De jakhals en de patrijs hadden eeuwige vriendschap gesloten. Maar de jakhals was erg veeleisend en jaloers. "Jij doet niet half zoveel voor mij als ik voor jou," zei hij steeds, "en jij praat maar over vriendschap. Weet je, mijn idee van een vriend is iemand die me kan laten lachen en huilen, me goed te eten geeft en als het nodig is, mijn leven redt. Dat kan jij nooit!"
"Laten we eens kijken..." zei de patrijs. "Loop jij maar eens een klein eindje achter mij aan, en als ik je niet gauw aan het lachen maak, mag je me opeten."
Hij vloog weg. Daar ontmoette hij twee reizigers, die voortsjokten. Ze hadden pijnlijke voeten en ze waren doodmoe. De eerste droeg een bundeltje aan een stok over zijn schouder. De andere liep met zijn schoenen in zijn hand. Licht als een veertje vloog de patrijs boven op de stok van de ene. Hij merkte er niets van, maar de andere man zag het wel. Wat een buitenkansje voor ons avondeten, dat dier is tam. Hij gooide zonder bedenken een schoen naar de patrijs. Het dier vloog op en de schoen wipte de tulband van het hoofd van zijn vriend.
"Wat ben jij een pestkop," schreeuwde deze boos. "Waarom gooi je je schoenen naar mijn hoofd?"
"Reiskameraad," zei de ander vriendelijk, "wees niet nijdig. Ik gooide die schoen niet naar jou! Er zat een patrijs op je stok. Daar smeet ik naar."
"Op mijn stok? Ben je gek!" schreeuwde de man woedend. "Vertel me geen sprookjes. Eerst beledig je me en dan lieg je me nog wat voor. Ik zal je wel een lesje geven."
Hij vloog op hem af en begon te vechten. De ander liet dat niet op zich zitten en sloeg terug. Ze vochten tot ze niet meer uit hun ogen konden kijken, het bloed uit hun neuzen stroomde en hun kleren aan flarden hingen.
De jakhals lachte zich half dood.
"Ben je tevreden, vriend?" vroeg de patrijs.
"Zeker, ik heb me kapot gelachen. Maar nu moet je me laten huilen. Het is makkelijk voor clown te spelen, maar het is heel wat moeilijker de hogere gevoelens op te roepen."
"Nou, je zult het zien," zei de patrijs een beetje in zijn wiek geschoten. "Daar komt een jager met zijn honden aan. Kruip jij maar even in die holle boom en kijk uit je ogen. Als je niet gaat huilen heb je geen gevoel in je lijf."
De jakhals deed wat hem gevraagd werd en keek naar de patrijs, die ging fladderen in de struiken tot de honden hem in de gaten kregen. Toen vloog hij naar de holle boom waarin de jakhals zich verstopt had. De honden roken hem natuurlijk onmiddellijk. Ze begonnen te keffen en te krabben tot de jager kwam. Deze trok de jakhals aan zijn staart uit de boom en gooide hem voor de honden, die naar hartelust met hem vochten tot hij voor dood bleef liggen. Na een poosje deed hij zijn ogen open, want hij had maar gedaan of hij dood was.
De patrijs zat boven hem op een boomtak. "Heb je gehuild?" vroeg hij, "heb ik je hogere gev..."
"Hou je bek!" grauwde de jakhals. "Ik ben bijna doodgegaan van angst."
Daar lag de jakhals bij te komen van zijn builen. Ondertussen kreeg hij honger. "Zo, nu wordt het tijd dat je eens toont dat je een goede vriend bent," zei hij tegen de patrijs. "Haal me eens een lekker hapje en dan zal ik je mijn echte vriend noemen."
"Al goed, al best," riep de patrijs. "Kijk maar goed naar me, en eet als het zover is."
Net op dat moment kwam er een groepje vrouwen voorbij die eten naar het land brachten voor hun mannen. De patrijs begon klagelijk te roepen en fladderde van struik tot struik, alsof hij gewond was. "Een gewonde vogel, een gewonde vogel!" riepen de vrouwen. "Die kunnen we gemakkelijk pakken!"
Ze renden allemaal achter hem aan en die slimme patrijs haalde duizend trucjes uit tot ze zo opgewonden waren dat ze hun bundeltjes op de grond zetten om vlugger te kunnen lopen. De jakhals zag zijn kans schoon, en rende weg met heel wat lekker eten.
"Ben je nu tevreden?" vroeg de patrijs.
"Nou,"zei de jakhals, "je hebt me een lekker maaltje gegeven, je hebt me laten lachen, en huilen, uchum... Maar, en dat is de echte test, je moet nog een keer mijn leven redden."
"Misschien lukt me dat niet," antwoordde de patrijs treurig. "Ik ben zo klein en zwak. Maar het wordt al laat. Laten we naar huis gaan, het is een lange weg om langs het ondiepe stuk in de rivier te gaan. Weet je wat, we steken hier de rivier over en dan vragen we aan de krokodil, mijn goede vriend, ons over te zetten."
Ze liepen naar de rivier. De krokodil wilde het wel doen dus gingen ze op zijn brede rug zitten, en hij zette hen over. Maar toen ze midden in de stroom waren zei de patrijs: "Ik geloof dat die krokodil van plan is ons te bedriegen. Stel je voor dat hij je hier in het water gooit."
"Voor jou is dat ook niet leuk!" zei de jakhals, die wit om zijn neus werd.
"Voor mij is dat niet erg. Ik kan toch vliegen, maar jij niet."
De jakhals rilde van angst en toen de krokodil zei dat hij honger had en trek had in een goed maal, kon de jakhals geen woord uitbrengen. "Poeh!" riep de patrijs. "Geen grapjes hoor! Ik kan toch wegvliegen en mijn vriend de jakhals is niet zo stom dat hij zijn leven meeneemt op deze tochtjes. Dat laat hij thuis in een gesloten kast."
"Is dat zo?" vroeg de krokodil verbaasd.
"Ja hoor!" zei de patrijs. "Probeer hem maar op te eten. Het zal je slecht bekomen!"
"Dat is toch raar!" riep de krokodil, en hij zwom door tot de jakhals aan de andere oever kwam.
"Nou, ben je tevreden?" vroeg de patrijs.
"Zeker mijn beste. Je hebt me aan het lachen gemaakt, je hebt me laten huilen, je hebt me lekker te eten gegeven en je hebt mijn leven gered. Maar je bent me te slim voor een echte vriendschap," zei de jakhals. "Goeiendag!"
Hij ging ervandoor en de patrijs heeft hem nooit weer gezien
* * * einde * * *