Welkom bij saagje!
Foto
Inhoud blog
  • Het oude moedertje
  • De legende van de maïs
  • Mans van de Maone
  • De boer en de duivel
  • De twee advocaten(slot)
  • De twee advocaten
  • Het geitje Pak-me-dan
  • De natgeregende kabouter
  • De zeven heksen
  • Het aardmannetje van de Röhrerbühel 2
  • Het aardmannetje van de Röhrerbühel
  • Nikola staat borg
  • De vurige man van de Geute
  • De geschiedenis van de boerendochter Ketilrídur 2
  • De geschiedenis van de boerendochter Ketilrídur
  • Op reis gaan
  • De luie hasjverslaafde en zijn verstandige vrouw(vervolg)
  • De luie hasjverslaafde en zijn verstandige vrouw
  • Het toverfluitje en het toverhoedje (vervolg)
  • Het toverfluitje en het toverhoedje
  • Waarom de bomen in de herfst geel worden
  • Tijl Uilenspiegel en de paardenkoopman
  • De nimf Daphne
  • De geschiedenis van de reuzenkreeft
  • De toren van Medemblik
  • Theseus en Hippolytus
  • Duimedik
  • De vuurman van Soest
  • Maan, Djabu en de dood
  • De jakhals en de patrijs
  • Goudsbloempje
  • Afspraak is afspraak
  • Het spook van de Zeedijk
  • Rata's wonderbaarlijke reis-einde
  • Rata's wonderbaarlijke reis-vervolg
  • Rata's wonderbaarlijke reis
  • Waarom de hyacint maar zo kort bloeit
  • De citerspeler
  • Van een opgeverfde haan
  • Het land van moeder Soemba
  • Het zwanennest
  • De engel
  • De gebarsten emmer
  • De hondenmarkt van Boedapest (slot)
  • De hondenmarkt van Boedapest
  • Billy de coyote (slot)
  • Billy de coyote(vervolg)
  • Billy de coyote
  • Garuda
  • De dood van de sprookjesverteller
    Foto
    Zoeken in blog

    Beoordeel dit blog
      Zeer goed
      Goed
      Voldoende
      Nog wat bijwerken
      Nog veel werk aan
     
    Hoofdpunten blog waaroemni
  • Kerstgroet
  • Luchtballonvaart
  • Paulus Potter
  • Sint-Elisabethsvloed
  • Willem Tell
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Categorieën
  • aardgeest (21)
  • avonturenverhaal (6)
  • dierenverhaal (5)
  • duivels (46)
  • fabels (57)
  • gedichten (1)
  • geesten (griezellen) (12)
  • heksen (52)
  • historisch verhaal (13)
  • historische sagen (35)
  • legende (42)
  • Luchtgeest (30)
  • Mythe (24)
  • parabel (7)
  • Plaaggeest (10)
  • sagen (87)
  • Sinterklaasverhalen (4)
  • sprookjes (118)
  • Tovenaars (38)
  • toverboeken (13)
  • volkssprookje (40)
  • volksverhalen (140)
  • vuurgeest (26)
  • watergeest (19)
  • weerwolven (15)
  • Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    'VOLKSVERHALEN'

    problemen
    Verhalen, sprookjes, fabels, mythen, sagen en legenden
    welkom!
    Problemen
    Er zijn nogal wat problemen met het lezen van de teksten, daarom volgende tip :
    Met de muis links klikken en over de tekst schuiven.
    De tekst verschijnt duidelijk leesbaar.
    22-07-2011
    nieuwsgierig héDe hondenmarkt van Boedapest
    De hondenmarkt van Boedapest
    - Een grappig verhaal uit Hongarije over een arme en een rijke boer -

    Overal ter wereld, dus ook in Europa, trokken de mensen vroeger naar markten; jaarmarkten, rommelmarkten, bazaars, en hoe ze allemaal nog meer mogen heten.

    Maar geen markt heeft de mensen zo'n plezier bezorgd als die, welke slechts één enkele keer in Boedapest plaatsvond.

    In die tijd, aan het einde van de vijftiende eeuw, regeerde Matthias over Hongarije. Hij was een beroemd koning, misschien wel de beroemdste van alle Hongaarse koningen.

    Niet alleen door zijn strijd tegen de Turken, die sabelzwaaiend het avondland introkken kreeg hij grote bekendheid, maar ook door zijn wijze en verstandige regering, zijn gevoel voor rechtvaardigheid en bovenal door zijn onuitputtelijke humor.

    Ook de hondenmarkt in Boedapest, waar dit verhaal over gaat, was zijn werk, hoewel hij voorzichtig te werk moest gaan om de edelen, die zich veel te deftig voelden om er gevoel voor humor op na te houden, niet tegen zich in het harnas te jagen.

    Matthias had de gewoonte, incognito door zijn land te reizen, om te zien wat er zich afspeelde, maar vooral, wat er voor hem verborgen bleef.

    Zo kwam hij op een dag, verkleed als huzaar, in de laagvlakte van Alföld - en wat zag hij daar?

    Op een veld was een dikke man aan het ploegen, met zes ossen voor de ploeg gespannen. Het werk vorderde zo snel, dat het een plezier was ernaar te kijken.

    Op het veld naast hem was een arme sloeber zich op een steenachtig braak stuk grond aan het afbeulen, happend naar adem. Hij had zichzelf voor de ploeg gespannen en kwam slechts moeizaam vooruit.

    Dat beviel de koning niet. Hij zei dus tot de boer: "Ik zie, dat je werk bijna klaar is, leen daarom twee van je ossen aan je buurman uit, want hij kan zich nog nauwelijks op de been houden!"

    "Wat gaat mij dat aan?" snauwde de dikzak. "Zo'n armoedzaaier kan mij immers niets betalen. En jij, huzaar, bemoei je liever met je sabel, voordat hij gaat roesten!"

    Matthias schudde zijn hoofd en liep naar de arme boer toe. Geruime tijd bleef hij bij hem, en samen voerden ze fluisterend zo'n lang gesprek, dat de dikzak wantrouwende blikken in hun richting wierp.

    Miklós bezat slechts het hoognodige, net genoeg om niet te verhongeren. Daarom was de rijke Janos stomverbaasd, toen zijn arme buurman zich uit de ploeg bevrijdde en naar huis rende, alsof de duivel hem op de hielen zat.

    "Die is niet goed snik," zei de rijkaard. "Wat is dat voor iets, om op de vroege ochtend zo maar van het veld weg te lopen?"

    Maar toen hij 's avonds thuiskwam, liep zijn vrouw hem opgewonden tegemoet, en riep: "Moet je horen, Janos, wat die Miklós nu heeft uitgehaald!"

    "Nu, vertel op."

    "Hij heeft zijn huis, met alles wat erbij hoort, verkocht en voor het geld heeft hij in het dorp alle honden opgekocht: Broka, Reka, Vorecha, Habakuba... en ook onze Anduia heb ik voor een goede prijs van de hand gedaan!"

    "Nu, vertel verder," zei de boer ongeduldig, en wreef zich daarbij in zijn handen.

    "Toen is hij met de honden naar Boedapest vertrokken!"

    Janos' vrouw had het inderdaad bij het rechte eind!

    Miklós ging naar Boedapest, op aanraden van de koning.


    * * * wordt vervolgd * * *

    Bron : - "Sagen van Europese steden" verteld door Vladimír Hulpach.
               Holland, Haarlem, 1980. ISBN: 90-251-0412-6
               - www.beleven.org

    22-07-2011 om 00:13 geschreven door saagje

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 1/5 - (1 Stemmen)
    Categorie:sagen
    » Reageer (0)
    20-07-2011
    nieuwsgierig héBilly de coyote (slot)
    Billy de coyote - slot
    - Een Texaans cowboyverhaal over een jongen die opgroeit bij coyotes -

    Enige tijd later kocht Billy een nieuw paard. Hij voerde het met buskruit en een half jaar later was het paard zo vurig als het weerlicht. Wie op zijn rug sprong, werd afgeworpen. Alleen Billy kon het berijden. Alle andere cowboys die het paard wilden bestijgen, moesten de poging met de dood bekopen.

    "Toch ben ik niet gelukkig," dacht Billy op zekere dag. "Ik wil gaan trouwen."

    Hij had allang een oogje op het meisje Suzanna. Dat meisje kon even goed met paarden omgaan als Billy zelf.

    "Die en geen ander," besliste Billy. "Over een maand vieren we bruiloft."

    "Goed," zei Suzanna, toen ze nagedacht had. "Ik ga met je trouwen. Maar ik heb een wens. Pas wanneer je die vervuld hebt, zal ik je vrouw worden."

    "Afgesproken," zei Billy. "En wat is je wens?"

    "Dat vertel ik je pas op onze trouwdag," antwoordde Suzanna lachend, sprong op haar paard en galoppeerde weg.

    Op de trouwdag droeg Suzanna een japon van ritselende zijde. Om de wijde rok mooi te laten uitstaan, had ze er een hoepel in verwerkt.

    "En ga je nu mijn wens vervullen?" vroeg Suzanna.

    "Billy de Coyote doet altijd wat hij belooft," zei Billy trots. "Zeg maar wat je wens is."

    "Ik wil op jouw paard naar de kerk rijden," zei Suzanna.

    "Je doet maar," knikte Billy somber. "Maar ik vrees dat het slecht afloopt"

    Suzanna lachte maar eens. Ze liep naar Billy's vurige paard en eer het kon gaan steigeren; zat Suzanna al op zijn rug.

    Het paard hinnikte luid - en slingerde de bruid hoog de lucht in.

    Suzanna vloog steeds hoger en pas tegen een witte wolk kwam ze tot stilstand en begon als een steen te vallen. Maar omdat ze ook een springveer in haar rok had bevestigd, stuitte ze dadelijk weer omhoog van de grond en vloog opnieuw weg.

    En dat ging zo door - omhoog, omlaag, omhoog, omlaag.

    De zon stond al hoog aan de hemel en nog steeds vloog Suzanna omhoog, omlaag. Het begon te schemeren, de nacht viel in, de morgen brak aan en Suzanna was de uitputting nabij.

    Billy de Coyote en de bruiloftsgasten zagen het terneergeslagen aan en niemand wist raad.

    "Ik zal toch iets moeten doen," dacht Billy, "anders is er van mijn bruid over een week niets over dan de hoepel in haar rok."

    Hij trok zijn revolver en verschoot alle zes de patronen, die erin zaten.

