Verhalen, sprookjes, fabels, mythen, sagen en legenden
welkom!
Problemen Er zijn nogal wat problemen met het lezen van de teksten, daarom volgende tip :
Met de muis links klikken en over de tekst schuiven.
De tekst verschijnt duidelijk leesbaar.
16-05-2010
Het timmermanszwijntje (2/2)
Het timmermanszwijntje (2/2) - Een tijger en een asceet verslagen -
Toen hij zo werd bemoedigd, werd de tijger weer een held. Hij keerde terug naar het rotsplateau. Het timmermanszwijn stond tussen de twee gaten. De zwijnen zeiden tegen hem: "Meester, de grote rover is teruggekomen." - "Wees niet bang," zei hij, "ik krijg hem nu wel."
De tijger brulde en sprong toe op het timmermanszwijn. Dat keerde zich om op het ogenblik waarop de tijger op hem zou vallen en verdween snel rechtop in de ronde put. De tijger kon zo snel zijn vaart niet stuiten en stortte neer recht in het gat van de 'wanmand'. Hij kwam horizontaal neer op die al te eng begrensde plek en sloeg te pletter.
Het timmermanszwijn klom bliksemsnel uit zijn kuil en sloeg de tijger met zijn slagtand in de dij. Hem tot aan zijn nieren openleggend, zette hij zijn tanden in het malse vlees. Daarna greep hij de tijger bij de kop en uitroepende: "Alsjeblieft, jullie vijand!" sleurde hij hem buiten het gat. Zij die het eerst kwamen namen van het vlees en wie daarna kwam vroeg hoe het tijgervlees smaakte. Ze onderzochten het, met snuffelende snuiten, en toch bleef de stemming gedrukt. Het timmermanszwijn zag hun matheid en vroeg wat er nu nog aan haperde.
"Meester, wat betekent het dat deze ene tijger gedood is. Er is een valse asceet, die in staat is om tien andere tijgers te halen."
"Wie dan?"
"Een asceet van slecht gedrag."
"Zelfs een tijger is door mij gedood, wat kan deze kerel me dan maken. Vooruit, we grijpen hem!" En hij ging met een aaneengesloten menigte zwijnen op stap.
Toen de tijger zo lang op zich liet wachten, ging de valse asceet, zich afvragende of hij misschien door de zwijnen overmeesterd was, hem tegemoet. Maar zo gauw als hij de zwijnen zag aanrukken, sloeg hij met zijn rekwisieten van asceet op de vlucht. Door de zwijnen achtervolgd, wierp hij zijn rekwisieten weg en klom snel in een vijgenboom. De zwijnen zeiden tegen het timmermanszwijn: "Meester, nu zijn we verloren, de asceet is op zijn vlucht in een boom geklommen!" - "In wat voor boom." - "Een vijgenboom." - "Laten de wijfjesvarkens water aandragen, de jonge zwijnen gaan graven, en de beren met lange tanden de wortels losscheuren. De overige zwijnen moeten de boom omsingelen en de wacht houden."
Zo organiseerde hij het beleg. Terwijl zij zijn bevelen opvolgden, viel hij zelf, alsof hij een bijl hanteerde, op een rechte, diep in de grond stekende wortel van de vijgenboom aan en velde de boom in één klap. Zo belandde de valse asceet op de grond. De zwijnen die de boom omsingeld hadden, hakten hem in stukken en vraten hem kaal tot op het bot. Daarna lieten ze het timmermanszwijn plaatsnemen op de tronk van de vijgenboom. Ze droegen water aan met de schelp die tot de uitrusting van de asceet had behoord en gaven hem de koningswijding. Ook een jong varken werd besprenkeld en tot zijn eerste gemalin gewijd.
