes meter lang, en hun rug is zo breed als het dak van een danskamp. Intussen nader je tenslotte de poort van de hemel. In de verte zie je al twee gedaanten aan weerszijden van de poort. Wie denk je dat het zijn?"

    "Tamusi, de schepper, en zijn knecht," raadde Pipi's kleinzoon.

    "Nee," zei de grootmoeder, "Tamusi zit nooit buiten de poort. Daarvoor is hij te mooi en te goed. Het zijn de opperste moederkikvors en één van haar zoons. Wanneer je bij de poort bent aangekomen zien zij reeds aan je voorhoofd wat voor mens je bent geweest. Goed of slecht voor de kikvorsen op aarde. Was je slecht dan wordt je beetgepakt en krijg je een geducht pak slaag, waarna je terugtuimelt naar de aarde. Was je goed voor de kikvorsen op aarde dan gaat de hemelpoort voor je open, en wordt je met muziek binnengehaald."

    "Ik zal nooit een kikvors schoppen, slaan of doden," beloofde de kleinzoon aan zijn grootmoeder.

    "Braaf zo," zei de grootmoeder, "wees altijd goed voor de proru."

                                              * * * einde * * *
    Bron : - "Indiaanse vertellingen"
               verzameld en naverteld door A.C. Cirino. Paramaribo, 1970.
               www.beleven.org

    29-05-2011 om 00:10 geschreven door saagje

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Categorie:volksverhalen
    » Reageer (1)
    14-05-2011
    nieuwsgierig héEen onmogelijke opgave
    Een onmogelijke opgave
    - Een Marokkaans volksverhaal over hoe van scherven goud te maken -
    Soms heb je geluk, soms heb je pech. Een man verviel van de ene dag op de andere van grote rijkdom in grote armoede door opeenvolgende pech en ongeluk. Hij probeerde er weer bovenop te komen door zich in allerlei handeltjes te storten, maar niets wilde lukken.

    Ten einde raad besloot hij een tovenaar te raadplegen die in de wijde omtrek beroemd was. Hij vroeg hem simpelweg hoe hij het grootst mogelijke aantal goudstukken kon krijgen. De tovenaar luisterde aandachtig naar hem, dacht diep na, en raadde hem vervolgens aan om van potscherven zoveel stukken te maken als hij maar kon. Daarna moest hij wachten op de dag van het Asjoera-feest, want dat was de enige geschikte dag voor een dergelijke toverkunst. Op die dag moest de man vroeg opstaan en naar een speciale bron gaan die de tovenaar hem aanwees en de stukken aardewerk in het water gooien. Die zouden dan veranderen in goudstukken. "Maar," zei de tovenaar nog, "pas op!" Hij mocht beslist niet denken aan een haas, want anders moest alles het volgende jaar weer opnieuw gedaan worden.

    Onze man maakte dus zoveel scherven als hij maar kon en wachtte ongeduldig het Asjoera-feest af. Dat duurde nog een hele tijd, maar eindelijk was het zover. Die ochtend stond hij vroeg op en ging naar buiten terwijl hij een stoet van zeker tien ezels achter zich aantrok, alle vol beladen met manden waar de aardewerkscherven uitpuilden. Haastig liep hij in de richting van de bewuste bron. Onderweg kwam hij vrolijke kinderen tegen die aan het spelen waren: het was de dag van Asjoera, het feest van de kinderen en ze waren allemaal blij. Sommigen lieten rotjes knallen tussen de benen van de voorbijgangers om lekker te kunnen lachen om hun schrik; anderen liepen met poppen te wandelen die prachtig uitgedost waren als bruid en bruidegom; weer anderen sloegen op trommels van allerlei soorten en maten.

    Maar onze man zag en hoorde niets. Hij liep naar de bron met zijn ezels en dacht alleen aan het geld dat hij zou krijgen... Eindelijk was hij er. Hij laadde de manden af en gooide de aardewerkscherven in het water zoals de tovenaar het hem had aangeraden en herinnerde zich plotseling dat hij niet moest denken aan een haas! Te laat! Hij had er al aan gedacht. Hij liet zijn ezels achter, draaide zich woedend om en stormde bij de tovenaar naar binnen.

