Verhalen, sprookjes, fabels, mythen, sagen en legenden
welkom!
Problemen Er zijn nogal wat problemen met het lezen van de teksten, daarom volgende tip :
Met de muis links klikken en over de tekst schuiven.
De tekst verschijnt duidelijk leesbaar.
16-10-2010
De heer Niets
De heer Niets - Een Hongaars volksverhaal over niets nodig hebben -
Er leefde eens in een dorp een man die heel arm was en die toch maar net zoveel werkte als hij moest om niet van de honger om te komen. De mensen beschouwden hem als een hele slimme man, een ware duivelskunstenaar die vrijwel elk handwerk verstond. De ene dag werkte hij bij de smid, de andere bij de timmerman en de volgende bij de kleermaker, maar overal slechts net zo lang tot hij een paar gulden had verdiend. Daarvan kocht hij dan etenswaren, at ze op en ging vervolgens naar huis om te slapen. Zijn huis was groot en mooi, maar leeg, want hij kocht niets en leefde van de ene dag in de andere.
Op een dag lag hij weer thuis te dutten, toen er een dikke, vette man die helemaal naakt was de kamer binnenkwam en zei: "Jij bent mijn beste vriend. Jij hebt niets, ik heb niets. Jij hebt niets nodig en ik heb niets nodig en bovendien heet ik ook nog Niets. Het bevalt me bij jou en ik blijf van nu af aan bij je wonen."
De man keek intussen de vreemdeling goed aan en zag dat hij zo doorzichtig was als een versterruit. Daarop zei hij: "Als je niet hoeft te eten en te drinken, dan kun je je leven lang hier blijven. Ik zorg echter niet ook voor jouw eten en drinken."
De vreemdeling antwoordde: "Ik heb je al gezegd dat ik niets heb en niets nodig heb en zo te zien zal ik hier ook niets vinden, anders was ik trouwens ook niet bij jou gekomen. Ik kies mijn woonplaats alleen bij mensen die niets hebben en niets nodig hebben, want mijn naam is Niets." Daarop maakte hij het zich gemakkelijk in de lege kamer en ging slapen.
Toen ging de man zoals gewoonlijk aan het werk en zodra hij enkele guldens had verdiend, kocht hij etenswaren, at ze op en ging thuis liggen slapen. Zo ging het een tijdlang verder tot het de man uiteindelijk opviel dat de heer Niets dagelijks dikker en vetter werd en dat hij al bijna de hele kamer vulde met zijn lichaam en voor zijn gastheer nog maar nauwelijks een hoekje vrijliet. Dit ergerde de man en op een dag zei hij tegen Niets: "Luister eens, vriend! Jij wordt elke dag dikker en binnenkort zal ik in mijn eigen huis geen plekje meer kunnen vinden om te gaan liggen."
Niets gaapte en antwoordde: "Daar heb ik niets mee te maken. Dat is mijn probleem niet." Kort daarna werd de heer Niets zo dik, dat de man nog nauwelijks in zijn kamer kon staan en helemaal niet meer kon zitten of liggen.
Toen gebeurde het dat de man verliefd werd op een mooi meisje en haar als zijn vrouw wilde. De ouders van het meisje zeiden echter: "We zouden je onze dochter graag tot vrouw geven, want je bent slim en je bent een duivelskunstenaar, maar je hebt niets en je wilt ook niets aanschaffen. Je kamer is leeg, je stal is leeg, je kelder is leeg en je zolder is leeg. Schaf eerst al het nodige aan, dan mag je met onze dochter trouwen."
Daarop begon de man vlijtig te werken. Dag en nacht zag men hem aan het werk en al snel schafte hij het ene stuk huisraad na het andere aan, het ene kledingstuk na het andere en het ene stuk vee na het andere. Hoe meer hij aanschafte, hoe magerder en kleiner werd echter de heer Niets, zodat hij tenslotte genoeg plaats vond in een hoekje van het fornuis. Nu onze man noch in de kamer, noch in de kelder of op zolder, noch in de schuur of in de stal een plekje vond waar hij nog iets neer had kunnen zetten, ging hij naar de ouders van zijn geliefde en kreeg toestemming met haar te trouwen. Toen hij met zijn jonge vrouw na de bruiloft de kamer binnenkwam, was de heer Niets verdwenen en had zich bij iemand anders in huis genesteld.