Van die tijd af, denkt men, is het tot op de dag van heden gewoonte dat men koningen laat plaatsnemen op een zetel gemaakt uit het hout van een vijgenboom en hen doopt met drie schelpen. De godheid die in dat bosje woonde en al dit wonderbaarlijks had zien geschieden, kwam in een opening van de stam oog in oog met de zwijnen staan en sprak het derde vers:
"Hulde aan allen die hier samenwerkten! Ik heb het zelf gezien en noem het verbluffend. Waar dieren met slagtanden een tijger velden, Werden zij zowel door hun eensgezindheid Als door de kracht van hun tanden bevrijd!"
* * * EINDE * * *
Bron : "Ongrijpbaar is de Ganges; verhalen uit het Pali" vertaald en ingeleid door Tonny Scherft. Meulenhoff, Amsterdam, 1981, De Oosterse Bibliotheek, deel 18.
Het timmermanszwijntje (1/2) - Een tijger en een asceet verslagen -
Eens werd de Bodhisattva geboren als boomgodheid in een bos. In die tijd waren er timmerlieden, die in een dorp woonden in de buurt van Benares. Toen een van hen eens in het bos was om een boomstam te halen, vond hij het jong van een zwijn, dat in een kuil was gevallen. Hij nam het diertje mee naar huis en verzorgde het.
Het groeide op en werd een stevig zwijn, met kromme slagtanden, en het wist zich goed te gedragen. Omdat het door de timmerman was grootgebracht, stond het bekend als 'het zwijntje van de timmerman'. Was de timmerman bezig een boom te bewerken, dan rolde het dier met zijn snuit de boom om, ook droeg het in zijn bek messen en bijlen en spaden en houwelen aan en greep het uiteinde van de meetlijn.
Toen werd de timmerman bezorgd dat deze of gene zijn zwijn nog eens in de pan zou stoppen. Hij nam het dier mee naar het bos en liet het daar vrij.
Daar keek het zwijn uit naar een veilige en prettige plek om te huizen en het ontdekte in een berg een ruime grot, waar het aangenaam toeven was, met in de omgeving een overvloed aan knollen en wortels en vruchten. Ettelijke honderden zwijnen kregen hem in 't oog en kwamen op hem af. Hij zei: "Ik zocht jullie, en nu heb ik jullie gevonden. Dit is een heerlijke plek, ik wil hier blijven." - "Het is inderdaad een heerlijke plek, maar gevaarlijk." - "Dat zag ik al aan jullie. Want hoe kunnen beesten die hier wonen en hier hun voedsel vinden, zo slecht in hun vlees zitten en zo bleek zien? Waarvoor zijn jullie bang?" - "Elke morgen komt hier een tijger, hij grijpt wat hij tegenkomt, en verdwijnt weer." - "Altijd of nu en dan?" - "Altijd." - "Hoeveel tijgers zijn het?" - "Hij is alleen." - "En zelfs die ene kunnen jullie niet aan?" - "Zo is het." - "Ik zal hem wel krijgen. Jullie moeten precies doen wat ik zeg. Waar woont die tijger?" - "Op die rots daarginds."
Die nacht liet hij de zwijnen aantreden en beraamde de strijd. Overleggende dat er drie slagorden waren, namelijk de opstelling van de troepen in lotos-, in wiel- en in wigvorm, koos hij de slagorde in de vorm van een lotos. Want hij had een heuveltop verkend en begrepen dat de slag daar geleverd moest worden. Hij plaatste de biggetjes en hun moeders in het midden; daaromheen de wijfjesvarkens zonder jongen; daaromheen de jonge zwijntjes; dan de iets oudere zwijnen; en in de buitenste kring de zwijnen met lange slagtanden, die bekwaam waren in het vechten, de zeer sterke beren, in groepen van tien of twintig. Zo stelde hij op die plek een sterke falanx* op.