    "Jouw raad is onmogelijk op te volgen!" riep hij. "Ik hoef alleen maar te denken dat ik niet moet denken aan een haas om alles te laten mislukken!"

    De tovenaar glimlachte en antwoordde: "Jij hebt mij het onmogelijke gevraagd. Ik kon jou slechts antwoorden met het onmogelijke."

                                            * * * EINDE * * *
    Bron : - "Volksverhalen uit kleurrijk Nederland. Feesten. Verhalen over allerlei feesten uit de Chinese, Joodse, Nederlandse, Indiase, Turkse, Surinaamse, Marokkaanse en Indonesische verteltraditie"
               verschenen bij Uitgeverij Lemniscaat, Rotterdam, 1991.
               www.beleven.org

    14-05-2011 om 00:28 geschreven door saagje

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Categorie:volksverhalen
    » Reageer (3)
    02-05-2011
    nieuwsgierig héDe geur van voedsel
    De geur van voedsel
    - Een verhaal uit Indonesië over een zonderling rechtsgeding -
    Er was eens een weduwe. Haar overleden man was heel rijk geweest en heel beroemd. Hij voerde de eretitel van Dambong en had het meeste aanzien in het hele dorp. Ze hadden maar één dochter. Die was nog heel jong toen Dambong stierf, en daarom was men haar Nola gaan noemen, wat 'wees' betekent, en zo was men haar blijven noemen.

    Omdat Dambong zoveel achting en aanzien genoot in het dorp, waren de mensen met hun meningsverschillen altijd bij hem gekomen, en zijn huis was dan ook nooit leeg. Maar toen hij gestorven was, werd het stil en eenzaam in zijn huis.

    Op een dag werd Nola's moeder ziek. Het ging hoe langer hoe slechter met haar. Haar eetlust verdween en zij werd zo mager dat zij nog maar vel over been was. Haar dochter Nola waakte dag en nacht bij haar. Wat ze maar aan eten te pakken kon krijgen, varkensvlees, kip en buffel, alles maakte ze voor haar moeder klaar, maar deze had nergens trek in. Nola was erg bezorgd en dikwijls vroeg ze aan haar moeder wat ze toch zou willen eten, en op een keer antwoordde haar moeder: "Ik zou wel wat willen, gedroogde balanak (gedroogde vis)."

    Nola ging dadelijk op weg en vroeg in het hele dorp naar gedroogde balanak, maar die was nergens te vinden. Toevallig kwam juist om die tijd een vader van zes meisjes terug van de visvangst op het meer. Hij had ook veel balanak gevangen en gedroogd.

    Nola vroeg hem haar daarvan wat te verkopen, maar de zes meisjes fluisterden hun vader in Nola de vis niet te geven. De zes meisjes wilden heel graag dat Nola's moeder zou sterven, want ze hoopten dat Nola dan van verdriet ook zou sterven. Zij hoopten dat, omdat ze jaloers waren op Nola omdat ze rijk was en ook heel mooi. De vader van de zes meisjes was een broer van Nola's moeder, maar hij was niet rijk zoals de overleden Dambong geweest was. Daar hij zes dochters had en geen zoon, noemde men hem altijd 'de vader van de zes meisjes'. Zijn zes dochters waren helemaal niet lelijk, alleen, Nola was veel mooier.

    Op een morgen, toen het hevig waaide, werd er eten bereid in het huis van de vader van de zes meisjes en daarbij werd gedroogde balanak geroosterd. De geur ervan drong door tot in het huis van Nola's moeder. Zodra zij het rook zei ze: "Wat een heerlijke geur van balanak komt er uit het huis van de vader van de zes."

    Door de geur werd haar eetlust zo opgewekt, dat ze Nola vroeg, wat witte rijst voor haar te koken, misschien kon ze die eten bij de heerlijke geur van de balanak. En inderdaad, ze gebruikte een schoteltje rijst.