* * * EINDE * * *
Bron : - "Hongaarse sprookjes" samengesteld door Leander Petzoldt. Uitgeverij Elmar, Rijswijk, 1996. ISBN: 90-389-03839 - www.beleven.org
Hazekebruid - Een volkssprookje van Grimm, Hazekebruid, Hazenbruid -
Er was eens een vrouw met 'n dochter, in 'n mooie tuin vol kool. Kwam een haasje an en at in de winter alle kool op. Zei de vrouw tegen de dochter: "Ga in de tuin en jaag me dat haasje." Zei 't meiske tegen 't haasje: "Koesj, koesj! haasje, je eet de kool op!" Zei 't haasje: "Kom, meiske, zet je op mijn hazenstaartje en kom naar mijn hazenhutje." Meiske zei nee.
Volgende dag komt 't haasje weer en eet de kool op; zegt de vrouw tegen 'r dochter: "Ga in de tuin en jaag me dat haasje!" Zegt 't meiske tegen 't haasje: "Koesj, Koesj, haasje, je eet al de kool op!" Zegt 't haasje: "Kom meiske, zet je op m'n hazenstaartje, en kom naar mijn hazenhutje." Meiske wil niet.
De derde dag komt 't haasje weer en eet al de kool. Zegt de vrouw tegen d'r dochter: "Ga in de tuin en jaag me dat haasje!" Zegt 't meiske tegen 't haasje: "Koesj, koesj, haasje, je eet me al de kool op!" Zegt 't haasje: "Kom meiske, zet je maar op m'n hazenstaartje en kom mee naar m'n hazenhutje." Meiske zet zich op 't hazenstaartje, brengt 't haasje d'r ver weg naar 't hazenhutje; en zei "Kook nu groene kool en gerst, ik zal de bruiloftsgasten vragen." Daar kwamen al de bruiloftsgasten bij mekaar.
(Wie waren dan al de bruiloftsgasten? Dat kan ik je zeggen, want iemand heeft het me verteld: dat waren al de hazen, en de kraai was de dominee om het bruidspaar in te zegenen, en de vos was koster, en 't altaar? onder de regenboog).
Maar 't meiske was sip, ze was zo allenig. Komt 't haasje aan en zei: "Opdoen, opdoen, de gasten zijn vrolijk!" De bruid zegt niks en huilt maar. Haasje gaat weg, haasje komt terug en zegt: "Opdoen, opdoen, de bruiloftsgasten zijn hongerig." De bruid zegt niks en huilt maar. Haasje gaat weg, haasje komt terug, maar ze maakt een stropop met haar kleren aan en geeft 'r een pollelepel en zet 'r bij de brijpan met kool en gerst en zij naar d'r moeder. Haasje komt nog eens en zegt: "Opdoen! opdoen!" en slaat de pop om z'n kop, dat de muts d'r af valt.
Daar ziet haasje dat de bruid weg is, gaat weg en is in de put!
* * * EINDE * * *
Bron : - "De sprookjes van Grimm; volledige uitgave" vertaald door M.M. de Vries-Vogel. Unieboek BV - Van Holkema & Warendorf, Weesp, 1984. - www.beleven.org
Hoe de Wayuu het weven leerden - Een Venezolaanse legende over de weefster Waleker -
Irunúu, een Guajiro jager, ontmoette op de terugweg naar zijn huis een invalide meisje dat Wokoloonat heette. Hij voelde diep medelijden en nam haar mee om bij hem en zijn zussen te komen wonen.
