Verhalen, sprookjes, fabels, mythen, sagen en legenden
welkom!
Problemen Er zijn nogal wat problemen met het lezen van de teksten, daarom volgende tip :
Met de muis links klikken en over de tekst schuiven.
De tekst verschijnt duidelijk leesbaar.
01-08-2010
Hoe de tabak in de wereld kwam
Hoe de tabak in de wereld kwam - Een Duits sprookje over de duivel en een slimme vrouw -
De duivel was de eerste in de wereld die tabak verbouwde, toen nog geen mens de naam van die plant kende. Hoe is het dan mogelijk dat nu iedereen, van kleuter tot grijsaard, weet wat het is? Dat overal bekend is wat allemaal van tabak wordt gemaakt en dat het zowel een genotmiddel als een ziekteverwekker is? Luister!
Eens kwam een boer langs een groot stuk land en zag daar de duivel bezig met het uitzetten van jonge plantjes. De boer die niet jong meer was en veel wist van de verschillende gewassen, liep naar hem toe en vroeg nieuwsgierig: "Wat ben je daar nu aan het planten, duivel?"
"Dat raad je van je levensdagen niet!" riep de duivel triomfantelijk.
"Nogal brutaal," antwoordde de boer geërgerd. "Denk je werkelijk dat jij meer weet dan ik?"
"Jazeker," zei de duivel zelfbewust, "zullen we wedden?"
De boer knikte toestemmend.
"Goed," vervolgde de duivel, "als jij binnen drie dagen de naam van deze plantjes raadt, is dit hele stuk land met alles wat erop staat jouw eigendom. Lukt het je niet, dat behoor je mij toe, met lichaam en ziel."
De boer nam de weddenschap aan. Maar onderweg naar huis zonk het hart hem in de schoenen. Treurig ging hij aan tafel zitten, maar liet de maaltijd onaangeroerd.
"Wat is er gebeurd?" vroeg zijn vrouw bezorgd.
"Ach beste," antwoordde hij triest, "het is een heel nare geschiedenis." En hij vertelde haar wat er gebeurd was.
De boerin lachte. "Vadertje, vadertje, als het anders niet is," en zij legde geruststellend haar hand op de zijne, "eet jij maar lekker op wat ik je voorgezet heb en de naam van dat plantje vertel ik je binnen drie dagen. Alles komt goed, hoor!"
De volgende dag kleedde zij zich helemaal uit en kroop spiernaakt in de teerton. Toen knipte zij het tijk van haar veren bed los, zodat de veertjes de hele vloer bedekten en rolde daarop net zolang heen en weer tot haar lichaam op dat van een grote vogel leek.
Zo liep zij naar het stuk land van de duivel, stapte langzaam tussen de rijen plantjes door en boog nu en dan het hoofd, alsof zij de blaadjes een lekker hapje vond.
Nauwelijks had de duivel haar ontdekt of hij rende zijn huis uit om de reusachtige vogel, die kennelijk een aanval op zijn kostbare planten deed, te verjagen. Hij klapte hard in zijn handen en schreeuwde: "Ksss, ksss, ellendige vogel! Wil jij wel eens van mijn tabaksplanten afblijven! Ksss, ksss!"
De vrouw had aan die paar woorden al genoeg. Zij liep zo vlug zij kon naar huis en vertelde haar man hoe dat wonderbaarlijke plantje van de duivel heette.
Het was de derde dag. De duivel wreef zich al in de handen, blij dat hij voor de zoveelste maal een mensenziel in zijn bezit kreeg.
"En, hoe heten mijn planten?" vroeg hij, toen de boer voor hem stond.
"Het is tabak," klonk het korte antwoord.
Ja, nu had de duivel de weddenschap verloren. Hij ging naar huis, zonder de ziel van de boer. Maar die had onverwacht een mooi stuk land in bezit gekregen met alle tabaksplanten. En dat was het allereerste begin van de tabaksplantages die nu op heel wat plaatsen van de wereld te vinden zijn.