    Daarna stak er een storm op en die sleurde de vliegende bruid naar de Ratelslang Rivier. Daar liet hij haar in het water vallen. Billy sprong te paard, slingerde zijn lasso en trok Suzanna uit het water.

    Maar de storm gaf het niet op.

    Hij ontwortelde bomen, rukte rotsbrokken los en spoelde de vruchtbare aardlaag van de prairie weg.

    "Wacht maar!" riep Billy woedend, "ik krijg je wel!"

    En hij wierp zich op de storm. Razend probeerde de storm Billy af te werpen.

    Hij raasde met hem door het hele land, van de ene berg naar de andere, hij bulderde, blies, bruiste en loeide, brieste, suisde en huilde, begon te smeken, fluisteren en jammeren, maar Billy liet hem niet los.

    De storm brulde en sleurde Billy tot aan de wolken, hij stortte zich met hem omlaag, dook met hem het meer in, liet hem bijna bevriezen op een gletsjer en daarna verschroeien in het hete woestijnzand.

    Maar Billy de Coyote liet zich niet verslaan. Lachend riep hij: "Ik krijg je wel klein! Wacht maar, ik krijg je wel klein!"

    De volgende dag werd de storm moe, begon te hijgen, te reutelen en te zuchten; hij slikte iets weg en barstte in snikken uit.

    Dikke tranen liepen hem uit de ogen en het waren er zoveel, dat ze een brede rivier vormden.

    De storm werd wind en de wind werd een briesje en dat briesje sloop zacht en gewillig naar Suzanna, de bruid, en legde Billy de Coyote aan haar voeten.

    Nu werd er eindelijk bruiloft gevierd en Billy slingerde zijn lasso de lucht in en omdat het al begon te donkeren, ving hij er een stralende ster in, die hij Suzanna als bruidsgeschenk aanbood.

    En de ster werd een zonnebloem en sedert die tijd groeien er in de prairie wilde zonnebloemen, goudgeel als de ster, die Suzanna op haar bruidsjapon had gestoken.

    * * * einde * * *

    Bron : - "Sprookjes van de prairie. Verhalen uit Noord-Amerika" door Vladimir Stuchl.
               Uitgeverij Ankh-Hermes, Deventer, 1982. ISBN: 90-202-0051-8
               - www.beleven.org

    20-07-2011 om 18:35 geschreven door saagje

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Categorie:avonturenverhaal
    » Reageer (1)
    19-07-2011
    nieuwsgierig héBilly de coyote(vervolg)
    Billy de coyote - vervolg
    - Een Texaans cowboyverhaal over een jongen die opgroeit bij coyotes -

    Toen Billy alles geleerd had wat een cowboy moet kunnen, kon hij het in het kamp nauwelijks meer uithouden; het was alsof de grond hem onder de voeten brandde. Mistroostig ging hij dan op een heuvel zitten en staarde over de prairie vol golvend groen gras.

    Toen hij daar op een avond weer eens zat te kijken hoe de zon onderging in de groene golven, hield hij het niet meer uit, sprong op het paard dat hem gegeven was en draafde naar het westen, de plaats waar de rode zon was verdwenen.

    Op de prairie kwam hij een bizonjager tegen.

    "Hei man," riep Billy. "Ik zoek werk. Weet jij misschien of er hier in de buurt een kudde koppige koeien is?"

    "Een kudde die geen kerel kan hoeden?" vroeg de jager. "Ja, dan ben je op de goeie weg, vreemdeling. Zo'n kudde woeste koeien graast er aan de overkant van de Ratelslang Rivier en geen enkele cowboy heeft nog kans gezien ze bijeen te drijven."

    Billy de Coyote zei dankjewel en galoppeerde over de prairie op de bergen af. Het hoge gras sloot zich achter hem weer, alsof het kabbelde in de wind.

    In de bergen gleed het paard uit en brak een been. Billy doodde het dier, nam het zadel en sloeg het over zijn schouder, waarna hij te voet verder trok.

    Opeens stak een ratelslang de kop omhoog uit het gras, liet zijn staart ritselen en siste hem toe, "Zo, ben jij Billy de Coyote die nooit bang is? Nou, ik ben benieuwd of je mij de baas wordt."

    Weer liet hij de staart ratelen en dat klonk alsof er een pan met erwten werd geschud.

    Billy legde zijn zadel in het gras, greep de slang bij de staart, zwaaide hem als een lasso en slingerde hem de lucht in.

    De ratelslang schrok en sperde van verbijstering de bek wijd open. Toen hij op de grond viel, vergat hij de bek dicht te klappen. En dat had hij niet moeten vergeten, want Billy trok hem met een forse ruk de giftanden uit.

    "Ik ben verslagen," lispelde de slang angstig, "je bent slimmer dan ik. Je maakt me toch niet dood?" Billy zette het zadel weer op zijn schouder, raapte de ratelslang van de grond op, sloeg hem als een sjaal om zijn hals en liep door.

    Vanachter een hoge rots sprong onverwacht een poema te voorschijn, die Billy toebrulde: "Die ratelslang kon je wel baas, want je bent sterker en slimmer dan hij. Maar nu krijg je met mij te maken. Ik daag je uit tot een duel. Zien wie de sterkste is." Billy de Coyote legde zadel en slang in het gras en riep: "Ik ben er klaar voor, vooruit maar."

    De poema dook ineen en besprong Billy. Billy sloeg de armen om hem heen en wervelde met hem rond, zodat het de poema duizelde. Billy wervelde steeds sneller rond, tot de pelsharen van het roofdier in het rond vlogen. En er stoven zoveel haren rond, dat de ondergaande zon erdoor verduisterd werd.

    "Laat me los," smeekte de poema uitgeput. Hij schaamde zich, nu hij zo bloot en kaal was. "Het was maar een grapje," zei hij. "Ik zal niet weten dat je sterker bent dan ik. Maar, alsjeblieft, je laat me toch wel leven?"

    Billy de Coyote zette de poema neer, raapte het zadel uit het gras en legde het op de rug van het roofdier. Hij rolde de ratelslang weer om zijn hals, besteeg de poema en reed door.

    Hij stak de Ratelslang Rivier over en op de andere oever stuitte hij op een aantal huifkarren bij een kampvuur. De mannen die om het vuur zaten, waren cowboys. Ze hadden een pot bonen met spek boven het vuur hangen.

    "Goeden avond samen," zei Billy. "Schiet er voor mij nog wat te eten over? Ik moet zeggen dat ik uitgehongerd ben."

    "Welja," zei de oudste cowboy. "Tast maar toe!" De anderen keken schichtig naar de gezadelde poema en de ratelslang zonder tanden en zeiden niets, maar schoven voor de veiligheid een beetje opzij.

    Billy nam de pot met bonen en spek van het vuur en eer de cowboys erop verdacht waren, had hij alles opgegeten. Vervolgens nam hij de ketel met hete koffie van het vuur en die dronk hij in een teug leeg.

    Hij veegde langs zijn lippen en merkte op: "De bonen waren niet gaar, het spek was aangebrand en er zat niet genoeg suiker in de koffie. Maar ja, thuis eet je wat je lekker vindt, bij een ander moet je maar afwachten."

    Daarvan hadden de cowboys niet terug. En dus zeiden ze ook nu weer niets.

    "Wie is jullie leider feitelijk?" vroeg Billy.

    Bij het vuur stond een nog vrij jonge man op. Hij keek van Billy naar de poema en de ratelslang en zei binnensmonds: "Tot dusver was ik de leider; voortaan zul jij het zijn."

    "Prima," zei Billy, "vertel me dan eerst maar, of jullie alle koeien gebrandmerkt hebben."

    De cowboys zuchtten; een van hen zei: "We krijgen het gewoon niet voor elkaar."

    "Kom nou!" riep Billy. "Ik heb nog nooit gehoord dat een cowboy geen kans zag alle koeien netjes te merken."

    "Jij hebt makkelijk praten," zuchtte een cowboy, "maar we zitten hier met de koppigste koeien die er ooit gegraasd hebben."

    "Dan heb ik de goeie weg gekozen," zei Billy de Coyote. "Zie je, ik was op zoek naar zo'n kudde."

    Hij stond op en wikkelde de lasso los, die hij om zijn middel droeg. Er leek geen eind aan die lasso te komen.

    Pas tegen de ochtend had hij de lasso geheel losgewikkeld. Vele cowboys beweren nu nog, dat Billy's lasso lang genoeg was om de hele aarde te omspannen. Anderen spreken dat tegen en zeggen lachend: "Niet overdrijven! Die lasso was vijf centimeter korter."

    Toen Billy de Coyote de lasso afgewikkeld had, slingerde hij hem proefsgewijs rond en ving er een steenarend mee, die juist over de bergen in de verte zweefde.

    Hij zwaaide de lasso opnieuw en wierp de lus ver over de prairie.

    De lasso suisde weg als een stormvlaag en toen hij op de grond viel, trok Billy de strop aan.

    Zo ving hij in een worp alle zesduizendzevenhonderdnegenentachtig koeien en trok ze het kamp binnen.

    Een enkele vurige vaars ontsnapte aan de wurgende strop.

    "Jij kreng!" schreeuwde Billy en liet zich op handen en voeten vallen. Niet voor niets was hij tussen de coyotes opgegroeid! Op handen en voeten achtervolgde hij de vaars en eer het dier het wist, was Billy hem op de rug gesprongen en knelde hem zo krachtig tussen zijn knieën, dat de vaars willig het kamp binnen draafde.

    * * * nog niet gedaan * * *

    Bron : - "Sprookjes van de prairie. Verhalen uit Noord-Amerika" door Vladimir Stuchl.
               Uitgeverij Ankh-Hermes, Deventer, 1982. ISBN: 90-202-0051-8
               - www.beleven.org

    19-07-2011 om 15:06 geschreven door saagje

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Categorie:avonturenverhaal
    » Reageer (0)
    17-07-2011
    nieuwsgierig héBilly de coyote
    Billy de coyote
    - Een Texaans cowboyverhaal over een jongen die opgroeit bij coyotes -

    "Hier in Texas kun je haast niet meer ademhalen," zei de vader van Billy. "Er komen te veel mensen hier naar toe. Zie je wel, daar is al weer een nieuweling bezig zijn huisje te bouwen." De moeder van Billy keek om. Ja werkelijk, daar ginds aan de overkant van de rivier verhief zich een dak uit het hoge gras.

