Toen de aarde nog jong was, had de jaguar nog geen snijtanden. Maar of dat nog niet genoeg was, er was ook nog geen nacht waarin de mensen en de dieren konden gaan slapen.
De zon wandelde onvermoeibaar langs de hemel en wee hem, die ook maar een ogenblikje wilde uitrusten. De zon stak dan net zo lang met haar vurige stralen tot hij weer opstond. De papagaai schold daarover zo hard, dat het hele oerwoud hem hoorde, maar de zon lachte alleen maar en straalde en stak verder.
Na een tijdje werd de papagaai hees en de andere dieren en de mensen liepen als moede vliegen rond. Zelfs het water in de rivier had geen zin meer om over de stenen te stromen.
Wat een geluk dat de Indianen toen op het idee kwamen om er over na te denken wie de nacht verstopt zou kunnen hebben. "Het zijn vast de slangen!" zeiden ze, toen ze er lang genoeg over hadden gedacht. "De slangen klagen namelijk nooit, ze zijn steeds opgewekt en trekken een gezicht alsof ze niets goeds in de zin hebben!"
En toen ging Moendoeroek, de dapperste van de Indianen op pad om het slangenopperhoofd Soeroekoekoe te zoeken.
Soeroekoekoes hut was diep in het oerwoud onder de struiken verstopt. Zeer nieuwsgierige apen waagden zich niet in de buurt van die geheimzinnige plek.
"Wie durft mij te storen?" riep de slang geprikkeld toen ze Moendoeroek hoorde en stak haar kop naar voren.
"Ik ben het, Moendoeroek" antwoordde de Indiaan onverschrokken, "Men zegt dat hier de nacht verstopt is. Als u haar aan mij geeft oh groot opperhoofd, dan geef ik daarvoor mijn boog en mijn pijlen.
"Wat moet ik met je boog en pijlen?" riep Soeroekoekoe. "Ik heb toch geen handen! Dan moet je toch wat anders meebrengen." Na deze woorden verdween Soeroekoekoe weer in de struiken en kwam niet weer tevoorschijn.
Moendoeroek keerde onverrichterzake terug en de Indianen staken de koppen bij elkaar en overlegden wat ze de slang konden geven.
Na lang nadenken werden ze het eens: een ratel. Een ratel werd hoog in ere gehouden want geen dier had dat tot nu toe... De Indianen maakten een ratel die zo veel lawaai maakte, dat men het door bos en veld kon horen.
Toen Moendoeroek opnieuw in het oerwoud kwam, stak Soeroekoekoe direkt zijn kop tevoorschijn en riep: "Ik zie dat je me een ratel brengt. Dat is weliswaar geen slecht idee, maar wat moet ik daarmee, ik heb toch geen handen en voeten..." "Bind hem dan aan je staart," vond Moendoeroek.
Zo gezegd zo gedaan!
Maar och jé! De ratel had haar toon verloren of de slangenstaart was te zwak. De slang kon kwispelen zo veel ze wilde - er was alleen maar een zacht sj-sj-sj te horen.
"Het is weliswaar niet het juiste, maar om je niet te laten denken dat ik ondankbaar ben, zal ik je de korte nacht daarvoor geven," zei de slang eindelijk en verdween in haar huis. Ze kwam weer tevoorschijn en gaf Moendoeroek een leren buidel. "Als de korte nacht nu niet genoeg is?" vroeg de Indiaan.
"Weet je, de lange nacht is heel erg waardevol, ik zou je hem voor tien ratels niet kunnen geven," zei Soeroekoekoe. Moendoeroek liet zich niet van de wijs brengen. "Wat wil je er dan voor hebben?" vroeg hij.
"Ik heb er met alle slangen over gesproken en we zijn het er over eens, dat we de lange nacht alleen willen ruilen tegen het volle gebruik van het gif, waar jullie je pijlen in dopen.
"Wat willen jullie met dat gif doen?" vroeg de verbaasde Indiaan.