* * * EINDE * * *
Bron : "Er was eens... een vrouw. 34 sprookjes over bewonderenswaardige vrouwen" verzameld door Ilse Korn. Voor Nederland bewerkt en van een nawoord voorzien door Marijke van Raephorst. Kosmos, Amsterdam/Antwerpen, 1981.
De veelkleurige lama - Een mythe van de Peruaanse Indianen -
Pacha was een goed mens, hoewel hij maar weinig had waaraan je dat kon zien, behalve misschien zijn lama. O, hij had een vrouw en kinderen, maar die zag hij bijna nooit, want hij was altijd aan het lopen - berg op, berg af - naast zijn lama, terwijl hij de zware last op haar rug in evenwicht hield. Samen haalden ze goederen, vervoerden goederen, en leverden goederen af van het dorp naar de stad en van boven op de berg naar beneden in het dal. Waar ze ook gingen zagen ze misdaad en slechtheid, wreedheid en afgunst, inhaligheid, lelijkheid en zonde. Monden die naar hen spuwden, hen uitjouwden, hen vervloekten en naar hen schreeuwden; monden die nooit naar hen lachten of hen iets goeds toewensten. Pacha moest wachten tot hij thuiskwam om een glimlach op het gezicht van zijn kinderen te zien, en om een vriendelijk woord te horen van de lippen van zijn vrouw. Hij keek maar niet meer naar monden.
Dus was hij verrast toen hij op een dag, terwijl hij aan het lopen was - berg op, berg af - iemand hoorde zeggen: "Pas op, Pacha!"
Pacha keek om zich heen. Er was niets te zien dan de met bloemen overdekte hellingen van een Peruviaanse berg. Hij haalde zijn schouders op en gaf een rukje aan het tuig van de lama. "Laten we naar huis gaan, Vacana. Loop eens wat harder."
"Er komt een overstroming, Pacha," zei de stem weer.
Pacha keek om zich heen. Wie kon daar gesproken hebben? Tenzij...
"Bouw een schip, Pacha," zei zijn lama. Ze knikte met haar zijdeglanzende kop en vormde de woorden met haar zachte, getuite lippen. "De wereld is slecht geworden. De grote god Ilyap'a stuurt een overstroming om de mensheid uit te roeien. Alleen jij bent een goed mens. Wij lama's kunnen zulke dingen beoordelen. Bouw dus een boot, en doe het gauw. Er is niet veel tijd meer."
Zodra Pacha was thuisgekomen, begon hij een boot te bouwen - ook al woonde hij honderden meters hoog op een berghelling in Peru. Hij werkte terwijl de zon scheen en terwijl de wolken zich samenpakten. Er verzamelde zich ook een menigte van verschillende dieren, vogels en insecten. Ze stonden om hem heen en wachtten geduldig; ze waren door hun instinct naar hun redder, Pacha de lama-man, geroepen. Pacha timmerde verder toen de eerste druppels vielen. En desondanks was zijn boot nog maar nauwelijks klaar toen de regen met bakken uit de bronnen van de hemel viel alsof er een emmer over het hoofd van Peru werd leeggegoten.
En hoewel de bergen van Peru hun hoofd stoten tegen de hemel, kwam er zo'n geweldige overstroming, die zo hoog steeg dat het water alles opslokte, alles liet onderlopen en alles wegspoelde. Boomgaarden, akkers, markten en begraafplaatsen verdwenen onder de kolkende stromen modderig water, die Pacha's boot lieten drijven en hem slingerend optilden boven de boomtoppen van de ondergelopen wouden. Wat een vreemde menagerie was er aan boord van die kleine ark! Pacha, zijn vrouw en zijn kinderen en al die vogels en dieren die niets anders te doen hadden dan varen - golf op, golf af - over de eindeloze vloed, met niets te zien dan de zon bij dag en de sterren bij nacht.