Daarna liet hij vóór de plaats waar hij zelf stond, een ronde put graven en daarachter een gat dat geleidelijk dieper werd, als een helling, in de vorm van een wan**. Terwijl hij nog rondliep, met zestig of zeventig strijdberen overal alles in gereedheid brengend en de strijders op het hart drukkend onverschrokken te zijn, kwam de zon op. De tijger verhief zich van zijn slaapplaats en zag dat het tijd was. Hij kwam, en stond tegenover hen. Op het rotsplateau staande, sloeg hij zijn ogen op, en zag de zwijnen. Het timmermanszwijn gaf de anderen te verstaan dat ze terug moesten kijken. En ze keken terug. De tijger opende geeuwend zijn bek en de zwijnen geeuwden net zo. De tijger liet zijn urine lopen, de zwijnen urineerden ook. Zo deden ze alles na wat de tijger deed. En hij dacht: "Vroeger kozen de zwijnen het hazenpad zodra ik ze in het oog kreeg, en konden dan niet eens vluchten. Vandaag slaan ze niet op de vlucht, maar ze weerstaan mij en apen me zelfs na. Daar op die heuveltop staat er één die verstand heeft, maar hij zal me vandaag niet te pakken krijgen!" En hij keerde op zijn schreden terug naar zijn hol.
Nu was er een valse asceet die uit de pot van het door de tijger buitgemaakte vlees placht mee te eten. Toen deze zag dat het roofdier met lege poten terugkeerde, vroeg hij hem uit en zei het eerste vers:
"Vroeger zwierf jij hier rond, Zwijnen neerslaand, zwijnen overmeesterend! Jij, diezelfde tijger, bent nu gevlucht en zit te broeden. Veel fut, tijger, heb je niet verzameld vandaag!"
De tijger antwoordde met het tweede vers:
"Vroeger vluchtten dezen immer in alle richtingen, Aangeslagen door angst, een schuilplaats zoekende, ieder voor zich. Nu hebben ze zich verenigd en brullen uit één mond. Waar ze in slagorde staan, is ze buitmaken niet licht!"
Maar de valse asceet hitste hem op en zei: "Wees niet bang, ga brullend terug en als je dan op ze afspringt, zullen ze allen verlamd zijn van schrik en op de vlucht slaan."
* Een falanx is eigenlijk een Oudromeinse gesloten infanterieformatie, bestaande uit met lange lansen bewapende soldaten. In dit geval gaat het dus om een gesloten formatie zwijnen, die met hun slagtanden naar voren gericht in slagorde staan.
** De wan is een platte mand met drie opstaande zijkanten, waarvan er twee aflopen naar de open kant.
* * * wordt vervolgd * * *
Bron : "Ongrijpbaar is de Ganges; verhalen uit het Pali" vertaald en ingeleid door Tonny Scherft. Meulenhoff, Amsterdam, 1981, De Oosterse Bibliotheek, deel 18.
De steen van het haantje(5/5) - Een Napolitaans sprookje over een steen die al je wensen vervuld -
Na een lange reis bereikten zij Castel Rampino en lieten daar Mineco Aniello wachten onder wat bomen aan de oever van een rivier, die als een bloedzuiger het zweet van de werklieden opzoog en het in zee stortte. De beide muizen vonden het huis van de tovenaars en zagen, dat Jennarone nooit de ring van zijn vinger nam en daarom stelden zij zich voor, de overwinning te behalen door list.
En toen de nacht het gelaat van de hemel met inkt besmeerd had, als een middeltje tegen de brandwonden door de zon veroorzaakt, en Jennarone te slapen lag, begon Rudolo te knagen aan de vinger, waaraan die de ring droeg. En die nam de ring af, toen hij pijn voelde en legde hem op een tafeltje aan het voeteneinde van zijn bed. Toen Saltarello dit zag, nam hij het voorwerp in zijn bek en na een stuk of wat sprongen kwamen ze weer bij Mineco Aniello, die met grotere vreugde dan welke iemand ondervindt, die op het punt staat opgehangen te worden, wanneer hij het bericht van gratie ontvangt, dadelijk de tovenaars in twee ezels veranderde. Op een van beiden legde hij zijn mantel en klom er op als een piekfijne graaf en op de andere laadde hij spek en kaas.