De zussen vonden dat helemaal niet leuk, want ze was lelijk en haar verzorging bezorgde een boel werk. Het waren luie zusters en ze hadden bovendien een slecht hart. Om hun broer te behagen deden ze net of ze haar accepteerden, maar zodra hij van huis was verzonnen ze eindeloos manieren om het invalide kind te pesten. Arme Wokoloonat kende pas weer rust als haar beschermer terugkwam. Irunúu nam dan altijd een klein presentje voor haar mee.
Dat maakte de ellende die de slechte zusters veroorzaakten weer goed. Niemand kon vermoeden dat Wokoloonat een knappe weefster was.
Die kunst kende voor haar geen geheimen. Als iedereen sliep veranderde zij in een mooi meisje en vervaardigde prachtige weefsels van gekleurde draden die ze uit haar mond trok. Nooit zag iemand haar gedaanteverandering en nooit zag iemand haar aan het werk. En elke dag wéér lag er een prachtig geweven geschenk voor Irunúu. Iedereen was nieuwsgierig naar de identiteit van de productieve ambachtsvrouw.
De zusters verbaasden zich over de wonderbaarlijke weefsels en vertelden rond dat zij zelf de maaksters waren van al dat moois. Irunúu, die hun luiheid kende, geloofde hen geen moment.
Toen de jager er eens niet was besloten de zusters wakker te blijven om te ontdekken waar de weefsels vandaan kwamen. Ze gingen liggen in een hangmat en wilden net doen of ze sliepen. Maar de hangmat geweven door het jonge meisje had de onweerstaanbare kracht om een diepe slaap op te wekken en de zusters konden niet wakker blijven. Zo sliepen ze in zonder dat te willen en zonder het raadsel van de herkomst van de weefsels op te lossen.
Die nacht weefde het meisje koortsachtig door en maakte verschillende kledingstukken voor Irunúu: een mantel, een lendendoek, een ceintuur, een tas en een zakje om amuletten in mee te dragen. En ze legde alles voor hem klaar.
De slechte zusters, verrukt over de schoonheid van de nieuwe stukken gaven ze cadeau aan de jager. Ze beweerden weer dat zij ze zelf hadden gemaakt. Irunúu liet zich nog steeds niet voor de gek houden. Hij wist zeker dat zijn luie zussen niet in zo'n korte tijd zo'n moeilijk ambacht konden leren. Hij zou het mysterie zelf wel oplossen. Op een nacht zag hij licht op de plek waar de ongelukkige Wokoloonat sliep en hij ging kijken wat er gaande was.
Daar zag hij een mooi meisje dat van haar speeksel bolletjes garen trok in de prachtigste kleuren. En zij weefde! Zij merkte dat hij haar bespiedde en sprak met hem. Haar ware naam was Waleker. Zij was een kind van de nacht en de eenzaamheid, gekomen om weven te leren aan hen die dat niet konden. Irunúu wilde het meisje aanraken om haar te vragen zich nooit meer te veranderen in het invalide kind. Maar zij ontweek en smeekte hem het geheim van haar gedaanteverwisseling aan niemand te vertellen.
De volgende dag werd Irunúu gevraagd deel te nemen aan een belangrijke wake. Hij nam de weefsels van Waleker mee. Hun pracht wekte de waardering van de overige deelnemers en ze vroegen wie dat moois voor hem gemaakt had. Het waren helemaal geen vrienden maar jaloerse mensen gestuurd door Wanulúu, de geest van het kwaad. Maar de jonge jager verloor zijn verstand door hun gevlei en gaf het geheim prijs. Hij verklapte dat de maakster een jong meisje was dat Waleker heette en 's nachts weefde.
De geest van het kwaad Wanulúu hoorde het en sprak dat hij haar wel zou weten te vinden. Irunúu keerde terug naar huis en bleef op om Waleker weer te zien. Ook die nacht veranderde het invalide kind Wokoloonat in de schone weefster. En ze weefde; ze weefde voor een lange tijd.