    Vanaf dat ogenblik voelde zij zich dagelijks wat beter, haar eetlust keerde terug en het duurde niet lang of Nola's moeder stond weer op en kon naar buiten. Toen de zes meisjes dat zagen waren ze zeer verwonderd, en ze kwamen naar Nola toe om te vragen hoe het kwam dat haar moeder zoveel beter was. Nola vertelde hun dat de geur van de vis die zij geroosterd hadden, haar moeder weer beter had gemaakt. Toen ze dat hoorden, keerden de zes meisjes snel naar huis terug, vertelden het aan hun vader en besloten: "We moeten natuurlijk eisen dat Nola en haar moeder voor de geur van de gebakken vis betalen, want zonder die geur was zij vast en zeker gestorven."

    "Jullie hebben gelijk," zei de vader en hij ging er meteen op uit om iemand te vinden die zijn vordering aan Nola's moeder zou willen overbrengen. Maar het duurde lang voordat hij iemand had gevonden, want iedereen had het gevoel dat het onterecht was om zoiets te eisen.

    Tenslotte kwam hij ook in het huis van de Tonggal, en deze verklaarde zich bereid de zaak op zich te nemen. Tonggal wist heel goed dat de vader op aandringen van zijn dochters zo handelde, en daarom sprak hij: "Dat is in orde, oom, ik zal het doen, u zult uw recht hebben en ik denk dat Nola en haar moeder vervolgd kunnen worden in deze zaak."

    De zes dochters waren zeer verheugd, toen hun vader vertelde wat Tonggal had gezegd. En Tonggal opende de onderhandelingen. Eerst riep hij de oude en wijze mannen van het dorp bijeen. Daarop ging hij zelf naar het huis van Nola's moeder en vroeg haar om haar allermooiste garontong, een koperen trommel.

    Schoorvoetend en noodgedwongen gaf ze hem het muziekinstrument. En Tonggal nam de trommel mee naar het gemeentehuis.

    Toen zond hij een bode naar de vader en de zes dochters met het bericht dat de betaling al binnen was, en verzocht hen meteen te komen luisteren naar de tonen van de mooie garontong, die hij had meegekregen.

    Verheugd hoorden zij Tonggals woorden aan en gingen naar het gemeentehuis. Toen iedereen daar was, sloeg Tonggal op de grote trommel en vroeg aan de vader van de zes dochters: "Is het geen mooie en welluidende klank?"

    "Heel mooi," zeiden ze allemaal.

    Nu vervolgde Tonggal: "Dan is de heerlijke geur van de geroosterde vis betaald met de prachtige klank van deze trommel."

    En hij gaf de trommel aan Nola terug. "Dat is volkomen juist," zeiden de oude en wijze mannen tegen elkaar. Maar de vader en de zes dochters werden verlegen, krabden zich achter het oor en gingen stilletjes naar huis!

                                            * * * EINDE * * *
    Bron : - “Volksverhalen uit kleurrijk Nederland. List & bedrog. Verhalen over eerlijkheid, gastvrijheid, list en bedrog uit de Chinese, Joodse, Nederlandse, Indiase, Turkse, Surinaamse, Marokkaanse en Indonesische verteltraditie”
               Lemniscaat, Rotterdam, 1990. ISBN: 90-6069-717
               www.beleven.org

    02-05-2011 om 00:29 geschreven door saagje

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Categorie:volksverhalen
    » Reageer (4)
    29-04-2011
    nieuwsgierig héDe onwelkome buurman
    De onwelkome buurman
    - Een grappig verhaal uit de VS over twee broers die van stilte houden -
    Aan een diepe brede rivier, die dicht langs ontoegankelijke bossen stroomde, woonden twee broers, mannen die van eenzaamheid hielden.