    Er woonden destijds nog niet zoveel mensen in Texas en de immigranten, die naar het westen waren getrokken en zich aan de eenzaamheid hadden aangepast, hadden het niet graag dat een nieuweling het hoge prairiegras vertrapte, dat zo ver de blik reikte golfde in de wind.

    "We kunnen hier maar beter wegtrekken," zei de vader van Billy zonder zich lang te bedenken. En ze laadden hun hebben en houden in een huifkar, spanden vier ossen voor de wagen en aanvaardden de tocht door de prairie, naar het westen.

    Nadat ze de Coyote Rivier, de rivier van de prairiewolf, waren overgestoken, begon de huifkar te schommelen en kleine Billy viel eruit.

    Niemand die het merkte. Pas een maand later kwam moeder tot de ontdekking, dat een van haar veertien kinderen weg was. Maar toen waren ze al een heel eind verder en vader was niet bereid terug te gaan.

    "Billy is vast wel door iemand gevonden," zei hij.

    Billy was tussen de struiken gerold, waar hij gevonden werd door een voorbijkomende coyote. De prairiewolf besnuffelde hem en omdat Billy net zo erbarmelijk huilde als een coyote-welp, nam het dier het kindje in zijn bek, bracht het tussen zijn tanden naar zijn hol en legde het naast zijn welpen.

    Billy had het naar zijn zin in het hol van de coyotes. Hij speelde met de welpen, vocht met ze om een afgeknaagd konijnebotje en at wat de coyote-ouders op de prairie buitmaakten. Hij kwam niets te kort. Hij kroop en liep als de welpen op vier benen en smakte bij het eten en blafte en jankte net als zij.

    Op een dag dwaalde een koe af tot dicht bij de Coyote Rivier en er verscheen een cowboy, die het dier zocht.

    Bij de rivier was Billy in gevecht met twee grijze beren. Een ervan doodde hij met een enkele vuistslag, de ander vluchtte. Billy begon zich hongerig te goed te doen aan het berenvlees. Zodra de coyotewelpen de cowboy in het oog kregen, vluchtten ze hals over kop het hol in. Billy evenwel bleef op de oever zitten, schrokte berenvlees naar binnen en trok zich nergens wat van aan.

    De cowboy vroeg verbluft: "Waarom woon jij bij de coyotes? Waarom loop je naakt op handen en voeten rond? En waarom eet je rauw berenvlees?"

    "Ik ben een coyote," zei Billy geprikkeld. "Denk je dat coyotes het berenvlees braden?"

    "Jij bent geen coyote," zei de cowboy lachend, "je bent een mens, net als ik."

    "Ik heb anders wel vlooien," verzette Billy zich, "en bijten doen ze ook; ik moet steeds maar krabben. En als 's nachts de maan schijnt, dan jank ik ertegen net als alle coyotes."

    "Vlooien?" zei de cowboy lachend. "Wie in Texas woont, heeft altijd vlooien. Zo is het nu eenmaal. En dat je tegen de maan jankt, dat zegt nog niets. Vertel eens, waar is je staart?"

    Billy keek achter zich en voor het eerst zag hij dat alle coyotes een prachtige ruige staart hadden - behalve hij.

    "Ja, dan zal ik dus wel een mens wezen," zei hij spijtig en daarna richtte hij zich op. Hij wankelde even - hij had immers steeds op handen en voeten gelopen, maar zodra hij wat beter durfde en het lopen een beetje geoefend had, ging het hem beter af en het duurde niet lang of hij liep als elke andere jongen.

    De cowboy zette Billy voor zich op het paard en nam hem mee naar zijn kamp.

    De kok gaf Billy een bord bonen met spek. De jongen at er smakelijk van en nadat hij nog een kom koffie met suiker had gedronken, vond hij het mens zijn nog zo kwaad niet.

    En omdat de cowboy hem bij de coyotes had gevonden, noemde iedereen hem Billy de Coyote.

    * * * wordt vervolgd * * *

    Bron : - "Sprookjes van de prairie. Verhalen uit Noord-Amerika" door Vladimir Stuchl.
               Uitgeverij Ankh-Hermes, Deventer, 1982. ISBN: 90-202-0051-8
               - www.beleven.org

    17-07-2011 om 14:42 geschreven door saagje

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Categorie:avonturenverhaal
    » Reageer (0)
    15-07-2011
    nieuwsgierig héGaruda
    Garuda
    - Een Indiase mythe over de vogelgod Garuda en Vishnu -

    Toen - lang geleden - de vogel Garuda uit zijn ei kroop, had hij meteen honger. Hij zei tot zijn moeder: "Geef me te eten." Zijn grote moeder zag haar zoon staan. Hij was sterk en groot als een berg. Ze zei: "Mijn zoon, een honger als die van jou kan ik onmogelijk stillen. Ga naar je vader, Kasyapa, die woont aan de oever van de rivier Lauhitya; hij eet weinig en denkt veel na. Vertel hem wat je wilt en doe wat hij je zegt; dan zal je honger gestild worden."

    Garuda vertrouwde op haar woorden en vloog snel als de wind naar de oever van de Lauhitya. Daar zag hij zijn vader, de grootste der zieners, gloeiend als het vuur. Garuda maakte een diepe buiging en sprak: "Ik ben uw zoon, o grote ziel, ik heb honger. Geef me iets te eten." Kasyapa verzonk in diepe gedachten, herkende in de vogel zijn zoon en zei: "Aan de kust van de oceaan leven honderdduizend slechte inboorlingen. Eet hen op en wees gelukkig. Zij zijn een plaag zoals kraaien op een bedevaartplaats. Maar pas op: een brahmaan houdt zich tussen hen verborgen. Zorg ervoor dat zijn leven gespaard blijft."

    Zo gezegd, zo gedaan, de vogel vrat de inboorlingen op. Maar zonder dat hij er erg in had werkte hij ook de brahmaan naar binnen. Deze bleef in zijn keel steken en Garuda zag geen kans om hem in te slikken noch om hem uit te spuwen. Hij ging naar zijn vader en zei: "Vader, het een of ander schepsel is in mijn krop blijven steken en ik kan er niets tegen doen." Kasyapa antwoordde: "Heb ik je niet gewaarschuwd? Het is de brahmaan. Had je dat dan nog niet begrepen?" Daarop sprak hij tot de brahmaan: "Kom eruit." Maar de brahmaan bleef zitten waar hij zat en zei tegen de grote Kasyapa: "Deze inboorlingen zijn altijd mijn vrienden geweest. Het zijn goede lieden. Ik zal met hen meegaan, hetzij naar de hemel, hetzij naar de hel. Als deze vogel mij en mijn vrienden niet vrijlaat, dan zal ik in zijn binnenste sterven. Dit is mijn plechtige belofte."

    Uit vrees dat Garuda brahmanenmoord zou plegen zei Kasyapa tegen zijn zoon: "Spuug die brahmaan en zijn barbaren uit." Garuda deed wat zijn vader hem bevolen had. Hij spuwde de brahmaan uit en daarna de paria's, die uit zijn bek rolden en in alle richtingen over bergen en door bossen verdwenen. De vogel zei weer tegen zijn vader: "Ik heb een vreselijke honger." Kasyapa antwoordde mild: "Ergens in de oceaan leven twee kanjers van wezens, een reusachtige olifant en een schildpad die net zo groot is. Zij zullen jouw honger kunnen stillen."

    Garuda vloog pijlsnel weg en weldra had hij de olifant en de schildpad gevonden. Hij greep ze in zijn klauwen en vloog ermee als een bliksemschicht door de lucht. Samen met zijn prooi was zijn gewicht nu echter zo groot dat zelfs de hoogste berg hem niet kon dragen. Met de snelheid van een stormwind vloog hij verder en verder. Na tweehonderdduizend mijl streek hij neer op de tak van een reusachtige appelboom. Door het gewicht brak de tak af. Bang dat het vallende gevaarte op aarde koeien en brahmanen zou doden, ving de sterke vogel de vallende tak op.

    De god Vishnu, die de vorm van een gewoon mens had aangenomen, was op dat moment in de buurt. Hij zag de grote vogel met al zijn lasten door de lucht cirkelen en zei: "Vogel, wie ben je en waarom vlieg jij hier rond met die enorme tak en die reusachtige olifant en die grote schildpad?"

    "Ik ben Garuda, de zoon van Kasyapa. Het is de beschikking van het lot geweest dat ik als een vogel geboren ben. Ik vlieg hier rond met deze twee wezens op zoek naar een plek waar ik ze kan opeten. Aarde, bergen noch bomen kunnen me dragen. Van grote hoogte zag ik in de verte een appelboom staan. Ik landde op een van zijn takken en wilde net aan mijn maal beginnen toen de tak afbrak. Nu vlieg ik ermee rond uit vrees dat wanneer de tak valt, hij miljarden koeien en brahmanen zal doden. Ik ben ten einde raad.

    Wat moet ik doen? Waarheen kan ik gaan? Wie of wat zal mijn gewicht kunnen dragen?"

    Hierop antwoordde de god: "Strijk neer op mijn arm en eet die schildpad en olifant van je op." Garuda zei: "De hoogste berg kan me niet houden, dus hoe zou jij dit wel kunnen doen. Wie, behalve Vishnu, zou mijn gewicht kunnen dragen?" - "Een wijs mens volbrengt zijn taak, doe jij wat je te doen staat. Als je klaar bent zul je weten wie ik ben."

    De vogel keek de man aan, dacht even na en terwijl hij zei: "Zo zal het zijn," streek hij op zijn krachtige arm neer. Deze bewoog niet onder het gewicht van de vogel. Garuda liet de tak in de bergen vallen. Toen die de grond raakte beefde de gehele aarde met haar bossen en al haar bewoners.

    Garuda at snel de olifant en de schildpad op, maar toen hij klaar was had hij nog steeds honger. Vishnu begreep dat de vogel nog niet genoeg had gegeten en hij zei: "Eet het vlees van mijn arm, dan zul je tevreden zijn." Garuda begon hongerig van het overvloedige vlees van de arm te eten. Hoe hij ook at, er verscheen geen wond. De wijze vogel vroeg aan Vishnu: "Wie ben jij en welke wederdienst kan ik jou bewijzen?"

    De god sprak: "Weet dat ik Vishnu ben, gekomen om jou een gunst te verlenen." En om zijn woorden kracht bij te zetten liet hij de vogel zijn ware vorm zien; gekleed in het geel, donker als een regenwolk, stond hij daar schitterend, met vier armen waarmee hij een schelp, een knots, een discus en een lotus vasthield. Toen Garuda dit zag boog hij: "Waarmee kan ik u van dienst zijn, opperste wezen?"