Zo gaf hij de sporen naar Pertusocupo toe, waar hij het geschenk aan de koning en zijn raadslieden aanbood en hen bedankte voor al het goede, dat hij door hun toedoen ontvangen had. En de hemel bad hij, dat nooit een val hen in de weg zou staan, geen kat hen kwaad zou doen, geen arsenicum voor hen oorzaak van verdriet zou worden.
Weer uit dat land vertrokken en in Grottanera aangekomen - schoner dan voorheen - werd hij met de grootste hartelijkheid ter wereld door de koning en de prinses ontvangen. Hij liet de beide ezels van een berg gooien en bleef daarna nog lang met zijn vrouw van het leven genieten. En de ring nam hij nooit van zijn vinger, om zich niet weer ellende op de hals te halen; want de ondervinding had hem wijs gemaakt.
* * * EINDE * * *
Bron : "Italiaansche volkssprookjes" bewerkt naar de Pentamerone van G. Basile door Rien Valkhoff. Uitgeversmaatschappij W. de Haan N.V., Utrecht, 1948.
De steen van het haantje(4/5) - Een Napolitaans sprookje over een steen die al je wensen vervuld -
Zo ging hij wanhopig aan het sjouwen, met een pij aan, met stevige laarzen aan zijn voeten, een zak met een riem dwars over zijn schouders en een stok in de hand, en zijn dochter liet hij verkleumd achter. En zo ver liep hij, tot hij aan het rijk Pertusocupo kwam, dat bewoond wordt door muizen. Daar nog maar net aangekomen werd hij voor een spion gehouden, die door de katten gestuurd was, en men leidde hem dadelijk voor Rosicone, de koning, die hem vroeg, wie hij was, waar hij vandaan kwam en met welk doel hij deze streken bezocht.
Mineco Aniello bood voor alles de koning een stuk spek als belasting aan en vertelde hem stuk voor stuk al zijn ongelukken en hij eindigde met te zeggen, dat hij zijn ellendig leven wilde opteren tot hij bericht had over die verdoemde zielen, die hem beroofd hadden van zo'n kostbare edelsteen en hem tegelijk de bloem van de jeugd, de bron van zijn rijkdom en de steun van zijn eer afgenomen hadden.
Bij dit verhaal voelde Rosicone aan zijn hart knagen van erbarmen en in verlangen, de arme man enige troost te geven, riep hij de oudste muizen in raadsvergadering bijeen en vroeg hun mening over Mineco Aniello's ongeluk en beval hun, zich te beijveren om enig bericht over de valse kooplui te krijgen.
Onder de raadslieden bevonden zich toevallig Rudolo en Salterello, muizen die ondervinding hadden van wereldse zaken, die ongeveer zes jaar in een pleisterplaats langs de hoofdweg gewoond hadden, en deze zeiden: "Houd goede moed, kameraad, want alles zal beter aflopen dan jij denkt. Nu moet je dan weten, dat toen wij op een dag in een kamer van die herberg 'De Heren' waren, waar de meest geachte mensen ter wereld logeren en er op vrolijke wijze hun geld verteren, dat daar toen twee uit Castel Rampino afstapten, die na een flink maal en na diep in het glaasje gekeken te hebben praatten over een poets, welke zij een zekere oude man uit Grottanera gebakken hadden. Zij hadden hem een steen met grote toverkracht ontfutseld, welke die (dat zei een van hen, die Jennarone heette) nooit van zijn vinger zou nemen uit vrees, hem te verliezen; maar zijn dochter was de schuld, dat hij hem toch kwijt raakte!"
Toen Mineco Aniello dit hoorde, zei hij tegen de twee muizen, dat als zij er voor voelden, hem naar de verblijfplaats van die schelmen te begeleiden en te zorgen, dat hij de ring terug kreeg, hij hun een flinke voorraad kaas en pekelvlees zou schenken, om daar dan van te smullen samen met hun heer Koning. De twee wreven zich in de pootjes en boden zich aan, zee en bergen te verzetten, en na toestemming aan de Kroon van Muizenrijk gevraagd te hebben vertrokken zij met hem.