Toen keek ze de jonge jager verdrietig aan en verweet hem dat hij haar geheim niet had bewaard. Het werd al bijna licht toen Irunúu zijn liefde verklaarde aan Waleker. Zij vluchtte huilend naar buiten, achterna gezeten door de jonge jager. Ze klom snel in een boom en ging aan een tak hangen die met veel gekraak afbrak. Hij slaagde erin haar bij de kleren te grijpen, maar in zijn hand bleef slechts wat spinrag achter. Waleker, de schone weefster, veranderde in een spin en verdween tussen de planten.
Het rode schaap waar alles aan bleef hangen - Een grappig Fins sprookje met het 'Zwaan kleef aan' motief -
Er was eens een herder die schapen hoedde. De afspraak was dat hij voor elk lam dat geboren werd vijftien penningen zou beuren, maar dat voor elk schaap dat zoek raakte vijftien penningen zouden worden afgetrokken.
Op een nacht kwam er een man bij hem - hij woonde in het bos, waar hij een mooie hut gebouwd had - die hem vroeg of hij bij hem kon blijven overnachten. "Kom," dacht de herder, "laat me dat nu eens vijftien penningen kosten!" en hij slachtte een lekker mals lam en bereidde een waar feestmaal voor de reiziger. Daarna legden ze zich ter ruste.
De volgende morgen sprak de reiziger tot de herder: "Ga eens naar de schaapskooi je schapen bekijken!" Hij repte zich derwaarts en zag dat de kooi vol stond met schapen. En in het midden van de kudde prijkte een reusachtig rood lam! De vreemdeling zei: "Geef alle schapen rustig aan je baas, maar zorg dat je dat rode schaap niet kwijt raakt. Dat moet je houden!"
Zijn baas gaf hem vijftien penningen per stuk voor z'n schapen, en toen hij de thuisreis aanvaardde liep het rode lam hem braaf achterna. Onderweg stapte hij in een herberg af om daar de nacht door te brengen. Het herbergiersgezin bestond uit man, vrouw en één dochter - meer kinderen hadden ze niet.
De volgende morgen vroeg gingen de man en de vrouw naar de droogoven. Het meisje zei, terwijl ze op het rode lam wees: "Van die vacht zou je mooie handschoenen kunnen maken!" Maar toen ze er een pluk van wilde afknippen bleven haar handen aan het schaap vastzitten.
Ze begon hartverscheurend te huilen, en het duurde dan ook niet lang of haar vader kwam uit de droogoven gesneld en sloeg het lam met een roe. Doch ook de roe bleef aan het schaap vastzitten, en de man aan de roe.
Nu trad de vrouw naar buiten met een bezem in de aanslag. Ze haalde uit naar het rode schaap, doch tot haar onaangename verrassing bleef de bezem aan het schaap kleven en zij weer aan de bezemsteel!
Nu wilde het geval dat de koning een dochter had, die altijd treurig was en nooit lachte. De koning had bekend laten maken dat hij de man die zijn dochter aan het lachen kon brengen de helft van zijn rijk plus zijn dochter tot vrouw zou geven.
De herder ging erheen met zijn schaap - waaraan dus het complete herbergiersgezin bungelde - en de koningsdochter moest zo lachen dat de tranen haar over de konen biggelden.
De herder kreeg de prinses tot vrouw, en ook nog de helft van het koninkrijk. Hij bevrijdde het vastgekleefde gezinnetje, en ze leefden nog lang en gelukkig - misschien zelfs wel tot op de huidige dag...
Hoe de duivel een ziel vangt - Een Fins volksverhaal over een rijk geworden boer -
Een arm boertje dat hout wilde hakken, legde zijn brood even op een boomstronk. De duivel pikte het achter zijn rug weg en schrokte het in een hap op. De arme boer sprak: "Wie mijn brood heeft opgegeten, moet mijn knecht worden!" En de duivel bekende: "Ik heb 't opgegeten." - "Als dat zo is, dan moet je drie jaar lang bij mij als knecht werken." - "Best," zei de duivel, "maar dan moet ik eerst wel even naar huis om mijn vader te vragen wat die ervan vindt."