    Vishnu, de god der goden zei: "Wees mijn rijdier, dappere vriend, voor nu en voor altijd." Daarop antwoordde de vogel: "Ik voel me begenadigd, o heer van de goden. Mijn bestaan heeft goede vruchten opgeleverd nu mijn ogen u aanschouwd hebben."


    * * * EINDE * * *

    Bron : - "Volksverhalen uit kleurrijk Nederland. Dieren. Dierenverhalen uit de Chinese, Joodse, Nederlandse, Indiase, Turkse, Surinaamse, Marokkaanse en Indonesische verteltraditie"
                 Lemniscaat, Rotterdam, 1990.
                 - www.beleven.org

    15-07-2011 om 19:15 geschreven door saagje

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Categorie:Mythe
    » Reageer (0)
    14-07-2011
    nieuwsgierig héDe dood van de sprookjesverteller
    De dood van de sprookjesverteller
    - Godfried Bomans -

    Er was eens een sprookjesverteller en die ging dood. Hij had zijn hele leven lang over kabouters verteld en nu wilde hij, voor zijn dood, nog een kabouter zien, een werkelijke kabouter. Hij zocht in de provisiekast, in de ontbijttrommel, onder het buffet, maar er was nergens een kabouter te vinden. Nu begon de sprookjesverteller te wenen: 'Ach, lieve God,' sprak hij, 'ze zijn op. Er is er geen eentje meer! Ik heb mijn hele leven vast geloofd dat er kabouters waren, maar nu zie je wat je er van denken moet. Hij heeft toch gelijk gehad, de kruidenier van hiernaast die mij altijd zo uitlachte. Nu heb ik niets meer van het leven te verwachten.'

    En de sprookjesverteller kroop in bed, blies de kaars uit en wachtte op de dood.

    Doch de dood kwam niet; hij was de verkeerde weg ingeslagen en liep nu te mopperen om het huis heen. 'Woont hier de sprookjesverteller?' riep hij door het raam. 'Ja, Dood!' antwoordde de sprookjesverteller van uit de bedstee, 'kom er maar in! Maak het kort! Alle aar digheid is er toch voor mij af. Pas op voor de drempel, daar zit een plank los.'

    'Je bent een rare.' hernam de Dood, zich over het bed buigend, 'verlang je naar mij? De mensen zijn altijd bang als ik binnenkom. Vind je het prettig, dat ik er ben?'

    'Jawel,' antwoordde de sprookjesverteller glimlachend, 'ik vind het heel prettig, Dood, de kabouter wil niet komen en daarom ben ik blij dat jij komt. Of het een, of het ander.'

    'Wat zit je nu toch te praten van een kabouter?' sprak de Dood verbaasd, 'je bent toch een echte sprookjes verteller, waarlijk. Onderzoek liever je geweten, denk eens aan je zonden en aan de eeuwigheid. Dat zijn nut tige gedachten. Ik zal zo lang wat in de tuin rondlopen. Je roept wel als je klaar bent.'

    De sprookjesverteller lag nu op zijn rug naar de zoldering te kijken en deed wezenlijk zijn best aan zijn zonden en aan de eeuwige straf te denken. Maar het vlotte niet erg; telkens kwam de gedachte aan de kabouter er tussen.

    'Lieve Heer,' bad hij tenslotte, 'ik ben maar een arme sprookjesverteller met weinig verstand. Wees niet boos om die ene wens, de enige die ik heb: laat mij toch een kabouter zien!' Maar de kabouter kwam niet.

    De sprookjesverteller wachtte en wachtte; toen draaide hij zijn hoofd om en keek door het tuinraam; de Dood stond daar, naast het rozeboompje, en knikte hem toe.

    'Kom maar,' riep de sprookjesverteller, 'kom maar, Dood!'

    En de Dood kwam. En hij nam hem in zijn armen en legde hem voor Gods voeten.

    'Wie is dat?' vroeg God. 'Dit is een sprookjesverteller,' antwoordde de Dood, 'hij is zojuist gestorven.' 'Wat was zijn laatste gedachte?' vroeg God. 'Hij wilde een kabouter zien,' antwoordde de Dood verlegen. God glimlachte. 'Dat is een zeer goede gedachte,' zeide hij, 'laat hem derhalve binnen.'


    * * * EINDE * * *

    Bron : - Sprookjes van Godfried Bomans.
                Elsevier.
               - www.beleven.org

    14-07-2011 om 14:17 geschreven door saagje

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Categorie:volkssprookje
    » Reageer (1)
    12-07-2011
    nieuwsgierig héHet boertje in de hemel
    Het boertje in de hemel
    - Een sprookje van Grimm -

    Eens op een keer was er een arm, heel vroom boertje gestorven, en hij kwam toen voor de poort van de hemel. En tegelijkertijd is er een heel erg rijke heer geweest en die wou óók de hemel in. Daar kwam Sint Pieter met de sleutel, en hij doet open en laat de heer binnen, maar het boertje had hij, naar 't scheen, niet gezien, en meteen ging de poort weer dicht.

    Nu kon 't boertje van buiten horen, hoe de meneer met alle mogelijke vreugde in de hemel werd opgenomen en hoe ze daarbinnen muziek maakten en zongen. Tenslotte werd het weer stil, en daar kwam Sint Pieter weer, en hij maakte de poort van de hemel open, en liet 't boertje nu ook binnen. Nu meende het boertje dat er nu ook muziek en zang zou zijn, nu hij daar kwam, maar alles was en bleef stil; ze namen hem wel met alle mogelijke liefde op, en de engelen kwamen hem tegemoet, maar zingen deed er niemand.

    Nu vroeg het boertje aan Sint Pieter, waarom ze bij hem niet zongen, zoals bij die rijke heer; het ging dan toch, vond hij, in de hemel ook niet eerlijk toe, net als op aarde. Toen zei de heilige Petrus: "Nee vrind, je bent ons net zo lief als al de anderen, en je zult van alle hemelse vreugden genieten net als die rijke meneer, maar kijk es, arme boertjes zoals jij die komen er hier in de hemel elke dag; maar zo'n rijke meneer, die komt er hierboven maar eens in de honderd jaar!'

    * * * einde * * *

    Bron : - "De sprookjes van Grimm; volledige uitgave" vertaald door M.M. de Vries-Vogel.
               Unieboek BV - Van Holkema & Warendorf, Weesp, 1984.
               - www.beleven.org

    12-07-2011 om 20:21 geschreven door saagje

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Categorie:sprookjes
    » Reageer (1)
    11-07-2011
    nieuwsgierig héDe verdwaalde boodschappenjongen-vervolg
    De verdwaalde boodschappenjongen (vervolg)
    - Het winnende verhaal van de Arnhemse volksverhalenwedstrijd -

    Berend liep achter Stevin en Anne aan en kwam in een grote zaal met wijnrode gordijnen en lange houten tafels met druipkaarsen in koperen kandelaars. Aan het eind van de zaal stond in het midden een groot podium met aan de wand een houten schild in rode, zwarte, gele en witte kleuren. Het was een zwart schild, met een gele rand.

    "De tafels zijn hier nog leeg, maar vanavond komen hier mensen van de orde, mensen zoals jij en ik," zei Stevin. "En die broeders ga jij bedienen, kunnen we meteen zien wat voor vlees we in de kuip hebben!" Terwijl hij dit zei, kneep hij hard in Berends arm. "Jij kunt trouwens wel wat meer vlees aan je botten gebruiken."

    Samen met Anne, wat zijn kamergenoot werd, gingen ze naar een hok, dat niet groter was dan drie bij vier meter. Daarin stonden twee houten bedden en een vierkante tafel met twee stoelen. Op het dunne matras lagen een paar dekens. Berend maakte zijn bed op en het stof dwarrelde rond. Zouden ze nog wat te eten krijgen? Anne zag er niet mager uit, dus het zal wel goed komen. Iemand klopte op de deur. Anne deed open. Niet veel later bracht hij twee dampende borden soep en brood, zette die op de grond. Daarna kreeg hij nog een bord met een kippenpoot. Hadden de broeders zich vergist?

    "Dat stuk is van mij," zei Anne er maar meteen bij en liet het zich hoorbaar goed smaken.

    Nadat Berend zich te goed had gedaan aan de soep, vroeg Berend voorzichtig waarom Anne wel een stuk vlees kreeg en hij niet. "Omdat hij er langer werkte," was het antwoord. Het klonk logisch. De knagende honger in zijn opstandige maag negeerde Berend dit keer.

    Maar die honger was de volgende ochtend toch wel erg opdringerig. "Als ik niet kan eten, kan ik ook niet werken," zei Berend. "Als gij niet kunt werken, kunt gij ook niet eten," verbeterde Stevin hem. "Weldra ga jij met Anne naar de markt, om gans, appels, vis en eieren te kopen. Daarna zullen we wel zien. Allez." Ze zouden hem weldra belonen hadden ze toch gezegd; ik moet vertrouwen houden, dacht Berend.

    "Prachtige appels, eieren voor een cent!" Het rumoer op het marktplein was niet van de lucht. Mensen liepen voorbij; vrouwen met schort, hoofddoek, mandjes en spelende kinderen. Dit gaf een vertrouwd gevoel, net zoals de opengesperde bek van een dode vis. Daardoor vergat hij Anne. "Rennen!" riep Anne en trok Berend aan zijn jas. Van schrik liet hij de boodschappen vallen en ging achter zijn kamergenoot aan.

    Anne hield iets onder zijn trui. Hij moest dit vaker gedaan hebben, dat kon niet anders. Hijgend kwamen ze aan in Het Duivelshuys. Anne toverde een dode gans te voorschijn. "Je hebt het niet verdiend, maar je hebt wel heel goed de gans helpen dragen," glimlachte Stevin. Dat had hij niet gedaan, maar Berend besloot zijn mond te houden. Niet snel daarna kreeg hij een stuk van het brood en een appel. "Water brengen we je zo." Berend wachtte niet op het water. "En Anne dan?"

    "Jij mag ons helpen," was het antwoord van Stevin. "Als je goed je best doet, ben je de volgende keer welkom aan onze dis." Wel vreemd vond Berend het, omdat ze broeders waren? Alsof Stevin gedachten kon lezen, zei hij: "Knaapje, ik ben ook ooit zo begonnen en toen had ik het nog veel slechter dan jij. Dankbaarheid en gehoorzaamheid bezorgen eer. Kom met ons mee naar de grote zaal, dan zul je daar verdere instructies krijgen."

