Verhalen, sprookjes, fabels, mythen, sagen en legenden
welkom!
Problemen Er zijn nogal wat problemen met het lezen van de teksten, daarom volgende tip :
Met de muis links klikken en over de tekst schuiven.
De tekst verschijnt duidelijk leesbaar.
03-10-2010
Waarom de mensen van de zwaluw houden, maar de slang haten (2/2)
Waarom de mensen van de zwaluw houden, maar de slang haten (2/2) - Een dierenverhaal uit Letland -
Toen deze dan eindelijk aankwam, klonk van alle kanten de roep: "En, wie heeft het zoetste bloed van alle levende wezens?"
De mug wilde tot antwoord geven: "De mens!" maar aangezien de zwaluw hem zijn onderkaak had afgerukt, kon hij nog maar één geluid uitbrengen: "Dzzzz! Dzzzz!..."
Alle aanwezigen keken de mug verbaasd aan en vroegen zich af wat dat gonzende geluid "Dzzzz! Dzzzz! Dzzzz!" wel zou betekenen. "Wat is dat voor een taal?" klonk het overal. "Die kennen we niet en wat wil de mug zeggen met dat gegons?" Toen kwam de zwaluw naar voren en sprak: "Ik heb mijn hele leven met muggen te maken (want zwaluwen leven immers van muggen) en ken daarom ook hun taal. De mug wil hiermee zeggen, dat het wezen met het zoetste bloed op de hele wereld de kikker is. Dat is de betekenis van dat Dzzzz! Dzzzz! Dzzzz!"
De mug wilde verontwaardigd protesteren, maar met zijn ene overgebleven kaak kon hij nu eenmaal geen ander geluid uitbrengen dan hetzelfde gegons, zodat alle aanwezigen dachten dat hij nog eens met nadruk de woorden van de zwaluw bevestigde. En zo werd de arme kikker aangewezen om door de slang te worden verzwolgen, hetgeen sindsdien dan ook altijd zo gebleven is.
Toen de slang deze beslissing hoorde, was hij daar aanvankelijk echter helemaal niet mee in zijn schik. Hij had veel liever een ander wezen gehad, dan die glibberige natte kikker. En omdat hij wel vermoedde, dat hij dit aan de zwaluw te danken had, schoot hij woedend naar voren om deze met zijn scherpe tanden te grijpen.
Zwaluwen zijn echter watervlugge vogeltjes en door een snelle beweging kon hij de opzet van de slang verijdelen. Deze kreeg daardoor alleen de staart van de zwaluw te pakken, waar hij het hele middenstuk uitscheurde. En ook nu nog kan iedereen zien, dat de zwaluwen een gespleten staart hebben.
Ook de mens vermoedde wel, dat de mug oorspronkelijk een ander wezen had willen aanwijzen. En aangezien de muggen het sindsdien vooral op zijn bloed hebben voorzien, leek het hem helemaal niet onwaarschijnlijk toe, dat hij dat wezen was geweest. Hij was dan ook van grote dankbaarheid jegens de zwaluw vervuld.
En ook nu houdt de mens nog veel van dat kleine vlugge vogeltje en hij vindt het leuk, wanneer het zijn nestje komt maken onder de dakrand van zijn woning of tegen de muren van stallen en schuren. Aan de slang heeft hij echter een grote hekel. En nog tot op de huidige dag slaat hij dat griezelige kruipende dier dood, zodra hij het tegenkomt.
* * * Einde * * *
Bron : - "Sprookjes van Oost-Europa" verzameld en bewerkt door Doedy Bevelander. C.P.J. van der Peet, Amsterdam. - www.beleven.org
Waarom de mensen van de zwaluw houden, maar de slang haten (1/2)
Waarom de mensen van de zwaluw houden, maar de slang haten (1/2) - Een dierenverhaal uit Letland -
Toen tijdens de grote vloed die de aarde verzwolgen had, de mens en alle tamme en wilde dieren een toevlucht hadden gevonden in een groot houten schip, bleek er dat in de bodem van dat schip een gaatje was gekomen ter grootte van een vingerdikte. Het water stroomde door die opening naar binnen en alle opvarenden overlegden met elkaar, wat er moest worden gedaan om het schip voor zinken te behoeden.