    Wanneer een knarsende huifkar langs hun blokhut reed en de immigranten informeerden of de broers het op die plek naar hun zin hadden, zeiden de beide slimmerds listig: "Nee, het is een gruwelijk gebied! De ene keer regent het onophoudelijk, de andere keer heerst er schrikbarende droogte. Dag en nacht worden we door de muggen gestoken, de beren plunderen onze voorraden; nou ja, er valt hier eigenlijk niet te wonen. Rij maar door naar het westen, daar moet het veel beter zijn."

    Dan legden de immigranten de zweep over de trekdieren en bedankten de broers ook nog voor hun zogenaamd onbaatzuchtige raad.

    Eens hield tegen de avond een vreemdeling zijn bontgevlekt paard in, vlak voor de blokhut. De ruiter steeg af, ging bij de haard zitten en gedroeg zich alsof hij thuis was.

    "Ik ben van plan me hier ook te vestigen. Dan zullen jullie het niet meer zo eenzaam hebben. Het is hier prima boerenland."

    Tevergeefs trachtten de broers de vreemdeling van zijn plan af te brengen, tevergeefs stalden zij alle gruwelijke weersomstandigheden en het zware bestaan aan de rivier voor hem uit.

    "Ik heb besloten me hier te vestigen," zei de vreemdeling. "We zullen buren worden en daarom kom ik kennis met jullie maken."

    Toen het tot de broers doordrong dat er met zo'n koppige kerel niets te beginnen was, knipoogden ze tegen elkaar; ze begrepen elkaar zonder woorden.

    "Dan zult u onze uitnodiging voor de avondmaaltijd zeker niet afslaan," zei de oudste broer tegen de vreemdeling.

    "Welnee, ik blijf hier graag eten. Ik zou jullie bepaald niet willen kwetsen met een weigering."

    Het duurde een poosje, eer de jongste broer de schalen op tafel zette. Hij strooide rijkelijk veel van een geel poeder over het hertenvlees en nodigde zijn gast uit toe te tasten. De gast sneed een ferm stuk vlees af en stak het in zijn mond, maar hij spuwde de hap dadelijk weer uit.

    "Bah! Wat smaakt dat bitter? Wat hebt u eigenlijk over het vlees gestrooid?"

    "Poeder tegen de koorts," zei de jongste broer en de oudste broer viel hem bij: "Ja ja, met het eten zit je hier verdraaid moeilijk! Overal langs de rivier heersen zomer en winter rare ziekten. We moeten al ons eten met dat poeder tegen de koorts bestrooien. Zonder dat poeder waren we allang dood geweest."

    De vreemdeling stak wrevelig een stuk droog brood in de mond, liet het vlees op zijn bord liggen en maakte aanstalten tot vertrek.

    "Waar wil je in het donker naar toe?" vroeg de oudste broer hem. "Uit de rivier komt 's nachts een alligator aan land en als het morgen licht wordt, is er niets van je over dan afgekloven botten. Je zult hier wel moeten overnachten. We wonen nu eenmaal in de wildernis, nietwaar?"

    Tegen zijn zin bleef de vreemdeling.

    De jongste broer maakte een bed van pelzen voor hem op. Vervolgens legde hij flink wat houtblokken op het vuur, sloeg de gast een aantal berenvellen om, wikkelde de stakker met een stevig touw in en hing hem als een groot pak aan een van de balken.

    "Ik stik!" riep de gast. "Waarom pakken jullie me zo in? Nog wel met een touw om me heen?"

    "Ja, begrijp je dat niet?" vroeg de oudste broer. "In de bossen om ons heen zwerven heel wat beren rond. 's Nachts komen ze door de schoorsteen de kamer binnen en we moeten ze ons van het lijf houden. Daarom wikkelen we ons in berenvellen. Kijk, als zo'n beer je kamer binnenkomt, dan snuffelt hij aan alles, want hij heeft trek in mensenvlees.