    De grote zaal zat vol met mannen en jongens. Weldra kreeg Berend een gebraden gans op een glanzende schaal. De geur van vlees vloog zijn neusgaten in. "Die tafel daar links, neerzetten. Hop," opperde Stevin. Berend schommelde met het dienblad. Toen Berend terug liep kreeg hij weer een plateau in zijn handen, dit keer met pullen bier en zo ging dat de hele avond door. Het leek wel of Berend zeebenen had.

    De dis was misselijkmakend. Mannen en jongens die zich tegoed deden aan allerlei lekkernijen en hij die het moest doen met een stuk brood en een appel en hij had toch maar die gans getransporteerd. Maar hij moest volhouden en dankbaar zijn.

    De dag erna kregen ze weer de opdracht de markt op te gaan. Als Anne hen nu maar niet weer zo'n streek leverde. "Anne, hier is het geld," zei Berend. "Ga jij inkopen doen?" Hij durfde Anne niet aan te spreken op zijn gedrag; als hij Anne het geld gaf, zou hij er wel mee betalen, hoopte hij. Ze hadden de boodschappenlijst in tweeën gedeeld. Berend was aan de beurt. Terwijl hij zijn bestelling opnam, hoorde hij naast zich: "Houd de dief!" In Anne kwam beweging. Dat ging mooi niet door, dacht Berend en trapte Anne op zijn voet. "Wat doe je nou?" schreeuwde Anne. In een impuls riep Berend: "Hou op met stelen. Je brengt mij in moeilijkheden." - "Ik heb niks gedaan," riep Anne. "Die naast mij stond, is er vandoor, kijk hem rennen!" Nog net zag hij de dief met een mand.

    Nu de dief weg was, ontstond er ruimte tussen Anne en het slachtoffer van de diefstal. Hij zag hoe Anne het slachtoffer; een kromme vrouw met hoofddoek aansprak. Berend herkende de hoofddoek. Zou het zijn oma zijn? Nee, dat kon niet. Toen kreeg het beeld een geluid. De vrouwenstem kwam ook overeen met die van zijn oma. "Oma Aantje?" Berend duwde Anne opzij. "Berend?"

    Zijn geweten knaagde net als de honger. Nu moest oma zelf boodschappen doen. Wat erg. "Oma, ik ben het, Berend. Ik ga met je mee naar huis, ik had een baantje. Ik leg het later nog wel uit."

    "Het is goed jongen, ze kneep hem in zijn wang."

    Anne moest hij verontschuldigen. Anne knikte en toen zag hij ook zijn tranen. "Ik heb helemaal geen familie meer," snikte Anne. Nu kreeg Berend met hem te doen. "Glip onder het boodschappen naar De Vier Snaren, dan kunnen we elkaar daar later ontmoeten." Dat vond Berend een goed idee. Oma en Berend gingen naar huis.


    * * * finito * * *

    Toelichting :

    -In mei 2011 is er vanuit Kunstbedrijf Arnhem een schrijfwedstrijd georganiseerd, waarin op zoek werd gegaan naar het volksverhaal van Arnhem. Dit verhaal van Hanneke van den Heuvel heeft gewonnen.

    Bron :

    - Inzending voor het volksverhaal van Arnhem. Geschreven door Hanneke van den Heuvel.
    - www.beleven.org

    11-07-2011 om 18:55 geschreven door saagje

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Categorie:volksverhalen
    » Reageer (1)
    10-07-2011
    nieuwsgierig héDe verdwaalde boodschappenjongen
    De verdwaalde boodschappenjongen
    - Het winnende verhaal van de Arnhemse volksverhalenwedstrijd -

    Het rommelde in zijn maag. Berend deed boodschappen voor oma Aantje en ook voor hemzelf. Sinds zijn moeder overleden was en vader vaker op zee zat dan in de kroeg, ging de jongen minstens een keer per week naar de markt. Maar stilaan had hij er de pest in. Berend wilde wel eens een echte man zijn en geen boodschappenjongen meer. Hij wilde ook iets te vertellen hebben.

    Het schemerde. Hij had zich voorgenomen voor het donker thuis te zijn, toen hij een geluid hoorde. "Psst." Berend draaide zich om. Een man met een gouden hoektand lachte breed. Hij droeg een mantel met manchetten, een dieprode fluwelen pofbroek en een paar glimschoenen. "Ik ben verdwaald," zei hij met een licht hese stem. "Ken jij toevallig De Vier Snaren?" De Vier Snaren was een café. Dat café kende Berend wel. Het zat om de hoek bij Het Duivelshuys. Berend keek ondertussen om zich heen. Schemerdonker. Hij kon nu niet te lang wegblijven. Maar ach, onderweg kwam hij er toch langs, dus waarom zou hij niet een eindje met deze passant meelopen?

    Berend ging voor als een echte meneer. Bij De Vier Snaren zei de gouden tand: "Ik wil je voor deze dienst graag florijnen geven." Voordat Berend kon weigeren, gaf de man hem geld. Dat kon hij goed gebruiken. "Jongen, ik vind je zeer geschikt. Kom morgenmiddag rond de klok van twaalf weer bij De Vier Snaren. Dan kun je meer geld verdienen." Geld verdienen. Dat klonk hem als muziek in de oren. Wie weet was het een handelaar en mocht hij net als vader varen! Vederlicht ging Berend met de boodschappen naar huis.

    Klokslag twaalf was hij bij De Vier Snaren. "Psst." Berend herkende het geluid, draaide zich om en keek in het gezicht van de man met de gouden tand. "Ah, daar ben je. Kom maar mee." Nu liep Berend achter de man aan. Het steegje uit, totdat hij voor een stenen duivelskop stond. Het duiveltje lachte. De man liep voor hem en daalde een stenen trap af, die in de grond leek te verdwijnen. Toen bonsde hij een paar keer tegen een zware zwarte deur.

    De deur ging open. En niet veel later stonden ze in een donkere hal, met licht bruine plavuizen. Aan de muur brandden fakkels. Berend rilde en toch was het hier niet koud. Wat deden ze hier. Dit moest vast een vergissing zijn. De gouden tand legde kort een hand op Berends schouder. "Hier nemen we afscheid," zei de man. Hij liet de hand langzaam los. Daarna viel de donkere deur met een klap achter hem dicht. Nu stond Berend er weer alleen voor, maar iemand moet toch de deur hebben opengedaan? In het Duivelshuys is het niet pluis, dat is waar zijn oma hem voor waarschuwde. Nu zit hij gevangen, of toch niet.

    Berend draaide zich om en probeerde de deur te openen, dat ging niet. "Jongeman," bromde een stem achter hem. "Je wordt verwacht." Het leek of de stem hem deed bevriezen.. Langzaam maakte Berend zijn vingers los van het koude staal. "Komt er nog wat van? Je wilt verdienen of niet?"

    In zijn gedachten zag hij een duivelskop voor zich. Hij durfde niet te kijken, maar moest wel toen hij het getik hoorde op de plavuizen, een geluid dat steeds dichterbij kwam. Zijn hart klopte sneller. Steeds dichter en dichter kwam het geluid. Om het geschreeuw vanuit zijn binnenste te onderdrukken, draaide hij zich om. "Jongen, heb geen schrik. Vertel me liever hoe je heet." Een lange smalle man met donkere haren en geschoren baard stond voor hem. "Ik ben Stevin." En hij stak een hand uit. Aarzelend greep Berend naar zijn hand. "Ik ben Berend," trilde hij. Daarna slikte hij zijn naam weg. De man glimlachte en knikte een paar keer. Berend kon wel door de grond zakken. Zou dat hier kunnen? Of was de bodem al bereikt.

    Berend wilde nog zeggen dat hij naar huis wilde, maar zijn spraak was niet snel genoeg, niet sneller dan de woorden die uit Stevins mond te voorschijn kwamen. Alsof hij zijn gedachten kon lezen, zei de man: "Je blijft vanavond hier, want je hebt dienst. Maar je hoeft het niet alleen te doen. Iemand komt je assisteren."

    "Maar waar slaap ik dan?"

    "Hier."

    "Maar, mijn oma dan? Die weet van niks."

    "Heeft Willem je dat dan niet verteld?"

    "Wat verteld?"

    "Dat je hier blijft wonen en werken?"

    Willem, zo heette de man die hem had gebracht.

    "Nee, maar dat was niet de bedoeling," riep Berend in paniek.

    "Wees toch eens kalm. Jongens die snel opgefokt raken, kunnen we hier niet gebruiken."

    Toen knipte Stevin met zijn vingers. Een kleine, forse jongen met een groene muts verscheen en overhandigde hem een zakje. "Dank je Anne. Dit is Anne. Hij is voor de drommel niet bang, hè Anne?" Anne knikte, hij keek een beetje ondeugend. Voor de drommel niet bang, herhaalde Berend in zichzelf. Anne was ook heel handig. Want hij wist precies wat hij doen moest. Stevin een zakje geven. Het buideltje werd geopend en vervolgens hield Stevin een blinkend gouden muntstuk tussen duim en wijsvinger. Deed het muntstuk terug en schudde met de buidel, toen zei hij: "Veel dukaten. Ze zijn voor jou als je hier een week blijft en je werk goed doet. Is dat een goede deal? Je zult je oma en de rest van je familie er een groot plezier mee doen." Nou, daar had hij wel oren naar. "Kom maar mee dan."


    * * * wordt vervolgd * * *

    Toelichting :

    -In mei 2011 is er vanuit Kunstbedrijf Arnhem een schrijfwedstrijd georganiseerd, waarin op zoek werd gegaan naar het volksverhaal van Arnhem. Dit verhaal van Hanneke van den Heuvel heeft gewonnen.

    Bron :

    - Inzending voor het volksverhaal van Arnhem. Geschreven door Hanneke van den Heuvel.
    - www.beleven.org

    10-07-2011 om 07:44 geschreven door saagje

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Categorie:volksverhalen
    » Reageer (1)
    07-07-2011
    nieuwsgierig héDe bijenkoningin
    De bijenkoningin
    - Een volkssprookje van Grimm -

    Twee koningszonen waren eens op avontuur uit. Ze kwamen te midden van woest levende mensen terecht, zodat ze helemaal niet meer thuis kwamen. De jongste die Domoor heette, trok weg om zijn broers te zoeken: maar toen hij ze eindelijk gevonden had, bespotten ze hem, omdat hij zich met z'n simpelheid de wereld door wilde slaan, terwijl zij tweeën er geen uitweg in vonden, terwijl ze toch zoveel slimmer waren.