Toen kwam de slang naar voren gekropen en zei: "Ik wil dat gat wel dichtstoppen door er met mijn lichaam in te kruipen. Maar op één voorwaarde: dat ik straks als de wateren weer gezakt zijn, dat wezen zal mogen opeten, dat het zoetst smakende bloed heeft." De mensen en de verzamelde dieren vonden dit eerst wel een wrede voorwaarde, maar aangezien er hoe langer hoe meer water door het gat naar binnen stroomde en het schip gevaar liep te zullen zinken, stemde men tenslotte toe in hetgeen de slang gevraagd had. Deze kroop toen snel in het lek en het gevaar was geweken.
Weken en weken dobberde het schip daarna rond. Maar eindelijk begon het water te zakken en kwam de aarde weer droog te liggen. Alvorens nu ieder weer naar zijn woonplaats terugkeerde, werd er beraadslaagd hoe men de aan de slang gedane belofte zou inlossen. Men besloot tenslotte dat de mug zou uitmaken welk wezen het zoetste bloed had en dat men na een week weer bijeen zou komen om deze beslissing te horen.
Ieder ging daarop zijns weegs en de mug vloog de hele wereld rond, telkens bij ieder levend wezen proevend, welk bloed wel het zoetste was. Zoals afgesproken, kwamen na een week de mensen en de dieren weer tezamen, om uit te maken welk wezen door de slang zou mogen worden opgegeten.
Op weg naar de plaats van bijeenkomst kwam de zwaluw toen de mug tegen die juist terugkeerde van zijn tocht om de wereld. "Wel, vriend mug," vroeg de zwaluw, "je bent nu de hele wereld rondgevlogen om uit te maken, welk wezen het zoetst smakende bloed heeft. Tot welk oordeel ben je tenslotte gekomen?" De kleine mug dacht even na en sprak toen met zijn fijne stemmetje: "Ik heb van ieder wezen dat op deze wereld leeft het bloed geproefd, maar er is er geen, die zulk zoet bloed heeft als de mens. Dat is mijn oordeel dat ik zo dadelijk aan de vergadering zal overbrengen." En de mug wilde daarop weer verder vliegen naar de plaats waar de mensen en de dieren bijeen zouden komen.
De zwaluw had echter medelijden met de mens, die nu zou worden aangewezen om door de slang te worden opgegeten. Hij stortte zich op de mug en rukte hem zijn onderkaak af. En als je ook nu nog een mug aandachtig bekijkt, zul je zien dat hij alleen maar een bovenkaak bezit, terwijl de onderkaak ontbreekt.
Daarop vlogen beiden verder naar de plaats van bijeenkomst. Hier waren de mensen en de dieren al in een wijde kring verzameld en ieder wachtte met spanning de komst van de mug af.
* * * wordt vervolgd * * *
Bron : - "Sprookjes van Oost-Europa" verzameld en bewerkt door Doedy Bevelander. C.P.J. van der Peet, Amsterdam. - www.beleven.org
Waarom de bomen niet meer kunnen spreken - Een verhaal over de zon, de spar, de zilverspar en de den -
Vroeger konden niet alleen de mensen en de dieren praten, maar ook de bomen. Het moet prachtig geweest zijn, dat 's avonds de bomen in de tuin of in het bos aan het vertellen waren; dat iedere boom met zijn eigen stem sprak, net als bij zonsopgang de vogels in de tuin. Jammer dat we die stemmen niet meer kunnen horen!
In het begin ergerden de mensen zich er aan. Als iemand een twijgje nodig had, dan begon de boom te klagen, zodat de hele wereld het hoorde. Maar erger werd het als de mensen met bijlen kwamen om de boom om te hakken. Dan begon de boom vreselijk te klagen en te smeken, zodat je hart er van brak. En de andere bomen klaagden en smeekten dan met hem mee.
Daar hadden de mensen toch wel verdriet van. Ze gingen naar de zon en zeiden tegen hem: "Zon, jij hebt er voor gezorgd, dat er bomen kwamen, zodat wij er huizen en boten van konden maken, jij gaf ons de bomen, zodat we er tafels en stoelen van konden maken, maar je gaf de bomen ook de macht om te spreken en nu kunnen wij er niet één tak van afbreken. Neem de bomen hun spraak af.