Tenslotte zakte de vloed en onthulde een doordrenkte, vreemd lege aarde. Het was tijd om van boord te gaan, om zich te verspreiden en om de nieuwe wereld te verkennen -berg op, berg af - en plekken uit te kiezen om weer nesten en holen en huizen te gaan bouwen.
Hierna sprak Vacana nog maar één keer tegen Pacha (hoewel hij haar alle dagen toesprak en haar aaide). Pacha was bezig de betimmering van de ark uit elkaar te halen om een vuur aan te leggen voor het avondmaal, omdat hij de verschrikkelijke zwaarte van de met sterren doorspikkelde duisternis af wilde weren.
Vacana stopte een moment met herkauwen en zei: "Kijk eens omhoog, Pacha! Ilyap'a heeft zijn lama losgelaten om te grazen. Kijk eens omhoog, Pacha, naar die prachtige Orqo-Cilay!"
Pacha keek omhoog. En daar, te midden van de verzameling sterrenstelsels, stond een handvol sterren - sommige met een roodachtige en andere met een blauwachtige schijn - die in lichtpuntjes de gestalte vormde van een reusachtige lama, grazend in de distelige sterrenwei. Hij haalde diep adem van verbazing en zijn handen namen het hoofdstel van Vacana af en lieten haar voor altijd vrij.
Iedere nacht laat Ilyap'a Orqo-Cilay los om te grazen, en iedere nacht draaft de veelkleurige, zijdeglanzende lama langs de hemel - zwarte berg op, donker dal in - en verdwijnt op raadselachtige wijze uit het gezicht. Dan gaat hij drinken bij de bron van Catachillay, de drinkplaats van de hemel. Zolang hij aan het drinken is, kan de nacht nooit overlopen over de wereld er beneden. Geen wonder dat de afstammelingen van Pacha uitkijken naar de veelkleurige lama en opgelucht lachen als ze hem daar zien knabbelen aan de graspolletjes van de nachthemel.
* * * Einde * * *
Bron : "Sterrenverhalen uit alle windstreken" naverteld door Geraldine McCaughrean. Uitgeverij Christofoor, Zeist, 1999. ISBN: 90-6238-626-1
Waarom de zonnebloem zich altijd naar de zon draait
Waarom de zonnebloem zich altijd naar de zon draait - Een Inca-sprookje over een meisje dat met de zon trouwt -
Voordat er in de tuinen gouden zonnebloemen groeiden, heerste er in het groene keizerrijk een groene keizer die maar één dochter had. Ze was zo mooi als een lentebloesem, maar de keizer maakte zich veel zorgen om haar. De prinses wilde absoluut niet trouwen. Niet één van de prinsen beviel haar, of hij nu groot was of klein, blond of donker. En steeds als haar vader haar toesprak antwoordde ze: "Ik hou alleen van de zon."
Op een dag werd de keizer daar zo boos over, dat hij woedend riep: "Wel, ga er dan heen en trouw met de zon, maar kom mij niet meer onder ogen."
En zo ging de prinses op weg naar de zon. Ze liep maar steeds naar het oosten over bergen en dalen, door bossen en woestijnen, tot ze bij een hoge berg kwam, waar de zon zijn paleis had. Maar de prinses zag daar alleen maar de moeder van de zon.
"Wat zoek je hier, meisje?" begroette de oude vrouw haar.
"Ik zoek de zon," antwoordde de prinses en vertelde de zonnemoeder, waarom ze door haar vader het huis was uitgejaagd.
De zonnemoeder had met het meisje te doen. "Goed, meisje! De zon is mijn zoon en ik geef je toestemming om met hem te trouwen. Maar vergeet één ding niet: Als je bij hem wilt blijven, mag je hem nooit aankijken." De prinses beloofde het.