    Ze trokken nu met z'n drieën verder en kwamen bij een mierenhoop. De twee oudsten wilden hem afgraven en kijken hoe die kleine mieren in hun angst rond kropen en hun eieren wegdroegen. Maar Domoor zei: "Laat die dieren toch met rust, ik kan niet hebben dat je ze stoort."

    Nu gingen ze verder en kwamen bij een meer. Daarop zwommen heel veel eenden. De twee broers wilden er een paar vangen en braden, maar dat wilde Domoor niet en zei: "Laat die dieren toch met rust, ik wil niet dat je hen doodt!"

    Eindelijk kwamen ze bij een bijennest. Daarin was zoveel honing, dat het bij de stam naar beneden liep. De twee wilden vuur onder aan de boom aanleggen en de bijen verstikken, zodat ze de honing konden wegnemen. Maar Domoor hield hen er weer af en zei: "Laat die dieren toch met rust, ik wil niet dat jullie hen verbranden."

    Eindelijk kwamen de drie broers bij een slot. In de stallen stonden niets dan stenen paarden, er was ook geen mens te zien; en ze gingen alle zalen door. Tenslotte kwamen ze bij een deur aan het eind, daar hingen drie hangsloten voor, maar midden in de deur was een luikje, daar kon je de kamer mee in zien. Daar zagen ze een grauw mannetje aan tafel zitten. Ze riepen hem toe; eenmaal, tweemaal. Hij hoorde hen niet, maar toen ze de derde maal riepen, stond hij op, opende de sloten en kwam naar buiten. Hij zei geen woord, maar leidde hen naar een rijkbeladen tafel. Nadat ze gegeten en gedronken hadden, leidde hij ieder naar een eigen slaapvertrek. De volgende morgen kwam het grauwe mannetje bij de oudste broer, wenkte hem en leidde hem naar een stenen opschrift. Daarop stonden drie voorwaarden, waardoor het slot kon worden verlost. De eerste opgave was: in het bos, onder 't mos, lagen de parels van de prinses, duizend in totaal; die moesten gezocht worden, en als er voor zonsondergang één enkele parel ontbrak, dan werd degene die gezocht had, onherroepelijk tot steen.

    De oudste ging erheen en zocht de hele dag door, maar toen de dag ten einde liep had hij er pas honderd gevonden. Het gebeurde zoals op dat bord stond: hij werd in steen veranderd. De volgende dag ondernam de tweede broer het avontuur: maar het ging hem niet veel beter dat de oudste; hij vond niet meer dan tweehonderd parels en werd in steen veranderd.

    Maar eindelijk kwam Domoor aan de beurt, hij zocht in het mos, maar het was moeilijk, de parels te vinden en 't ging zo langzaam. Hij ging op een grote steen zitten en de tranen liepen hem langs de wangen van moedeloosheid. Terwijl hij daar zo zat, kwam de koningin van de mieren, die hij eens in leven gelaten had, met vijfduizend mieren. Het duurde niet lang, of de diertjes hadden alle parels gevonden en op een hoop gelegd.

    De tweede taak was, de sleutel voor de slaapkamer van de prinses uit het meer te halen. Toen Domoor bij het meer kwam, zwommen de eenden, die hij eens had gered, naar hem toe, doken onder, en haalden voor hem de sleutel van de bodem van 't meer.

    De derde opgave was de allermoeilijkste: van de drie slapende dochters van de koning moest de jongste en liefste worden gezocht. Maar ze leken sprekend op elkaar en waren in niets te onderscheiden, behalve dat ze voor het inslapen verschillend suikergoed hadden gegeten. De oudste een klontje suiker, de middelste wat stroop, de jongste een lepel honing. Daar kwam de bijenkoningin aan, van die bijen die Domoor beschermd had tegen een rokend vuur. Ze proefde van alle mondjes, tenslotte bleef ze op de mond zitten, die honing gegeten had, en zo herkende de prins de jongste.

    Toen was de betovering voorbij, alles was uit de slaap verlost, en wie van steen was geworden, werd weer een mens van vlees en bloed. En Domoor trouwde met de jongste en liefste van de prinsessen, en na de dood van hun vader was hij het, die koning werd, en zijn broers trouwden met de beide andere zusters!


    * * * EINDE * * *

    Bron : - "De sprookjes van Grimm; volledige uitgave" vertaald door M.M. de Vries-Vogel.
                Unieboek BV - Van Holkema & Warendorf, Weesp, 1984.
               - www.beleven.org

    07-07-2011 om 18:42 geschreven door saagje

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Categorie:volkssprookje
    » Reageer (0)
    05-07-2011
    nieuwsgierig héDe spijze gods
    De spijze gods
    - Een kinderlegende van Grimm -

    Er waren eens twee zusters. De ene had geen kinderen en was rijk, en de andere had vijf kinderen en was weduwe en ze was zo arm, dat ze geen brood genoeg meer had om haar kinderen te eten te geven. Toen ging zij in haar nood naar haar zuster en zei: "Mijn kinderen lijden met mij de grootste honger; jij bent rijk; geef me wat brood." Maar het schatrijke mens was zo hard als een steen en ze zei: "Ik heb zelf niets in huis," en ze wees haar arme zuster met koude woorden de deur.

    Kort daarop kwam de man van de rijke zuster thuis en hij wilde voor zichzelf een stuk brood afsnijden, maar toen hij de eerste snee in het brood deed, vloeide er rood bloed uit. De vrouw zag het, ze schrok en vertelde hem wat er gebeurd was.

    Hij snelde erheen om hen te helpen; maar toen hij in de kamer van de arme weduwe kwam, vond hij haar in gebed. Ze had de twee jongste kinderen in haar armen, maar de drie oudste waren gestorven. Hij bood haar aan, haar eten te geven, maar zij antwoordde:

    "Naar aards voedsel verlang ik niet meer; drie van hen heeft God reeds voldoende gegeven, en hij zal ons smeken ook verhoren."

    Nauwelijks had ze die woorden uitgesproken, of de beide kleinen bliezen de laatste adem uit en daarom brak ook haar het hart en ze zonk dood neer.

    * * * EINDE * * *

    Bron : - "De sprookjes van Grimm; volledige uitgave" vertaald door M.M. de Vries-Vogel.
               Unieboek BV - Van Holkema & Warendorf, Weesp, 1984.
               - www.beleven.org

    05-07-2011 om 18:50 geschreven door saagje

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Categorie:legende
    » Reageer (0)
    03-07-2011
    nieuwsgierig héTijl Uilenspiegel danst op het koord
    Tijl Uilenspiegel danst op het koord
    - Een Uilenspiegel-verhaal uit Vlaanderen -

    De een laat de schaar knipperen, en hij weet: ik word kleermaker. De ander trekt een kaarsrechte lijn op papier, en hij weet: ik word architect. Maar de jonge Tijl spande een koord dwars over de daken en hij wist: ik ben en blijf Tijl de Luchthartige, ik wil de mensen voor de gek houden.

    Zo trekt iedereen zijn eigen levenslijn, de een met de schaar in de stof, de ander met zijn potlood op papier. En lieden zoals Tijl balanceren op het slappe koord, lichtvoetig en luchthartig, terwijl daar beneden de mensen staan met hun grove, plompe schoenen en met allebei hun benen stevig op de grond. Ze staan met open mond naar boven te staren, stomverbaasd dat iemand zo hoog wil klimmen.

    Maar zijn moeder, die haar Tijl veel liever als architect of als kleermaker had gezien, pakte op een dag zelf de schaar - en ze knipte het koord, waarop Tijl juist aan het dansen was, in tweeën. Wat moesten de mensen lachen, toen die waaghals, die zo hoog gestegen was, opeens in de lucht stapte en pats! op zijn neus viel.

    Maar de volgende morgen stond Tijl alweer op het koord. En hij riep naar de mensen beneden: "Als jullie allemaal je linkerschoen uittrekken en aan een touw binden, dan zal ik je eens wat laten zien!" De meesten deden dat. En daar sprongen ze dan op één been heen en weer, als manke vogels. Of ze leunden tegen elkaar, rug aan rug, om hun evenwicht niet te verliezen.

    Iedereen was nieuwsgierig wat Tijl met al die schoenen zou doen. "Kijk, ik sta hier rustig op mijn koord," riep Tijl naar beneden. "En jullie waggelen en wankelen maar, alsof je geen vaste grond meer onder je voeten hebt!" Toen haalde hij een schaar uit zijn zak en knipte het touw met de schoenen eraan in tweeën. "Daar hebben jullie je schoenen terug!" riep Tijl.

    Hij ging op zijn gemak op het koord zitten en keek hoe iedereen om zijn schoenen begon te vechten. De een had opeens een rode en een blauwe laars aan, een ander had vier schoenen in zijn hand, weer een ander liep rond op sokken vol gaten. De kinderen hadden gewoon allemaal hun schoenen uitgetrokken en probeerden ze ook niet meer terug te krijgen. Lachend renden ze rond, blootsvoets door de plassen.

    "Wat zijn jullie toch gemakkelijk uit je evenwicht te brengen!" dacht Tijl. En tevreden schommelde hij op zijn koord heen en weer, hoog boven de daken.


                                            * * * EINDE * * *
    Bron : - "Boek van de jeugd"
               Uitgeverij de Arbeiderspers, Amsterdam, 1930.
               www.beleven.org

    03-07-2011 om 19:50 geschreven door saagje

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Categorie:volksverhalen
    » Reageer (1)
    02-07-2011
    nieuwsgierig héDe brandende schaapherder
    De brandende schaapherder
    - Een sage over een dolende vuurgeest nabij Wolfheze -

    In de barre winter van 1890 werkte H. uit Ede met een kameraad aan de boomplanting van de Rijksstraatweg voorbij Planken Wambuis. Op een nacht waren ze daar al om half twee met een handwagen. Voor hen uit reed een Harderwijkse visboer met zijn kar. Naar het zuiden toe was het hele terrein, nog verder dan de spoorlijn, te overzien.

    Op de spoorlijn zagen zij toen een locomotief, met, naar het hun toescheen, maar één lantaarn. Dat vonden zij wel gek, maar door het gebolder van handwagen en viskar hoorden zij toch ook geen geluid. Zo naderden zij de diepe smeltwatergeul, even vóór Rijersheide, waar een grote onderdoorgang is.