" Maar de zon vond het prettig dat de bomen konden spreken, de zon luisterde graag als de bomen aan het zingen waren en daarom trok hij zich niets aan van wat de mensen zeiden. Maar het duurde niet lang of de zon werd zelf boos op de bomen.
Toen de zon de bladeren aan de bomen had gegeven, waren ze allemaal tevreden, behalve de spar, de zilverspar en de den. Zij hadden naalden gekregen en dat beviel hun helemaal niet. Ze verloren in de herfst hun naalden net als de andere bomen hun blaadjes.
De ontevreden spar, de zilverspar en de den gingen naar de zon en zeiden: "Zon, jij hebt ons naalden gegeven, maar dat bevalt ons helemaal niet. Geef ons iets anders, geef ons bladeren, die geen één andere boom op de wereld heeft."
De zon vervulde hun wens en gaf hun bladeren, die geen één andere boom op de wereld had. Ze kregen blaadjes van pure zijde. De spar, de zilverspar en de den waren erg trots op hun mooie blaadjes.
Kort daarna echter werden ze door de regen helemaal doorweekt en de spar, de zilverspar en de den gingen voor de tweede maal naar de zon: "Zon, jij hebt ons bladeren van zijde gegeven, maar ze zijn door de regen helemaal doorweekt en er is niets van overgebleven, geef ons andere, betere blaadjes!" De zon vervulde ook deze wens en ze kregen bladeren van zuiver kristal.
De spar, de zilverspar en de den gingen tevreden terug en waren vreselijk trots op hun bladeren van kristal. Maar kort daarna sloeg de wind hun kristallen bladeren stuk en de spar, de zilverspar en de den gingen voor de derde maal naar de zon: "Zon, jij gaf ons bladeren van kristal, maar er is niets van overgebleven. De wind heeft alles stukgeslagen. Geef ons andere, betere bladeren."
Dit keer werd de zon erg boos op de ontevreden bomen. Hij gaf ze hun naalden weer terug en stuurde ze weer naar de aarde. Eén ding heeft hij nog voor ze gedaan: Vanaf die tijd verliezen ze hun naalden niet meer in de winter, de regen doorweekt ze niet en de wind waait ze niet meer stuk.
Maar de zon nam ook de spraak van alle bomen af. Hij was het met de mensen eens dat bomen niet moesten kunnen praten. Sinds die tijd kunnen de bomen niet meer spreken, alleen nog maar fluisteren en ruisen. En dat verstaan we helaas niet.
* * * einde * * *
Bron : - "De betoverde tuin" door Marie Mrstikova. Nederlandse vertaling van Els Nuijen. Uitgeversmaatschappij Holland, Haarlem, 1978. ISBN: 90-251-0297-2 - www.beleven.org
Over de es Yggdrasil - Een mythe uit de Edda over de boom die de wereld draagt -
Werelden gingen aan de wereld vooraf. De zieneres weet te verhalen van negen reuzen uit de oertijd die haar lang geleden hadden grootgebracht.
De wereld, die uit Ymir ontstond, werd door een machtige boom gedragen - de es Ygdrasil. Zijn takken spreidden zich in alle windrichtingen ver over de zichtbare hemel uit.
Drie wortels heeft Ygdrasil. De eerste reikt tot aan Hvergelmir, de bron midden in Niflheim. Om deze wortel kronkelt zich een woest kruipend ongedierte, Nidhog, wiens tanden onophoudelijk aan het leven van de boom knagen. Een tweede wortel reikt neerwaarts tot aan de bron van Mimir, de oeroude wijze, die zich alles herinnert wat ooit in de wereld geschiedde. Op de bodem van deze bron ligt een van Odins ogen, dat hij eens als zijn grootste offer had afgestaan. De derde wortel reikt opwaarts tot aan de bron van de Nornen, die over ieders lot beschikken: Urd, Werdandi en Skuld - Verleden, Heden en Toekomst. Deze wortel heeft het goed. Want dag in dag uit putten de Nornen melkwit water uit hun heilige bron en gieten dit uit over de wortel. Ook zwemt er een paar zwanen op het water.
Een es weet ik staan Ygdrasil heet hij hoog en met helder heilvocht begoten vandaar komt de dauw in de dalen vallen; aan de bron van Urd staat hij eeuwig groen.