    Hij windt dus dat berenvel en denkt, wel wel, een soortgenoot is me voorgeweest. Laat ik maar een andere blokhut opzoeken. En hij doet de deur open en waggelt weg. Maar sommige beren zijn sluw en laten zich door een berenvel niet voor de gek houden. Daarom hangen we ons 's nachts voor alle zekerheid maar aan een balk op."

    "Wat verschrikkelijk!" kermde de gast, door de hitte al half gaar gekookt. "Ik slaap anders buiten onder een enkele deken."

    "Ja, als je van buitenlucht houdt, zul jij hier aan de rivier niet al te best slapen," zeiden de broers in koor. Ze zeiden welterusten tegen hun gast en zetten ongemerkt een raam open.

    Even later werd de vreemdeling door honderden steekmuggen aangevallen.

    De volgende ochtend vertrok de gast na een slapeloze nacht, met een door muggenbeten opgezet gezicht.

    "Als je hier toch komt wonen," zei de oudste broer nog, "ga dan met ons op de hertenjacht, dan kun je eens zien wat de natuur hier in de omgeving te bieden heeft." Dat wilde de vreemdeling wel en hij ging naar de deur. "Ho ho," riep de jongste broer, "niet zo haastig!" En hij kwam met drie kachelpijpen aandragen. "Waar zijn die voor?" vroeg de gast verbijsterd. "Gaan jullie met kachelpijpen om je heen op jacht? Daarin kun je de knieën toch niet buigen?"

    "We moeten wel," zei de oudste broer. "Je hebt verschrikkelijk veel ratelslangen bij de rivier. Ze liggen in het hoge gras op de loer en bijten je zo maar in de benen. Een uur later weet je dan van niets meer, dan ben je dood. Daarom gaan we in kachelpijpen jagen en vissen."

    De vreemdeling smeet zijn kachelpijp van zich af sprong op zijn paard en reed spoorslags weg. "Wie in zo'n hel wil leven, mag van mij," riep hij ten afscheid. "Maar ik zoek wel een andere plek om me te vestigen!" De broers lachten tegen elkaar. Ze waren weer alleen in hun eenzaamheid met als naaste buren de stille bossen en de zacht ruisende rivier.

                                            * * * EINDE * * *
    Bron : - "Sprookjes van de prairie. Verhalen uit Noord-Amerika" door Vladimir Stuchl.
               Uitgeverij Ankh-Hermes, Deventer, 1982. ISBN: 90-202-0051-8
               www.beleven.org

    29-04-2011 om 00:25 geschreven door saagje

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Categorie:volksverhalen
    » Reageer (5)


    Welkom bij saagje !
    Foto


    Laatste commentaren
  • Harden vol 1 (Rodolfo)
        op De mythe van Stinsterloo
  • Cheap Jerseys From China (Anthony)
        op De mythe van Stinsterloo
  • Lieve groetjes vanwege DEWESTHOEK (Annie & Rogier)
        op De boer en de duivel
  • Hallo Saagje,heel mooie story, (paolo)
        op De boer en de duivel
  • Piepelou Saagje (Jeske)
        op De boer en de duivel
  • Blog als favoriet !

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto


    Kribbelboekboek
  • Fijne midweek toegewenst
  • Lieve midweekgroetjes blogmaatje
  • Het blijft hier stil
  • Een fijne Donderdag gewenst
  • Voor alle Papa's en Opa's een fijne vaderdag gewenst