    Daar kwam plotseling de grote 'lamp' vlakbij, in het kreupelhout, weer te voorschijn; zij bewoog zich snel naar de ingang van de tunnel. Haastig liepen zij nu, evenals de visboer, naar de andere zijde van de straatweg, om het licht er weer uit te zien komen. Maar dat is nooit gebeurd. Ze hebben toen 's nachts niet in de tunnel gekeken, dat durfden zij pas overdag. Maar toen was er niets bijzonders te zien.

    Ongetwijfeld hebben zij toen de brandende schaapherder van Wolfheze gezien. Die moet eens grenspalen verzet hebben en dat met een heiligschennende eed hebben ontkend. Als een brandende dakschoof loopt hij nu al eeuwen lang langs de weg: van de kleine grafheuvel aan het spoor, langs de grens van Ede en Arnhem, naar het Papendal.

    Heelsummers weten over deze brandende schaapherder te vertellen, dat hij zijn schaapskooi in brand stak. Voor de rechter bezwoer hij echter zijn onschuld en verzekerde, dat als hij onwaarheid sprak, zijn ziel mocht blijven ronddolen als een brandende dakschoof.

    Eén van de vertellers had hem zelf nooit gezien, maar zijn grootmoeder zag de schaapherder eens van zo dichtbij dat zij zelfs de halmen had kunnen onderscheiden van de schoof: ze waren geheel van vuur.

    Een man uit Oosterbeek zag eens 's morgens vroeg op Wolfheze een stuk vuur dicht langs hem gaan, dat door elkaar krioelde: hij kon zich niet voorstellen wat het geweest was.


    * * * EINDE * * *

    Bron : - "Geldersch Sagenboek" door J.R.W. Sinnighe. Geïllustreerd met silhouetten geknipt door H.D. Voss.
               W.J. Thieme & Cie, Zutphen, 1943, p.13-14.
               - www.beleven.org

    02-07-2011 om 20:24 geschreven door saagje

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Categorie:sagen
    » Reageer (2)
    01-07-2011
    nieuwsgierig héHeilig Huis bij Vierhouten
    Heilig Huis bij Vierhouten
    - Een Veluwse sage over een vrome kluizenaar -

    Wanneer men de weg Vierhouten-Gortel volgt, dan ligt er even voorbij het wildrooster, aan de linkerkant, een bosgebied met de bijzondere naam 'Heilig Huis'. Lang geleden woonde er vlak bij die plek de vrome kluizenaar Johannes van den Woude. Hij wilde graag een kerk bouwen, maar had te weinig geld. Hij wilde daarom geld in gaan zamelen, maar stierf voordat hij zijn plannen ten uitvoer kon brengen.

    Hij was humoristisch van aard en had daardoor de gave mensen in nood en ziekte blij en opgewekt te stemmen. Toen hij weer eens terug kwam van een bezoek aan een ziek persoon kwam hij houthakker Bieleman uit Vierhouten tegen die hem om hulp vroeg. Deze man was heel arm en kon hierdoor moeilijk voor zijn vrouw en kinderen zorgen.

    Nu had 'Blauw Garrit' - beter bekend als de duivel - hem het aanbod gedaan zijn gezin voor de rest van hun leven genoeg geld te leveren, in ruil voor de ziel van Bieleman. De houthakker wist niet wat hij hiermee aan moest en vroeg de kluizenaar om hulp. Tot verbijstering van de houthakker adviseerde de kluizenaar hem dit te doen. "Ik zal de duivel wel opwachten als hij weer langs komt," zei de kluizenaar.

    Toen de duivel weer opdook trof deze dan ook de kluizenaar aan. Deze vertelde hem tot zijn verbazing dat de houthakker zijn ziel wel wilde opofferen. De duivel zag handel en vroeg de kluizenaar of deze soms ook zijn ziel wilde verkopen. "Waarom ook niet," zei deze. "Maar dan op één voorwaarde: zolang er bladeren aan de beukenhagen zitten krijg je onze zielen niet." De duivel vond dit prima want de herfst zou over zo'n 4 à 5 maanden beginnen, en dan vallen de bladeren immers.

    Hij dacht dat de kluizenaar en houthakker gek waren geworden. Toen houthakker Bieleman van de afspraak hoorde verkeerde hij in doodsangst. Wat had hij nu aan geld, met nog maar een paar maanden te leven! Johannes de kluizenaar lachte en zei: "Ik heb de duivel mooi beet genomen. Weliswaar verliezen beukenbomen hun bladeren in de herfst, maar aan de beukenhagen zit in de lente altijd nog bruin blad. Tegen de tijd dat dit afvalt, komen de nieuwe bladeren al weer aan de hagen. De hagen zijn dus nooit zonder blad!"

    De duivel kreeg geen van beide zielen en begreep dat hij zich vergist had in de kluizenaar. Door het contract was hij gedwongen de houthakker en zijn gezin de rest van hun leven van geld te voorzien.

    Johannes van den Woude werd begraven in het bosgebied dat later de naam 'Heilig Huis' kreeg. De beuken rondom zijn graf groeiden hoog op en deden denken aan een soort van 'kathedraal'. Zo kreeg Johannes toch nog zijn kerk. Hoogst merkwaardig was dat in dit bosgebied vaak een roze schijnsel te zien was op de plek waar de kluizenaar werd begraven. De naam 'Heilig Huis' verwijst naar deze 'natuurkerk'. Door de kap van bomen ziet het gebied er tegenwoordig heel anders uit.


    * * * EINDE * * *

    Bron : - “Verhalen rondom de heerd. Sagen en legenden uit Vierhouten” door W.D. van den Top.
               In: De Mothoek. Kwartaalblad voor de Heemkundige Vereniging Nuwenspete, 21e jaargang, 2005, nummer 2.
               - www.beleven.org

    01-07-2011 om 17:37 geschreven door saagje

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Categorie:sagen
    » Reageer (2)
    30-06-2011
    nieuwsgierig héDe doedelzakspeler en de Pooka
    De doedelzakspeler en de Pooka
    - Een Iers volksverhaal over een diergeest en muziek -

    In vroeger tijden woonde er in Dunmore, in het graafschap Galway, een doedelzakspeler die niet helemaal goed wijs was. Muziek was zijn lust en zijn leven, maar hij kon nooit meer dan één wijsje spelen, en dat was 'De zwarte schelm' ('The Black Rogue'). Hij kreeg vaak heel wat geld van de hoge heren, want die mochten graag de gek met hem steken.

    Op een avond was de doedelzakspeler op een danspartij geweest en ging halfdronken op huis aan. Toen hij bij het bruggetje kwam dat naar zijn moeders huis leidde gespte hij zijn doedelzak om en begon 'De zwarte schelm' ('An Rógaire Dubh') te spelen. Toen verscheen de Pooka achter hem en slingerde de muzikant op zijn rug. De Pooka had lange horens en die greep hij stevig vast voordat hij zei: "Naar de duvel met jou, ellendig beest, laat me naar huis gaan. Ik heb tien stuivers in mijn zak voor mijn moeder, en die moet snuif hebben."

    "Maak je maar geen zorgen over je moeder," zei de Pooka, "zorg dat je je goed vasthoudt. Als je valt breek je je nek en je doedelzak." En toen vervolgde de Pooka: "Vooruit, speel 'Het arme oude vrouwtje' ('An tsean bhean bhocht') voor me."

    "Dat ken ik niet," zei de muzikant.

    "Hindert niet of je het kent of niet," zei de Pooka. "Speel op, dan zorg ik wel dat je het kent."

    De muzikant blies zijn doedelzak vol lucht en speelde muziek, zo mooi dat hij er zelf versteld van stond. "Wis en waarachtig, jij bent een goeie muziekmeester," zei de muzikant, "maar zeg eens waar je me heen brengt."

    "Er is vanavond groot feest in het huis van de Banshee, op de top van Croagh Patrick," zei de Pooka, "daar moet ik je heen brengen om muziek te maken. Je moeite zal beloond worden, dat kan je van me aannemen."

    "Nee maar, dan bespaar je me een hele tocht," zei de doedelzakspeler, "want pater William heeft me een reis naar Croagh Patric opgelegd als penitentie, omdat ik vorig jaar met Sint Maarten een witte ganzerik van hem had gestolen."

    De Pooka voerde hem in vliegende vaart door heuvels en moerassen en onherbergzame oorden, tot ze aankwamen op de top van Croagh Patric. Daar stampte de Pooka drie maal met zijn hoef, waarop er een grote deur openging. Ze gingen samen naar binnen en kwamen in een mooie zaal.

    In het midden zag de muzikant een gouden tafel, waar honderden oude vrouwen omheen zaten. Een van hen stond op en zei: "Duizend maal welkom, November-Pooka. Wie heb je daar bij je?"

    "De beste doedelzakspeler van Ierland," zei de Pooka.

    Een van de oude vrouwen stampte op de grond en er ging een deur in de zijwand open, en daar zag de muzikant niemand minder binnenstappen dan de witte ganzerik die hij van pater William had gestolen. "Bij mijn ziel en geweten," zei de doedelzakspeler, "mijn moeder en ik hebben die ganzerik tot de laatste hap zelf opgegeten, op één vleugel na, en die heb ik aan Rooie Mary gegeven, en zij heeft toen aan de pater verteld dat ik zijn ganzerik had gestolen."

    De ganzerik ruimde de tafel af en droeg hem de zaal uit, en de Pooka zei: "En nu muziek maken voor deze dames." De doedelzakspeler begon te spelen en de oude vrouwen begonnen te dansen, en ze dansten tot ze niet meer konden. Toen zei de Pooka dat ze de muzikant moesten betalen, en de een na de ander haalden de oude vrouwen een goudstuk te voorschijn dat ze aan hem gaven. "Bij de tanden van Sint Patrick," zei de muzikant, "ik ben zo rijk als de zoon van een edelman."

    "Kom met me mee," zei de Pooka, "dan zal ik je thuisbrengen."

    Ze gingen naar buiten en juist toen de muzikant op de rug van de Pooka zou gaan zitten trad de ganzerik naar voren en gaf hem een nieuwe doedelzak. Het duurde niet lang of de Pooka had hem in Dunmore teruggebracht, waar hij hem afwierp bij het bruggetje. "Ga naar huis," zei hij tegen de muzikant. "Je hebt nu twee dingen die je nooit gehad hebt - verstand en muziek."