De dauw die van Ygdrasil neervalt brengt ieder wezen dat ontstaat het levenswater, dat de drager is van de levenskracht. Zo ook aan de mensen. Daarom hebben alle geslachten veel aan de boom te danken; slechts weinigen echter bedenken dit.
Het lijden van de es kan niemand bevroeden. Vier herten weiden in zijn takken en vreten voortdurend het jonge loof van de levensboom af. Van hun gewei stroomt een regenvloed naar beneden naar de bron Hvergelmir. Dit is de oorzaak, waarom Hvergelmir nooit uitdroogt.
Oud wordt de schors, vermolmd het hout. Hoog in de kruin nestelt een adelaar. Die laat zijn blik tot op verre afstand spiedend over de wereld gaan en weet zeer veel. Tussen zijn ogen zit een kleine havik. Een eekhoorntje loopt langs de stam op en neer en brengt met zijn praatjes vijandschap teweeg tussen de adelaar en het serpent.
Diep verborgen in Ygdrasil, de boom van de zon, rusten de kiemen van de toekomst. Want eens werd de vraag gesteld, wie de wereldondergang zou overleven. "Lif en Lifthrasir - Leven en Levensdrang - zijn," zo luidde het antwoord, "de namen van een mensenpaar, dat in Hodmimirs hout wacht. Tot voedsel dient hun de morgendauw van de boom."
Nog zijn Lif en Lifthrasir ongeboren kinderen gelijk. Maar hun is voorbehouden, eens het begin van een nieuw geslacht te worden.
* * * Einde * * *
Bron : - "Godenverhalen uit de Edda" Uitgeverij Christofoor, Zeist, 1981. ISBN: 90-6238-097-2 - www.beleven.org
De zakenman en de soefi - Een verhaal uit Duizend-en-een-nacht over begeerte -
Nu wil ik u graag het boeiende verhaal vertellen van een koopman, die een wijze Soefi ontmoette en het merkwaardige avontuur, dat er het gevolg van was. Het speelt zich ergens in het Midden-Oosten af in het sprookjesrijk van de Duizend-en-een-nacht, waar die koopman zich op de terugreis bevond met een karavaan, bestaande uit tachtig kamelen.
Toen hij zijn tocht eens onderbrak om de dieren te laten grazen, kwam er een derwisj, een rondreizende monnik, bij hem zitten. Zij knoopten een gesprek aan en deelden hun eten en drinken samen. En nadat zij daarmee klaar waren, zei de derwisj: "Niet ver van hier is een schat verborgen, die ontzaglijk groot is. Als we de tachtig kamelen beladen met goud en juwelen, dan valt het bijna niet op, dat we er iets vanaf hebben genomen."
De zakenman, die hebzuchtig was, antwoordde: "Breng mij alsjeblieft bij die plek en als wij de dieren hebben volgepakt, dan zal ik je er één van geven."
De derwisj doorzag de ander heel duidelijk en zei: "Je biedt me niet veel aan en ik zou hebben kunnen zwijgen over die schat, maar ik wilde je mijn goede en vriendelijke bedoelingen tonen en je rijk maken. Ik stel echter een rechtvaardiger verdeling voor, namelijk dat wij eerst de kamelen beladen en er dan ieder veertig nemen."
De zakenman moest wel toestemmen en zij wandelden naar een eenzame plaats tussen twee hoge bergen. De derwisj verzamelde wat droog hout, sprenkelde er welriekende kruiden over en stak de stapel in brand. Al spoedig steeg er een dichte rookkolom op. Op hetzelfde ogenblik, dat hij die rookkolom met de hand in tweeën spleet, werd er een grote poort zichtbaar, waarachter zich een prachtig paleis bevond.
Het tweetal ging het gebouw binnen, dat in elke zaal onmetelijke schatten bevatte. De koopman begon dadelijk de meegebrachte zakken met goudstukken te vullen. Maar toen hij naar zijn partner keek, zag hij, dat deze kostbare stenen uitkoos. En hij volgde dat voorbeeld.