Z'n vader adviseerde hem: "Ga er maar heen en dien hem tot hij, rijk geworden, aan de drank te gronde gaat!" De duivel kwam terug bij de armoedzaaier en zei: "Dat is voor elkaar. Vanaf heden ben ik je knecht. "Maar de vrouw van de arme boer krijste: "Wat moeten wij met een knecht? We hebben niet eens genoeg te eten voor onszelf en alle kinderen!" De duivel suste de zaak en zei tegen de boer: "Dit jaar moeten we beginnen met een boel veengrond te ontginnen en rogge te verbouwen." Hij brandde een heel turfmoeras af, dat daardoor veranderde in vruchtbare grond, waar uitstekend rogge op gezaaid kon worden. Toen ging hij bij zijn vader een bom duiten halen en leende die aan de onbemiddelde boer, zodat ze inderdaad op al het nieuw gewonnen land konden gaan zaaien. Ze zaaiden de rogge, en het gewas tierde zo welig dat ze schuurruimte tekort kwamen om de oogst te bergen.
Het jaar daarop wilde hij een ander stuk land afbranden en ontginnen, maar dat ging niet door, want het veen was te nat dat jaar. Desalniettemin overtrof de oogst hun stoutste verwachtingen. Dit was het moment waarop de duivel gewacht had. Hij zei tegen de boer: "Wat zullen we doen met al die rogge? Laten we er brandewijn van stoken, dan kunnen we die weer met een stevige winst verkopen!" Dat leek de boer wel wat en ze bouwden een knappe stokerij en stookten fantastische hoeveelheden brandewijn, zoveel als ze maar konden. Tegen het eind van dat derde jaar had de geheel aan zijn brouwsel verslingerde boer zich doodgezopen. De knecht ging ervandoor met de ziel van de man.
Ouder en wijzer geworden kwam hij bij zijn vader terug en sprak: "Aan de armen heeft de duivel geen moer, die doen geen mens kwaad, maar de rijken doen hun hele leven alleen maar kwaad, en daar schieten wij duivels tenminste iets mee op, want als die creperen krijgen wij hun ziel!"
Mohammed en de terrorist - Een Israëlische parabel -
Een man die zich verbeeldde of die men had wijsgemaakt dat hij een guerrillastrijder was, was na een van zijn bloedige en moorddadige acties omgekomen. Hij kwam bij de hemelpoort aan. Op de kruising van twee wegen zat de profeet Mohammed samen met aartsvader Abraham en apostel Petrus en zij wezen iedereen welke weg hij of zij moest nemen. De linker naar de hel, of de rechter naar het paradijs.
Toen de terrorist aan de beurt kwam, was hij ervan overtuigd dat hij naar het paradijs zou gaan. Volgens zijn idee van het geloof kwamen dappere soldaten die in de strijd waren gevallen, immers direct in het paradijs, waar mooie vrouwen en ijskoud water op hen wachtten. Mohammed vroeg hem: "Waar en tegen wie heb je gestreden, en onder welke omstandigheden ben je gesneuveld?"
De man antwoordde: "Gewapend met een machinepistool, revolvers en granaten heb ik helemaal alleen een school aangevallen en op de leerlingen geschoten tot ze op de grond lagen in hun eigen bloed. Daarna ben ik een flatgebouw met drie verdiepingen, dat naast de school stond, binnengegaan. Ik heb de deuren ingeslagen met de kolf van mijn geweer en op iedereen geschoten die zich in de woningen bevond. Ik had geluk dat de mannen al naar hun werk waren. Een grootmoeder wierp zich op haar twee kleinkinderen om ze te beschermen. Ik schoot haar een kogel door het hoofd en de kinderen wierp ik door het raam op de derde verdieping naar beneden. In een woning trof ik een moeder met vier kinderen en een hondje aan. Ik heb alleen de moeder en drie kinderen doodgeschoten. Het vierde kind heb ik niet neergeschoten, want het hield het hondje in zijn armen en ik was bang dat ik ook het diertje zou raken. Bij elkaar heb ik zo'n dertig oude vrouwen, kleine kinderen en baby's gedood." "Ik deed dit alles uit wraak voor de daden die de soldaten van de vijand ons hebben aangedaan."