Een jaar lang leefde ze gelukkig en tevreden met de zon en had ze hem niet één keer aangekeken. Maar tenslotte begon ze nieuwsgierig te worden: "Waarom zou ik de zon toch niet mogen aankijken, hij is toch mijn man," dacht ze steeds.
De zonnemoeder raadde haar gedachten. Ze kreeg medelijden met haar: "Ik weet, wat er aan scheelt, meisje. Als je wilt, zal ik je een goede raad geven. Zet een glas water voor je man neer en kijk hem in het glas aan. Maar op één ding moet je letten: als je hem te lang aankijkt zal hij het merken en zal het slecht met je aflopen."
De prinses deed zoals de oude zonnemoeder gezegd had. Toen de zon 's avonds terugkwam, zette ze een glas water voor hem neer en keek erin. In het glas zag ze voor het eerst het gezicht van haar man, en het was zo mooi en lief, dat haar hartje bijna stil bleef staan. Ze vergat de waarschuwing van de oude zonnemoeder en bleef maar kijken, tot haar man het tenslotte merkte. De zon riep toornig: "Als jij niet kunt gehoorzamen, wil ik je hier niet meer hebben!" en stuurde haar het paleis uit.
De prinses liep huilend over boomstronken en stenen, terwijl de tranen over haar wangen liepen. Maar erg ver kwam ze niet. Toen ze over het eerste veld liep, ontfermde de zon zich over haar en veranderde haar in een hoge plant met een grote gele bloem. Sinds die tijd draait ze steeds haar grote gele bloem naar de zon, en de mensen gaven haar daarom de naam zonnebloem.
* * * einde * * *
Bron : "De betoverde tuin" door Marie Mrstikova. Nederlandse vertaling van Els Nuijen. Uitgeversmaatschappij Holland, Haarlem, 1978. ISBN: 90-251-0297-2
De stichting van Amsterdam - Een stadssage over Koenraad, Wolfger en zijn hond -
Op de eerste stadszegel van Amsterdam zijn twee personen en een hond te zien. Volgens de overlevering zijn zij verantwoordelijk voor de stichting van Amsterdam. Eén van de twee personen in de kogge is Koenraad, bisschop van Utrecht. Doordat Graaf Egbert uit de gratie was gevallen, had Koenraad opeens de macht over de Friese landen gekregen.
Incognito ging Koenraad, met een bootje, naar Friesland om daar poolshoogte te nemen. Tijdens de reis verandert het weer opeens en het scheepje van Koenraad zinkt vlak voor de kust van Stavoren. Koenraad kan de wal bereiken, waar hij wordt opgewacht door een bende ruwe kerels. Zij hadden gezien hoe het scheepje zonk en hoe Koenraad had gevochten voor zijn leven, maar hadden geen hand uitgestoken. Argwanend werd hij bekeken door de Friezen. Zij hadden van de machtsovername gehoord en waren daar niet blij mee. Keizer Karel had hen namelijk het voorrecht geschonken dat slechts een Fries edelman over hen zou regeren. Ze zagen Koenraad aan voor een Utrechtse spion.
Hij werd bij kop en kont gepakt en zijn handen en voeten werden gebonden. Daarna werd hij in een oude kogge gesmeten, die aan de kade lag te verrotten. Het touw werd losgemaakt en de kogge kreeg een stevige zet. De oude boot drijft richting het nog steeds woelige water.
Dan komt er uit de menigte een jongen te voor schijn. Hij is het niet eens met de gang van zaken en springt de kogge achtena. Na een paar slagen is hij bij de boot en hijst zich erin. Ook zijn hond, die hem is achtena gezwommen werd aan boord geholpen. Snel bevrijdde de jongen de bisschop, stak een spaan door het roergat en wist de boot onder controle te krijgen.