Nadat de volle zakken op de kamelen geladen waren, groetten de mannen elkaar en vervolgden hun reis in tegengestelde richting. Maar in plaats dat de koopman gelukkig was met het ontzaglijke geschenk, dat hij zo juist had ontvangen, voelde hij vreselijke spijt over het verlies van de veertig kamelen. Hij liep terug naar de derwisj en zei: "Kijk eens vriend, jouw belangstelling gaat uit naar de dingen van een andere wereld en je weet niet, hoe je veertig kamelen moet hanteren. Ik denk, dat het beter voor je zou zijn, als je er tien aan mij zou teruggeven."
De ander liet niet blijken, wat hij dacht, maar stemde toe met een paar vriendelijke woorden. Dit gemakkelijk verkregen succes verhoogde de hebzucht van de zakenman. Hij vroeg de derwisj nog tien kamelen en weer tien en ten slotte de laatste tien dieren. De koopman bezat nu alle kamelen en de derwisj had slechts een klein houten doosje, dat hij uit een vaas in het paleis had meegenomen en dat een beetje zalf bevatte.
De koopman overlegde bij zichzelf, dat er beslist iets bijzonders in die zalf moest schuilen. Daarom merkte hij op: "Je moest dat doosje maar aan mij geven, want goed beschouwd, stelt het niet veel voor. En wat kan een derwisj, die de wereld heeft opgegeven, met zalf doen?"
De ander bood hem het doosje aan met een kleine buiging, waarop de zakenman dadelijk vroeg, wat hij met de inhoud kon uitrichten. De schenker zei: "In het gebruik van de zalf zul je een wonderwerking ondervinden. Als je een beetje zalf rond het linkeroog en op de pupil smeert, dan zul je alle verborgen schatten van de aarde zien. Maar als je dan ook je rechteroog besmeert, dan word je blind!"
De man vroeg de derwisj om wat zalf op zijn ene oog te smeren en toen hij alle kostbare schatten zag, kon hij nauwelijks een woord meer uitbrengen: hij stond daar en keek maar. Maar het vermoeide hem, het rechteroog dicht te houden en het te bedekken met zijn rechterhand en daarom verzocht hij zijn metgezel, de zalf ook op het andere oog aan te brengen, denkend, dat hij dan nóg meer kostbaarheden zou zien.
Opnieuw waarschuwde de wijze hem, dat dit blindheid zou veroorzaken. De hebzuchtige geloofde de eigenaar van het doosje niet en verdacht hem ervan, dat hij een nog grootser geheim wilde verbergen. En hij vroeg en smeekte de derwisj zo lang, de zalf toch ook op zijn rechteroog aan te brengen, totdat de wijze toegaf. En natuurlijk was de koopman van dat ogenblik af blind...
* * * EINDE * * *
Bron : - "Oosterse verhalen en hun geheime betekenis" door W. van Beek. East-West Publications Fonds, 1968. - www.beleven.org
De koolhaas in Lochem - Een spotverhaal over de bijnaam van de Lochemmers -
Heel vroeger werd Lochem geplaagd door hazen die zich te goed deden aan de kool in de moestuinen. Omdat het geweer nog niet was uitgevonden en de Lochemmers heel slecht met pijl en boog wisten om te gaan, maakten zij van strikken gebruik om de hazen te vangen. Maar de vangst was altijd heel sobertjes. De hazen waren blijkbaar slimmer dan de Lochemmers.
Op een morgen ging een inwoner van Lochem weer naar zijn moestuin kijken om te zien hoe de kool er bij stond en zoals gebruikelijk zag hij van veraf al hoe de hazen zich de kool goed lieten smaken. Maar toen viel zijn oog op een verschrikkelijk grote haas, de grootste haas die hij ooit had gezien. Dat geweldige beest at van zijn kool en in zo'n tempo dat er bijna niets meer over was. De man rende de stad in en riep: "Ik heb de moeder van alle hazen in mijn tuin!"
De burgers van Lochem waren ontdaan, maar na de eerste schrik besloten ze toch dat het beest zou moeten worden gevangen. Voorzien van schoppen en hooivorken en alle andere werktuigen die ze bij de hand hadden togen de burgers zwaar bewapend naar de tuin waar de verschrikkelijke koolhaas was gezien. En ja hoor, bij de tuin aangekomen zagen ze dat het beest nog steeds zat te eten. Ze dronken zich wat moed in en gingen op het dier af. Toen het beest echter al die mensen op zich afzag komen gaf het een rare schreeuw waarvan de mannen zo schrokken dat ze ijlings de benen namen. Een van hen echter, die niet zo hard kon lopen, keek in zijn angst achterom en zag dat het beest in de kool lag te spartelen. Weer besloot men het dier te besluipen en na een hartig slokje had iedereen weer de nodige moed. Dichtbij gekomen zagen de mannen dat het dier een poot had gebroken en toen waren ze niet bang meer. De grote koolhaas werd nu snel gedood.