"En hoe ben je om het leven gekomen?" wilde Mohammed weten. "Toen ik op weg was naar de moskee om mijn daad en dapperheid aan u te melden kwam ik een kwaadspreker van de vijand tegen, ik maakte een eind aan zijn goddeloze leven maar ben gedood door een kogel van de gewaarschuwde politie," antwoordde de terrorist, "en nu hoop ik me te gaan verpozen in de velden van het paradijs." - "Nee, je vergist je," zei Mohammed en keek hem met bedroefde ogen aan, "jouw plaats is niet in het paradijs." - "Wat?" riep de man, "moet ik naar de hel?" - "Nee, ook dat niet," verduidelijkte Mohammed, "in de hel is alleen plaats voor zondaren. Maar jij bent geen zondaar geweest, maar een gewone moordenaar die ook nog zegt uit het geloof en in mijn naam te handelen. Je was geen soldaat. Soldaten vechten tegen soldaten. Maar jij wilde roem vergaren met het afslachten van weerloze vrouwen en kinderen." - "Als ik niet eens in de hel kom, waar ga ik dan naar toe?" wilde de man weten.
En Mohammed antwoordde hem: "Allah heeft besloten dat je opnieuw geboren moet worden. Je zult trouwen en kinderen krijgen, en je vrouw en kinderen zullen hetzelfde lot ondergaan als jij die moeders en kinderen hebt aangedaan." De man keerde terug op aarde, trouwde en kreeg kinderen. Er gebeurde wat Mohammed had voorspeld.
De vrouw stierf bij de geboorte van haar vierde kind. Een kind werd door een auto overreden, het tweede door een schorpioen gedood, het derde tijdens een wandeling in het bos door een jager doodgeschoten en het vierde viel uit een raam op de derde verdieping. De vader pleegde uit verdriet zelfmoord.
Opnieuw kwam hij in de hemel aan. Nu was hij ervan overtuigd dat zijn straf voorbij was, en hij hoopte dat hij in het paradijs zou komen. Maar Mohammed liet hem niet eens in de hel. "Je gaat nog eens terug naar de aarde, je trouwt weer en je krijgt weer kinderen. En weer zullen ze allemaal op verschillende manieren om het leven komen," sprak de profeet. "En wanneer komt er een einde aan mijn folteringen?" vroeg de Arabier. "Dat moet je aan de duivel vragen, want aan hem heeft God het vaststellen van de folteringen opgedragen," legde Mohammed uit.
De man ging naar de duivel en vroeg hem hoe lang hij nog moest lijden, omdat hij kleine kinderen en baby's had afgeslacht. Het antwoord van de duivel was een grote teleurstelling: "Zelfs de duivel weet niet hoe de bewuste moord op een kind of onschuldige vergolden kan worden."
* * * EINDE * * *
Bron : - "Nieuwe Joodse sprookjes" bijeengebracht door Dr. Israel Zwi Kanner. Uitgeverij Elmar, Rijswijk, 1991. - www.beleven.org
De avonturen van Svatogor (2/2) - Een Russische sage over een held met bovennatuurlijke krachten -
Toen hij Mikoela van zijn plannen vertelde om de hemel met de aarde te verbinden, glimlachte deze en zei: "Vergeet het maar! Dat zal u nooit lukken, want de zwaartekracht is zó sterk dat, wanneer de hemel ermee verbonden zou zijn, deze naar beneden zou vallen en ons allen verpletteren." Svatogor gaf zijn plannen dan ook op, maar voor hij afscheid van Mikoela nam, wilde hij nog weten wat de toekomst hem zou brengen. "Rijd maar rechtdoor tot u bij een kruispunt komt. Neem dan de linker weg en rijd naar de noordelijke bergen. Op de hoogste heuvel bevindt zich een smederij onder een grote boom. De smid zal u vertellen wat uw bestemming is in uw verdere leven."