Ze probeerden zo goed en zo kwaad als het kon koers te zetten naar Muiden, om daar via de Vecht, Utrecht te bereiken. Door het dikke wolkenpak was geen ster te zien, wat het navigeren bemoelijkte. Als het weer lichter begint te worden, zien de mannen een monding van een vrij brede stroom. Ze beseften dat ze toch niet de juiste koers hebben gevaren maar besloten toch aan land te gaan. Met de vaste grond aan de voeten stelde de jonge Fries zich aan Koenraad voor als Wolfger. Koenraad bood uit dankbaarheid Wolfger een goede baan aan, maar Wolfger besloot om te blijven waar ze aangespoeld waren en zich daar als visser te vestigen.
Hierop voorspelde Koenraad, dat op die plek een stad zou ontstaan die over de hele wereld vermaard zou worden en ooit de kroondraagster van Europa zou worden.
* * * EINDE * * *
Bron : http://www.gironet.nl/home/oddevre/amsterdam/index.htm
De motketel van Schokland - Een heksenverhaal over het voormalige eiland in de Zuiderzee -
Midden in het vlakke polderlandschap lijkt Schokland zo'n onschuldig streepje land. Maar schijn bedriegt. Vroeger waren hier bijeenkomsten van heksen en tovenaars die rond de Zuiderzee huisden. Op een van de punten van het vroegere eiland stookten zij dan de motketel op een hels vuur. Zodra het begon te pruttelen en te dampen, dansten de heksen hun spookachtige heksendansen rond de motketel. Heel wat schippers hebben tijdens stormachtige nachten heksen naar hun verzamelplaats zien vliegen, met wapperende haren en gezeten op hun bezemsteel.
De eilandbewoners, de Schokkers, kwamen dan niet buiten. Ze sloten ramen en deuren en gingen vroeg naar bed. Toch waren ze ook binnen niet altijd veilig. Maar al te vaak kwam het voor dat ineens een vreemd heerschap bij hun haard zat, om even later net zo plotseling te verdwijnen als hij gekomen was. Zo'n kerel was natuurlijk een tovenaar, op weg naar de motketel.
In zulke nachten, als de volle maan achter wolkenflarden kroop, verscheen er ook vaak een spookschip boven Schokland. Met bolle zeilen voer het tegen de wind in door de stormluchten. En iedereen wist wat dat betekende: ergens op de Zuiderzee verging er nu een schip. De heksen dansten dan nog wilder rond de motketel en zongen er hun afgrijselijke liederen bij.
Tijdens zo'n stormnacht was Berend, een jonge Schokker, bij zijn meisje geweest. Ze hadden de avond in haar kamertje doorgebracht, maar omdat hij vroeg op moest besloot hij toch maar op huis aan te gaan. Dat beviel het meisje natuurlijk niet. Ze had haar vrijer veel liever in haar warme bed gehouden.
"Blijf toch hier," smeekte ze hem."Hoor je de wind dan niet gieren, hoor je de zee niet brullen? Nu dansen de heksen rond de motketel! Blijf hier, het is buiten veel te gevaarlijk."
"Ik kom er wel doorheen," lachte haar vrijer. Hij gaf haar een zoen op de wang dat het klapte en ging de deur uit.
"Kom niet op de punt!" riep het meisje hem nog na, maar die waarschuwing ging verloren in het lawaai van de storm.
Voort stapte Berend, zijn muts diep over de oren getrokken. Op land kon hem niets gebeuren, op zee lag het anders. Telkens wanneer de wind hem een andere kant leek uit te duwen, boog Berend het sterke lijf en stapte door in de richting die hij wilde gaan. Regelrecht naar huis!
Maar de wind bleek sterker. Berend was na een halfuur nog niet thuis. Hij keek eens om zich heen en merkte tot zijn schrik dat hij nu op de punt van het eiland was, waar de heksen hun motketel stookten.