In optocht gingen de fortuinlijke jagers naar de stad. Zij hadden de 'moeder van alle koolhazen' immers gevangen. Het stadsbestuur besloot dat dit gevierd moest worden en alle inwoners werden uitgenodigd voor een maaltijd waarvan de hoofdschotel werd gevormd door de gevangen haas. Hoewel het vlees bij nader inzien niet zo mals was als van een haas mag worden verwacht, liep het feest toch goed af en de Lochemmers zouden als helden de geschiedenis zijn ingegaan als niet het volgende was gebeurd.
Op een boerderij, ver buiten Lochem, had men een ezel die daar op het land hielp bij het werk. Hij vluchtte op een dag uit zijn stal en liep door de uitgestrekte heidevelden. Toen hij bij de moestuinen van de Lochemmers kwam deed hij zich te goed aan de kool die daar in ruime mate aanwezig was. Toen hij echter al die bewapende mensen op zich af zag komen schrok hij zo geweldig dat hij luidkeels balkte. Een geluid waarvoor de mannen van Lochem op de loop gingen. Toen de ezel wilde weglopen struikelde hij en brak zijn poot. Helemaal weerloos werd hij toen door de mannen afgemaakt.
Toen dit verhaal buiten Lochem bekend werd, werden de Lochemmers, die bijna naast hun schoenen liepen van trots, vreselijk geplaagd, terwijl de nakomelingen van deze helden de naam 'koolhazen' kregen.
* * * EINDE * * *
Bron : - "Spokerijen in Gelderland. Verhalen over reuzen, heksen, witte juffers, weerwolven, ridders en jonkvrouwen uit de 'Geldersche Volks-Almanak' van 1835 tot 1904, 1942 en 1947" opnieuw verzameld en bewerkt door Ria Lissenberg-Hörter. Europese Bibliotheek, Zaltbommel, 1974. - www.beleven.org
De duivel in de notedop - Een Noors sprookje van Asbjørnsen en Moe -
Er was eens een jongen die aan de wandel was en ondertussen noten kraakte. Plotseling ontdekte hij er een die wormstekig was, en op hetzelfde ogenblik stond de duivel voor hem. "Is het waar wat de mensen zeggen," vroeg de jongen, "dat je je zo klein kunt maken, dat je door het oog van een naald kunt glippen?" - "Ja," antwoordde de duivel. "Laat me dan eens zien, dat je ook in deze noot kunt kruipen," zei de jongen.
En de duivel deed dat. Toen hij door het gaatje van de wormsteek gekropen was, drukte de jongen er een klein houtsplintertje in. "Nu heb ik je," zei hij en stak de noot in zijn zak.
Nadat hij een eindje gelopen had, kwam hij bij een smederij, trad binnen en vroeg de smid om de noot voor hem te kraken. "Dat zal zo'n kunst niet zijn," antwoordde de smid. Hij greep zijn kleinste hamer, legde de noot op het aambeeld en sloeg.
Maar de noot ging niet kapot en de smid nam een wat grotere hamer. Maar die kon ook niet genoeg kracht verschaffen. Hij nam een nog grotere, waar hij ook geen resultaat mee had. Nu werd de smid zo kwaad, dat hij zijn grote voorhamer greep. "Ik zal je breken, kost wat het kost," zei hij en hij sloeg zo hard als hij kon.
En eindelijk viel de noot in tweeën, maar met zo'n klap, dat het halve dak van de smederij naar beneden kwam en het wel leek of zijn hele smidse ineenstortte. "Ik geloof beslist, dat satan zelf in die noot zat," zei de smid. "Dat zat hij ook," antwoordde de jongen.
* * * einde * * *
Bron : - "Noorse sprookjes" verzameld door P. Chr. Asbjørnsen en Jørgen Moe. Veraling: Greta Baars Jelgersma. Uitgeverij Elmar, Rijswijk, 1993, p. 34. - www.beleven.org