* * * wordt vervolgd * * *
Bron : "Italiaansche volkssprookjes" bewerkt naar de Pentamerone van G. Basile door Rien Valkhoff. Uitgeversmaatschappij W. de Haan N.V., Utrecht, 1948.
De steen van het haantje(3/5) - Een Napolitaans sprookje over een steen die al je wensen vervuld -
Toen de tovenaars zich teruggetrokken hadden en de vader thuis kwam, zei zij zoveel lieve dingen tegen hem en was zo aanminnig, dat zij hem er toe kreeg, goed te vinden, haar de ring te lenen; zij wendde voor, zich door een melancholieke bui terneergedrukt te voelen en op deze manier te willen proberen, wat op te monteren.
En de volgende dag, op het uur, waarop de opperstraatveger van de zon de vuilnis van de duisternis overal op de pleinen van de hemel liet wegvegen, verschenen de tovenaars, die onmiddellijk toen zij de ring in handen hadden zich zo duivels snel uit de voeten maakten, dat men er geen spoortje meer van zag; en de ongelukkige Pentella voelde een steek in het hart, waar zij bijna aan dood ging.
De tovenaars haastten zich in een bos, waar de takken voor het ene gedeelte een stokdans uitvoerden en voor het andere een spelletje boompje verwisselen deden; en op die plek hielden zij halt en zeiden tegen de ring, ongedaan te maken dat de oude Mineco Aniello verjongd was. Op dit ogenblik bevond deze zich juist voor de koning en plotseling kreeg men te zien, hoe zijn haren verward raakten en grijs werden en zijn voorhoofd rimpels kreeg; zijn wenkbrauwen werden borstelig, zijn gezicht kwam vol groeven, de tanden vielen hem uit de mond, zijn baard verwilderde, er kwam een bult op zijn rug, zijn benen begonnen te bibberen en bovenal zag men zijn prachtige kleren in lompen vol scheuren veranderen.
Toen de koning deze lelijke bedelaar in gesprek met hem naast zich zag zitten, liet hij hem dadelijk met scheldwoorden en stokken wegjagen; en die ging, toen hij zich zo pardoes op straat gegooid zag, huilend naar zijn dochter en vroeg haar de ring terug, om de ramp te kunnen herstellen. Maar hier hoorde hij van de kool, hem door de kooplui gestoofd en het scheelde niet veel of hij stortte zich uit het raam, duizend maal de flater van zijn dochter vervloekend, die hem door een stomme pop tot een arme drommel gemaakt had, en er voor iets van lappen toe gekomen was, malle dingen te doen. En hij nam zich heilig voor, zo lang rond te trekken over de aarde, zoals het slechte geld doet, tot hij enig nieuws over die kooplui had.
* * * wordt vervolgd * * *
Bron : "Italiaansche volkssprookjes" bewerkt naar de Pentamerone van G. Basile door Rien Valkhoff. Uitgeversmaatschappij W. de Haan N.V., Utrecht, 1948.
De steen van het haantje(2/5) - Een Napolitaans sprookje over een steen die al je wensen vervuld -
Nauwelijks had hij deze woorden gesproken, of zijn bloed begon sneller te vloeien, zijn zenuwstelsel werd sterker, hij kwam vaster op zijn benen te staan en kreeg een frissere kleur, zijn ogen werden helderder en zijn zilveren haren van goud. Zijn mond, die een geplunderd dorp leek, kwam vol tanden; zijn baard, die als plaats diende voor een privé jachtterrein, veranderde in een keurig zaailand; om kort te gaan: hij werd een mooie jongeman.
Daarna ging hij wensen: "Ik zou graag een prachtig paleis willen hebben en familie worden van de koning."
En daar verrijst me een paleis van ongelofelijke schoonheid, met wondermooie standbeelden, verbluffende colonnades en schilderingen om versteld van te staan. Overal blonk het zilver je tegemoet; als je liep trad je het goud met voeten; juwelen waren er in overvloed; het krioelde van bedienden, paarden en koetsen bij massa's. Kortom, zo geweldig was de glans van rijkdom, die hij ten toon spreidde, dat de koning er de blikken heen wendde en graag zijn dochter, genaamd Natalizia, aan Mineco Aniello tot vrouw gaf.