"Kijk uit, Berend," mompelde de jongen in zichzelf. "Ze zijn er nog niet, die duivelse heksen, maar ze kunnen elk moment komen." Hij trok zijn mes tevoorschijn om op alles voorbereid te zijn. Even later hoorde hij boven de wind uit een vreemd geluid. Kattengemiauw! Een groep zwarte en grijze katten omsingelde hem krijsend. Berend wierp zijn mes naar de dichtstbijzijnde kat. Hij trof een van de poten en daar bleef het mes in steken. De andere katten kwamen nu dreigend op hem af. Hun felle ogen voorspelden weinig goeds.
"Ik ben er geweest," zei Berend hardop, "alleen God kan me nu nog helpen." In doodsnood sloeg hij een kruis en meteen verdwenen de katten. Berend vervolgde opgelucht zijn weg. De storm ging liggen en niet veel later was hij thuis. Hij dronk nog een kroes bier tegen de schrik en ging toen slapen.
Zeven jaar later verliet Berend zijn woning om naar Harderwijk te gaan. Hij werd uitgezwaaid door zijn vrouw, het liefje dat hij op die stormachtige nacht verlaten had. Samen met hun drie kinderen keek ze hem liefdevol na.
Berend deed zaken in Harderwijk en ging daarna naar een zeemanslogement. De waardin bracht hem eten en legde een mes naast zijn bord. Berend verstarde. Dat was zijn mes! Het mes dat hij was kwijtgeraakt in die spooknacht, zoveel jaar geleden.
"Dat is mijn mes," zei hij met haperende stem. "Lang geleden ben ik het kwijtgeraakt. Hoe kom jij eraan?"
De waardin tilde haar rok op. Een litteken ontsierde haar dij.
"Dat heb jij me bezorgd!" zei ze dreigend. "Het is goed dat ik je die nacht niet te pakken heb gekregen. Samen met mijn vriendinnen zou ik je levend verslonden hebben. Gooi nooit meer je mes naar een kat, want de volgende keer heb je minder geluk!"
Berend stond haastig op en gooide een paar munten op tafel. Zonder gegeten te hebben, verliet hij het logement om er nooit meer terug te keren.
Op Schokland haalden de eilandbewoners hun schouders op toen hij zijn verhaal vertelde. Natuurlijk, op de punt dansten heksen en katten rond de motketel, dat wist toch iedereen! Nee, hij moest niet met oud nieuws aankomen...
* * * EINDE * * *
Bron : "Hanneke Zwartegat. Volksverhalen over heksen en heksenmeesters" door Hans Petermeijer. Elmar, Rijswijk, 2002. ISBN: 90-389-1229-3
De koning, de duif en de valk - Een hindoe-legende over een beschermer van smekelingen -
Op zekere dag werd een mooie duif in het luchtruim achtervolgd door een valk. Ze streek neer en zocht bescherming bij een edele koning.
Toen die trouwhartige koning de duif zo angstig een toevlucht zag zoeken op zijn schoot, sprak hij tot haar: "Wees niet zo bang, o uit het ei geborene! Wat heeft je zo beangstigd? Wat heeft je zo'n grote vrees aangejaagd, dat je meer dood dan levend bent? Je veren zijn blauwachtig als een pas ontloken blauwe lotus, en je ogen zijn rood als een granaatappel of de bloesem van de ashokaboom. Vrees niet. Niemand zal je durven aanraken, nu je onder mijn bescherming staat. Ik ben bereid mijn hele koninkrijk voor jou op te offeren en, als het moet, mijn leven. Wees dus kalm, mijn duifje, en vrees niet meer."
Maar de valk was ook neergestreken en hij riep verontwaardigd: "Die duif is als voedsel voor mij bestemd. Het past niet, o koning, dat u haar tegen mij in bescherming neemt. Ik heb jacht op haar gemaakt en met grote inspanning heb ik haar gevangen. Felle dorst kwelt mij en honger knaagt aan mijn ingewanden. Deze duif is mijn eerlijk verworven prooi. Zie, haar lijf is gekneusd en opengereten door mijn klauwen en ze haalt nog maar zwakjes adem. Om mensen tegen mensen in bescherming te nemen, daartoe heeft u de macht. Maar uw gezag strekt zich niet uit over de vogels die de lucht doorklieven. En als u soms meent verdiensten te verwerven door die duif te beschermen, denk dan ook eens aan mij. Ik sterf bijna van honger!"