Hij kreeg geen antwoord meer. Soeroekoekoe slingerde zich door de struiken. Een tijdje was het ratelen van zijn staart nog te horen - en toen was het stil.
Moendoeroek ging met zijn leren buidel langzaam terug naar huis. Hij probeerde zich te troosten, dat ook een korte nacht voor iedereen genoeg zou zijn, maar hij maakte zich toch zorgen, dat hij de slang nog een keer zou moeten bezoeken.
Toen de Indianen de buidel open maakten en de duisternis zich over de wereld verspreidde, sliepen ze allemaal dadelijk in, maar niet voor lang. Al gauw was de zon er weer, verjoeg de nacht achter de bergen en wekte onbarmhartig alle slapers. En zo ging het steeds maar door!
Je kunt je zeker wel voorstellen dat er gebeurde waar Moendoeroek al bang voor was. De korte nacht was niet lang genoeg om in te slapen. En daarom brachten de Indianen allemaal gif bij elkaar, iedereen een druppeltje, tot de kruik vol was.
Voor de derde keer ging Moendoeroek het oerwoud in en dit keer liep hij bijzonder voorzichtig om niet te struikelen en de kruik niet te breken. Soeroekoekoe lag voor zijn struik, alleen zijn kop was te zien. Naast hem lag een reusachtige zak. "Ik wist wel dat je komen zou," zei hij ter begroeting. "Zoals je ziet, hebben we de lange nacht in een zak hier gebracht." Moendoeroek zette de kruik neer en vroeg aarzelend: "Hoor eens, waarvoor hebben de slangen dat gif nodig?"
"De meesten van ons zijn klein en zwak, ze worden makkelijk onder de voet gelopen," antwoordde Soeroekoekoe. "We hebben giftanden nodig, zodat we ons verweren kunnen, maar je hoeft niet bang te zijn, ik geef ieder maar zoveel gif, dat niemand van ons onnodig schade kan aanrichten."
"Maar..." zei de Indiaan, "dat is..."
"Nou ja, een moeilijkheid is er wel," gaf het slangenopperhoofd toe. "Je moet de zak met de nacht tot in het dorp brengen en daar mag je hem pas open maken. Als je de nacht er eerder uit laat, dan kan ik het gif in het donker niet eerlijk verdelen en dan zullen jullie er allemaal schade van ondervinden..." Na deze woorden nam Soeroekoekoe afscheid van de Indiaan en hij begon het slangenvolk bij elkaar te roepen om het gif te verdelen.
Moendoeroek ging met de zak op weg. Hij dacht er over na wat Soeroekoekoe hem had gezegd en daarom merkte hij helemaal niet dat de papagaai opgewonden boven hem heen en weer fladderde en schreeuwde: "Kom allemaal kijken, we krijgen de nacht, de hele lange nacht!"
Allen die het hoorden, kwamen er aangerend en konden maar niet ophouden ernaar te kijken. Alleen de jaguar trilde van ongeduld.
"Het moet nu al nacht worden, waarom moeten we wachten?" mopperde hij en sprong boven op Moendoeroek. Voordat deze besefte wat er gebeurde, greep de jaguar de zak, rende er mee de struiken in en maakte hem open.
Stikdonker werd het in het oerwoud - en daar was niemand op voorbereid. Het ergste gebeurde echter bij Soeroekoekoe! De slangen begonnen een gifoorlog. Ieder doopte zijn tanden zo diep mogelijk in de kruik met gif. Tevergeefs probeerde Soeroekoekoe ze tot rede te brengen, door te zeggen dat er voor iedereen genoeg was. Op het laatst gooiden ze de kruik zelfs om.
Pas toen het na de eerste lange nacht weer dag werd, kon iedereen zien wat de jaguar had ontketend.
De slangen waren machtige en gevaarlijke vijanden geworden, die met hun giftanden doden konden! Behalve de trage anaconda die destijds niets gekregen had en Soeroekoekoe, die de Indianen altijd met zijn geratel waarschuwde, heeft niemand precies gemerkt, waar de slangen hun gif vandaan hebben.