    bedankt voor de trouwe bezoekjes
    saagje


    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    E-mail mij


    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Archief per week
  • 08/07-14/07 2013
  • 01/07-07/07 2013
  • 24/06-30/06 2013
  • 07/05-13/05 2012
  • 30/04-06/05 2012
  • 05/12-11/12 2011
  • 31/10-06/11 2011
  • 24/10-30/10 2011
  • 10/10-16/10 2011
  • 03/10-09/10 2011
  • 26/09-02/10 2011
  • 19/09-25/09 2011
  • 12/09-18/09 2011
  • 05/09-11/09 2011
  • 29/08-04/09 2011
  • 22/08-28/08 2011
  • 15/08-21/08 2011
  • 08/08-14/08 2011
  • 01/08-07/08 2011
  • 25/07-31/07 2011
  • 18/07-24/07 2011
  • 11/07-17/07 2011
  • 04/07-10/07 2011
  • 27/06-03/07 2011
  • 20/06-26/06 2011
  • 13/06-19/06 2011
  • 06/06-12/06 2011
  • 30/05-05/06 2011
  • 23/05-29/05 2011
  • 16/05-22/05 2011
  • 09/05-15/05 2011
  • 02/05-08/05 2011
  • 25/04-01/05 2011
  • 18/04-24/04 2011
  • 11/04-17/04 2011
  • 04/04-10/04 2011
  • 28/03-03/04 2011
  • 21/03-27/03 2011
  • 14/03-20/03 2011
  • 07/03-13/03 2011
  • 28/02-06/03 2011
  • 21/02-27/02 2011
  • 14/02-20/02 2011
  • 07/02-13/02 2011
  • 31/01-06/02 2011
  • 24/01-30/01 2011
  • 17/01-23/01 2011
  • 10/01-16/01 2011
  • 03/01-09/01 2011
  • 26/12-01/01 2012
  • 20/12-26/12 2010
  • 13/12-19/12 2010
  • 06/12-12/12 2010
  • 29/11-05/12 2010
  • 22/11-28/11 2010
  • 15/11-21/11 2010
  • 08/11-14/11 2010
  • 01/11-07/11 2010
  • 25/10-31/10 2010
  • 18/10-24/10 2010
  • 11/10-17/10 2010
  • 04/10-10/10 2010
  • 27/09-03/10 2010
  • 20/09-26/09 2010
  • 13/09-19/09 2010
  • 06/09-12/09 2010
  • 30/08-05/09 2010
  • 23/08-29/08 2010
  • 16/08-22/08 2010
  • 09/08-15/08 2010
  • 02/08-08/08 2010
  • 26/07-01/08 2010
  • 19/07-25/07 2010
  • 12/07-18/07 2010
  • 05/07-11/07 2010
  • 28/06-04/07 2010
  • 21/06-27/06 2010
  • 14/06-20/06 2010
  • 07/06-13/06 2010
  • 31/05-06/06 2010
  • 24/05-30/05 2010
  • 17/05-23/05 2010
  • 10/05-16/05 2010
  • 03/05-09/05 2010
  • 26/04-02/05 2010
  • 19/04-25/04 2010
  • 12/04-18/04 2010
  • 05/04-11/04 2010
  • 29/03-04/04 2010
  • 22/03-28/03 2010
  • 15/03-21/03 2010
  • 08/03-14/03 2010
  • 01/03-07/03 2010
  • 22/02-28/02 2010
  • 15/02-21/02 2010
  • 08/02-14/02 2010
  • 01/02-07/02 2010
  • 25/01-31/01 2010
  • 18/01-24/01 2010
  • 11/01-17/01 2010
  • 04/01-10/01 2010
  • 28/12-03/01 2016
  • 21/12-27/12 2009
  • 14/12-20/12 2009
  • 07/12-13/12 2009
  • 30/11-06/12 2009
  • 23/11-29/11 2009
  • 16/11-22/11 2009
  • 09/11-15/11 2009
  • 02/11-08/11 2009
  • 26/10-01/11 2009
  • 19/10-25/10 2009
  • 12/10-18/10 2009
  • 05/10-11/10 2009
  • 28/09-04/10 2009
  • 21/09-27/09 2009
  • 14/09-20/09 2009
  • 07/09-13/09 2009
  • 31/08-06/09 2009
  • 24/08-30/08 2009
  • 17/08-23/08 2009
  • 10/08-16/08 2009
  • 03/08-09/08 2009
  • 27/07-02/08 2009
  • 29/06-05/07 2009
  • 22/06-28/06 2009
  • 15/06-21/06 2009
  • 08/06-14/06 2009
  • 01/06-07/06 2009

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Welkom bij
    Foto

    Foto


    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!