De woorden van de valk brachten de koning in grote verlegenheid. Om ook de valk recht te laten wedervaren, zei hij: "Ik zal voor jou een os laten slachten, of een ever of een hert of een buffel. Stil daar je honger mee. Maar iemand die bij mij bescherming gezocht heeft, mag ik in geen geval in de steek laten. De eerste plicht van een koning is de bescherming van de zwakken."
Maar de valk zei: "Ik eet het vlees van ossen of evers niet. Ik wens alleen het voedsel dat van eeuwigheid bestemd is voor wezens van mijn soort: valken eten duiven. Maar als u werkelijk zo op die duif gesteld bent, geef me dan vlees van uw eigen lichaam, zoveel als de duif weegt."
"Het zij zo," antwoordde de koning. "Ik zal doen wat je me vraagt." En na die woorden begon hij zijn eigen vlees af te snijden en het op een weegschaal af te wegen tegen de duif.
Ondertussen was het tot in de binnenste vertrekken van het paleis doorgedrongen wat er aan het gebeuren was. Onder luid geweeklaag kwamen de koningsvrouwen naar buiten gelopen, behangen met juwelen en edelstenen. Ook de ministers en andere dienaars van de koning kwamen vol ontzetting naar buiten gelopen en de hele omgeving weergalmde van jammerklachten. En de heldere hemel werd met wolken overdekt, terwijl de aarde begon te beven.
De koning sneed het vlees af van zijn zijde, van zijn armen, van zijn dijen, maar nog altijd woog de duif zwaarder. Toen er van de koning niets meer over was dan een bloedig geraamte, ging hij zelf op de weegschaal liggen om zijn hele lichaam te geven.
Op dat ogenblik verschenen alle goden. Onzichtbare wezens sloegen op hemelse trommels en een regen van bloemen daalde op de koning neer. De goden omkransten hem en ze voerden de edele koning, die beschermer van smekelingen, in een wagen die schitterde van edelstenen naar het verblijf van de goden.
* * * EINDE * * *
Bron : "Mahabharata" door Krishna Dvaipayana Vyasa. Vertaald en bewerkt door H. Verbruggen. Mirananda, Den Haag, 1991. ISBN: 90-6271-815-9
De weerwolven van Wakkerdam - vandaag volle maan - - een spel -
"Aaahh!"
Een gil klonk door het trappenhuis, toen Anna, de huishoudster van de burgemeester, de slaapkamer van haar baas uit rende. "Anna, wat is er?" riep Floris van onder aan de trap. "De... Hij... Maar..." begon Anna toen ze de trap af rende richting Floris. Toen ze voor hem stond, liet ze zich in zijn armen vallen. Meteen barstte ze in tranen uit, zonder dat ze verder iets gezegd had.
"Kom maar mee naar de keuken, dan zet ik een kop thee voor je." zei Floris zorgzaam. Hij had Anna nog nooit zo overstuur gezien. Wat ze daarboven gezien had, moest wel erg zijn, wilde ze zo van streek zijn. Langzaam liepen ze samen naar de keuken. Floris moest Anna goed vasthouden, omdat ze nog stond te trillen op haar benen. In de keuken pakte hij er meteen een stoel bij om haar rustig te laten zitten. Floris, die de kok van de burgemeester was en de vriend van Anna, liep naar het gasfornuis om water voor de thee aan te zetten. Toen hij terug naar Anna liep, zat ze voor zich uit te staren.