Svatogor nam afscheid van Mikoela en volgde de aangegeven weg tot hij aan een kruispunt kwam, waar hij links afsloeg. Het begon zomer te worden en de steppe was één zee van bloemen in alle kleuren van de regenboog. De zon gaf het landschap een feestelijke glans. Zijn dapper paard liep zo hard hij kon en na drie dagen zag Svatogor in de verte de blauwe bergen van het noorden opdoemen. De ruiter mende zijn paard naar de hoogste berg en daar zag hij onder een grote boom de smederij, zoals Mikoela hem gezegd had. De smid was bezig twee hele dunne en lange haren te smeden.
"Wat ben je daar aan het doen?" vroeg de held nieuwsgierig.
"Ik smeed het lot van hen die zullen trouwen," antwoordde de man.
"En met wie zal ik trouwen?" vroeg Svatogor.
"U zult trouwen in het koninkrijk der zee in de stad van de koning. Uw bruid ligt nu al dertig jaren in een vervallen hut op een mesthoop."
"Ik zal nooit ofte nimmer trouwen met een bruid die op een mesthoop heeft gelegen!" riep Svatogor woedend uit. Hij gaf zijn paard de sporen en reed in gestrekte draf naar het koninkrijk der zee.
In de stad van de koning aangekomen maakte hij halt voor een kleine en vervallen hut. Hij keek naar binnen en zag daar op een smerige mesthoop een vrouw liggen. Ze had een vale huid en was gehuld in lompen. "Zij is niet knap, eerder lelijk," dacht Svatogor bij zichzelf. "Zij is niet jong, eerder oud en zij is zeker ook niet rijk, maar eerder arm." Hij trad binnen, nam honderd roebel uit zijn tas, legde deze op de wankele tafel, nam zijn zwaard en doorstak de boezem van de vrouw. Nauwelijks was de ridder weggereden, of de vrouw opende de ogen en verhief zich van de mesthoop. Er stond daar nu een meisje zó mooi als men in de wereld nog nooit aanschouwd had. Zij nam de honderd roebel van de tafel, verliet de hut en begon met het geld handel te drijven.
Zij bleek een handig zakenvrouw te zijn die in korte tijd kans zag een aanzienlijk vermogen te vergaren. Zij liet schepen bouwen en belaadde deze met allerhande kostbare waren. Haar schepen droegen in de mast een rode vlag waarop een mesthoop was afgebeeld. Zij voer zelf mee op het hoofdschip van haar vloot. Zo bereikte zij ook de hoofdstad van de Heilige Bergen, waar zij haar waren liet verkopen. Inmiddels was Svatogor naar zijn geboortestreek teruggekeerd, waar hij verhalen hoorde over de buitengewone schoonheid van de vrouwelijke kapitein. Hij bracht haar een bezoek en werd smoorverliefd op haar. Enkele dagen later trouwden zij. Toen de held de eerste nacht naast zijn bruid sliep, zag hij tot zijn verwondering een groot litteken op haar blanke boezem. "Wat beduidt dat litteken op jouw borst?" vroeg hij haar.
"Lang geleden kwam er een vreemdeling in het koninkrijk van de zee. Hij zag mij slapend op een mesthoop liggen en legde honderd roebels op de tafel die naast mijn slaapplaats stond. Nadat ik ontwaakt was uit mijn dertigjarige slaap, zag ik het litteken op mijn borst. Met het geld dat ik zag liggen heb ik handel gedreven en op die manier hebben wij elkaar leren kennen." Svatogor zei niets, maar hij dacht: "Geen enkel mens op deze wereld kan zijn lot ontlopen!"
* * * Einde * * *
Bron : - "Russische heldensagen" door M.A. Prick van Wely. Fibula, Houten, 1989. ISBN: 90-269-4416-0 - www.beleven.org