De tovenaars, die dit grote geluk zagen en er de oorsprong van kenden, vatten het plan op, het Mineco Aniello weer afhandig te maken. Zij fabriceerden daarom een pop, die spelen en dansen kon met behulp van gewichten, en als kooplui verkleed gingen zij naar Pentella, zijn dochter, onder voorwendsel, deze pop aan haar te willen verkopen.
Toen het meisje dat mooie ding zag, vroeg zij: "Voor hoeveel geeft gij ze?" en zij antwoordden, dat er geen prijs bestond, die zij zou kunnen betalen, maar dat ze haar eigendom zou worden, als zij hun een klein pleziertje wilde doen, namelijk te laten zien, hoe de ring gevat was, die haar vader bezat, om deze dan als voorbeeld te nemen en er een andere, precies gelijkend, van na te maken; dan zouden zij haar de pop zonder enige betaling cadeau doen. Pentella, die het spreekwoord: 'goedkoop is duurkoop' niet kende aanvaardde dadelijk dit voorstel en zei, dat zij de volgende morgen moesten terugkomen, dan zou zij de ring van haar vader lenen.
* * * wordt vervolgd * * *
Bron : "Italiaansche volkssprookjes" bewerkt naar de Pentamerone van G. Basile door Rien Valkhoff. Uitgeversmaatschappij W. de Haan N.V., Utrecht, 1948.
De steen van het haantje(1/5) - Een Napolitaans sprookje over een steen die al je wensen vervuld -
Er woonde eens in de stad Grottanera een zekere Mineco Aniello, die zo'n pechvogel was, dat al zijn bezit, onroerend zowel als roerend, bestond uit een krielhaantje, dat hij zorgvuldig opgefokt had. Maar toen hij op een morgen zo'n vreselijke honger had, dat een wolf er door uit het bos gejaagd zou worden, besloot hij, het te gelde te maken en bracht het naar de markt.
Daar werd hij het eens met twee lepe tovenaars en nadat hij het haantje voor een schijntje aan hen gelaten had, vroegen die twee hem, het naar hun huis te brengen, dan zouden zij hem betalen.
Zo gingen de twee magiërs op stap met Mineco Aniello achter zich aan en deze hoorde, hoe zij in dieventaal met elkaar spraken. De een zei: "Wie had ons ooit voorspeld, hè Jennarone, dat wij zo'n fijne ontmoeting zouden doen! Dit haantje zal ons ongetwijfeld geluk brengen door de steen, die het in zijn kop heeft: wij zullen die steen gauw in een ring zetten, om alles te krijgen wat wij maar willen vragen!" En Jennarone antwoordde: "Hou je toet, Jacovuccio, want ik ben rijk en kan het nog niet geloven. En ik verlang er naar, dat haantje een kopje kleiner te maken, om dan een trap te geven aan mijn armoede en me in de deftigheid te steken, want in deze wereld is deugd zonder geld geen snars waard: en iedereen beoordeelt je naar de wijze waarop je gekleed gaat!"
Toen Mineco Aniello, die veel landen bereisd en brood uit vele ovens gegeten had, dit boeventaaltje hoorde, keerde hij zich in een smal steegje om en smeerde hem, regelrecht naar huis toe. Waar hij het haantje de nek omdraaide, het de kop open maakte en de steen vond, die hij dadelijk in een koperen ring liet zetten.
En om de toverkracht te onderzoeken, sprak hij: "Ik zou erg graag een jongeling van achttien jaar worden."
* * * wordt vervolgd * * *
Bron : "Italiaansche volkssprookjes" bewerkt naar de Pentamerone van G. Basile door Rien Valkhoff. Uitgeversmaatschappij W. de Haan N.V., Utrecht, 1948.