"Vertel me nu eerst maar eens wat er aan de hand is." zei Floris op een rustgevende manier. "Oh Floris," begon Anna alweer snikkend. "De Burgemeester, hij is dood." kon ze nog net uitbrengen voor ze weer in tranen uitbarstte.
Floris stond op van zijn stoel, en liep meteen naar de slaapkamer van de Burgemeester, nagekeken door Anna. Toen Floris boven aan het bed van de Burgemeester stond, sloeg hij zijn hoofd neer. De Burgemeester was inderdaad dood. Waarschijnlijk door ouderdom. Hij was al 87 en had de laatste tijd wat last van verkoudheid. Toch had hij altijd geweigerd zijn baan op te geven. Zelfs bij zijn laatste toespraak, vorige week, had hij nog geroepen dat hij voor de bewoners van het dorp niet zou aftreden, totdat hij zijn laatste adem uit had geblazen. Enkele bewoners waren hier boos om geweest, en hadden hem geroepen af te treden. Andere hadden hem gesteund.
In werkelijkheid had de Burgemeester zijn dood al lang aan zien komen en had Floris verschillende opdrachten gegeven mocht hij dood gaan. De regel was, mocht de Burgemeester dood gaan, dan zou het kantoor afgesloten moeten worden totdat er een nieuwe Burgemeester was. Al eeuwen was het niet moeilijk geweest om een nieuwe Burgemeester aan te wijzen, omdat er altijd nakomelingen waren geweest van de oude Burgemeester. Maar nu was het iets lastiger. De Burgemeester die nu voor Floris in bed lag, had geen kinderen gehad.
"Je moet voordat je mijn kantoor verzegeld de inhoud van mijn kluis bekijken." Had de Burgemeester tegen Floris gezegd. "Daarin liggen documenten die van levensbelang zijn voor het dorp. Ik wil dat je deze zo snel mogelijk bekend maakt."
Floris had ingestemd en nu de Burgemeester dood was, wist hij wat hem te doen stond. Meteen liep Floris naar het kantoor van de Burgemeester en opende de kluis. Veel lag er niet in, maar middenin, vol in het zicht, lag een envelop met "Floris" erop. Snel haalde Floris de envelop eruit, en sloot de kluis weer. Hij verliet het kantoor, en verzegelde de deur.
Al snel was het hele dorp in rep en roer toen ze hoorde dat de Burgemeester overleden was. Iedereen was in rouw en al snel was er een bijeenkomst geregeld voor de dorpsbewoners. Daar zag Floris zijn kans om de documenten bekend te maken. Hoe eerder hoe beter, want wat erin stond, had hem en Anna behoorlijk geschokt.
"Dames en Heren, dorpsbewoners jong en oud. Ik heb een ernstige mededeling." Begon Floris toen hij aan het woord kwam. "Het... ehh... blijkt dat ons dorp niet langer veilig is." De dorpsbewoners keken Floris vreemd aan. "Het blijkt dat er in ons dorp Weerwolven wonen." De vreemde blikken van de dorpsbewoners sloegen om in angst. Weerwolven, maar.. dat kon toch niet? Die waren eeuwen geleden al uitgeroeid. "Het blijkt dat de voorvader van onze Burgemeester een contract gesloten had met de Weerwolven, zodat ze het dorp met rust zouden laten. Maar nu de Burgemeester dood is, en er geen nakomelingen zijn die het contract bindend kunnen houden. Hebben de weerwolven weer vrij spel in het dorp."
Een golf van schrik ging er door de ruimte heen.
"Ik denk dat we zo snel mogelijk een nieuwe Burgemeester aan moeten wijzen, waarvan we denken dat deze het dorp in goede handen kan leiden. Iedereen moet een stem hebben. Stem nu allen voor een nieuwe Burgemeester."
* * * voor het einde, speel het spel * * *
Bron : WeerwolvenVanWakkerdam.nl, een initiatief van Frank van den Berg