    De doedelzakspeler ging naar huis, klopte op zijn moeders deur en riep: "Laat me binnen, ik ben zo rijk als een edelman en ik ben de beste doedelzakspeler van Ierland."

    "Je bent dronken," zei zijn moeder.

    "Helemaal niet," zei de muzikant, "ik heb geen druppel gedronken."

    De moeder liet hem binnen en hij gaf haar de goudstukken en zei: "Wacht eens, dan zal ik je mijn muziek laten horen."

    Hij gespte de doedelzak om, maar in plaats van muziek kwam er een geluid uit alsof alle ganzen van Ierland tegelijk begonnen te snateren. Hij maakte er de buren mee wakker en die dreven de spot met hem, tot hij zijn oude doedelzak pakte en hen lieflijke muziek voorspeelde. Daarna vertelde hij hen alles wat hij die nacht had beleefd.

    Toen zijn moeder de volgende ochtend naar de goudstukken ging kijken, was er niets te vinden dan dorre bladeren. De doedelzakspeler ging naar de priester en deed hem zijn verhaal, maar de priester geloofde er geen woord van, tot hij de doedelzak ter hand nam, en toen begon het gekrijs van de ganzen en ganzeriken weer. "Ga uit mijn ogen, jij dief," zei de priester.

    Maar de muzikant was niet tevreden voor hij de priester met zijn oude doedelzak kon tonen dat zijn verhaal waar was. Hij pakte de oude doedelzak en speelde lieflijke muziek, en vanaf die dag tot de dag van zijn dood is er nooit een betere doedelzakspeler in Galway geweest.


                                              * * * einde * * *
    Bron : - "Ierse elfenverhalen en andere volksvertellingen uit Ierland" samengesteld en ingeleid door W.B. Yeats.
               Uitgeverij Sirius en Siderius, Den Haag, 1983. ISBN: 90-644-10208
               www.beleven.org

    30-06-2011 om 00:40 geschreven door saagje

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Categorie:volksverhalen
    » Reageer (2)
    28-06-2011
    nieuwsgierig héWaarom de kabouters...
    Waarom de kabouters uit Keulen zijn gevlucht
    - Een kabouterverhaal uit Duitsland -

    In Keulen aan de Rijn moet het vroeger een heerlijke tijd zijn geweest. Ik weet zeker, dat ieder van ons toen best in Keulen had willen leven en werken. Of eigenlijk alleen maar leven, dé kabouters deden namelijk al het werk. Een bakker bijvoorbeeld hoefde 's avonds alleen maar meel, water en gist klaar te zetten en op tijd naar bed te gaan. 's Nachts kwamen de kabouters, kneedden het deeg, roerden het met een grote lepel door elkaar, lieten het rijzen en ze bakten tot de ochtendschemering aanbrak, en iedere huisvrouw en ieder dienstmeisje naar de winkel kwam om de heerlijk geurende broden te kopen.

    Ja, in Keulen aan de Rijn wemelde het destijds van de kabouters. En niemand wist, waarom ze juist deze stad hadden uitgekozen en de Keulenaars zo verwenden. Ze hielpen de handwerkslieden en huisvrouwen, ruimden het speelgoed van de kleine kinderen op, wasten de vaat voor de dienstmeisjes en lapten zelfs de ramen.

    Hoe die vlijtige kleine helpertjes eruit zagen, wist niemand. Ze droegen namelijk kappen, die de toverkracht bezaten hen onzichtbaar te maken.

    Ze waren echter wel te horen. Niet, dat ze lawaai maakten, maar als het heel stil was kon men horen, hoe ze rondliepen, bezig waren en geen ogenblik rust namen.

    Voor een jonge Keulse kleermaker toonden ze een speciale voorkeur. Hij was flink, eerlijk en goedhartig, en dat was waarschijnlijk ook de reden waarom de kleine mannetjes hem zo bijzonder graag mochten. Als hij aan een kledingstuk bezig was, dat de volgende dag af moest en zolang zat te naaien tot zijn ogen van vermoeidheid dichtvielen, lag het, de volgende ochtend, keurig geperst, voor hem klaar.

    Het duurde niet lang, of hij hoefde eigenlijk alleen nog maar de kleren of de stoffen bij de klanten te halen - en de volgende dag hadden de kabouters alles netjes afgewerkt, en zo fijn, dat geen koninklijk atelier het netter zou hebben afgeleverd.

    Daarom gaven veel mensen de voorkeur aan de jonge kleermaker, die ze niet alleen hoogachtten, maar ook met opdrachten overstelpten. En weldra had hij zoveel geld gespaard, dat hij aan trouwen kon gaan denken.

    Hij zocht een aardig en vlijtig meisje, dat hem goed beviel, en maakte haar tot zijn vrouw. De kabouters hielpen ook haar. Ze ruimden de boel op, veegden de vloer, wasten de vaat en dikwijls maakten ze zelfs een smakelijke maaltijd voor de volgende dag klaar.

    En toen er een kind werd geboren, stond er altijd wel een kleine kabouter bij de wieg en schommelde het kleintje zachtjes in slaap.

    Maar de jonge vrouw van de kleermaker had één gebrek. Ze was namelijk verschrikkelijk nieuwsgierig. Door haar man en diens vrienden wist ze, dat er in dit huis veel kabouters waren, en ook was ze er zich van bewust, dat een gewone sterveling ze nooit te zien mocht krijgen en ze niet aan het schrikken mocht maken, opdat ze niet voor altijd de vlucht zouden nemen.

    Maar de laatste tijd kon ze aan niets anders denken, dan hoe ze het aan moest leggen, ze tenminste één keer te kunnen zien. De nieuwsgierigheid liet haar niet met rust, en op zekere dag maakte ze haar man er deelgenoot van.

    Deze keurde, hevig geschrokken, de handelwijze van zijn jonge vrouw af en probeerde haar ervan te overtuigen dat ze op die manier kans liepen hun goede leventje kwijt te raken.

    Maar tijdens hun gesprek had hij per ongeluk over de kappen gesproken, die de vlijtige mannetjes onzichtbaar maakten. En deze woorden wekten haar nieuwsgierigheid nog meer op, tot ze zich niet meer kon bedwingen en net zo lang nadacht, tot ze een plannetje had bedacht. Iedere nacht hoorde ze de kabouters tijdens hun onvermoeibare arbeid. Ze hoorde hun kleine voeten vlijtig de trappen op en af lopen. Als ze nu erwten op de trap strooide, zodat ze hun evenwicht zouden verliezen en uitglijden, zou er toch zeker wel eentje zijn, die zijn kapje zou verliezen en zich in zijn ware gedaante zou vertonen...

    Zo gedacht, zo gedaan. Nadat ze de erwten op de trap had gestrooid, verstopte ze zich met een afgeschermde lamp in een hoek. Het liep tegen middernacht en in huis was alles in diepe rust. Alleen de kabouters niet, die werkten en zwoegden, poetsten en boenden, wasten de borden en naaiden de kleding, en voortdurend liepen ze de trap op en af. Tot er inderdaad een kleine kabouter uitgleed. Hij trok de tweede met zich mee, de tweede weer de derde en in een oogwenk gleden ze allemaal de trap af. En niet één, maar velen verloren daarbij hun kap.

    Toen de kleermakersvrouw het lawaai hoorde, pakte ze vlug haar lamp en hield hem omhoog. En nu zag ze de kabouters, klein en gedrongen, krombenig, met grote hoofden en kokkerds van neuzen. Aan hun kin hadden ze een paar stoppelharen. En toen de vrouw dat zag, vond ze het allemaal zo grappig, dat ze hardop begon te schateren.

    Maar het lachen verging haar spoedig. Want plotseling doofde het licht van de lamp, alsof het door een boze kabouter met lange adem werd uitgeblazen.

    Enkele ogenblikken later heerste er een volslagen rust in het huis, en alles wees erop, dat de kabouters de vlucht hadden genomen.

    En ze waren inderdaad verdwenen. Niet alleen uit het huis van de kleermaker, maar ook uit alle andere huizen in Keulen aan de Rijn.

    Natuurlijk schold de kleermaker zijn nieuwsgierige vrouw de huid vol, maar dat heeft niet geholpen. De kabouters kwamen nooit meer in de stad terug.

    Toch hebben de Keulenaars als dank voor de bewezen weldaden een bron gebouwd, die ze de kabouterbron noemden.

    * * * einde * * *

    Bron : - "Sagen van Europese steden" verteld door Vladimír Hulpach.
               Holland, Haarlem, 1980. ISBN: 90-251-0412-6
               - www.beleven.org

    28-06-2011 om 18:24 geschreven door saagje

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Categorie:sprookjes
    » Reageer (0)
    27-06-2011
    nieuwsgierig héMike Fink en de schapen
    Mike Fink en de schapen
    - Een schelmenverhaal uit de VS over "the king of the keelboaters" -

    Mike Fink, de beroemde schipper en nog beroemdere scherpschutter, voer met een lading zout de rivier af.

    "Kapitein," zei de scheepsjongen op zekere dag tegen hem, "het vlees is op. Wat moet ik voor vanmiddag koken?"

    "Wacht maar eventjes," riep Fink, "ik zal een of ander bedenken."

    In het gras langs de oever graasde een grote kudde schapen, die bewaakt werden door een herdershond. Mike Fink stuurde zijn schip naar de wal.

    Hij deed een kist open, haalde er een zak snuiftabak uit en die stak hij bij zich. Hij sprong op de kant, smeet de herdershond een stuk brood toe en ging naar de schapen. Hij ving er een stuk of vijf en wreef hun de bek in met snuiftabak.

    Daarna riep hij, dat de scheepsjongen vlug naar de naburige boerderij moest rennen om tegen de boer te zeggen, dat hij direct naar de rivier moest komen.

    "Zeg tegen hem," riep Fink de jongen nog na, "dat al zijn schapen doodgaan, als hij niet onmiddellijk komt."

    Even later verscheen de scheepsjongen weer met een lijvige boer op zijn hielen.

    "Moet je kijken wat hier aan de hand is," zei Mike Fink en wees met zijn duim naar de kudde. De schapen niesten en proestten, ze streken met de bekken door het gras en wankelden als dronken kerels.

    "Hoe kan dat nou?" zei de boer verbluft. "Vanmorgen waren ze allemaal nog goed gezond. Wat kunnen die beesten hebben?"

    "Weet je dat niet? En dat noemt zich boer!" zei Fink minachtend. "Heb je nog nooit van runderpest gehoord?"

    De boer schrok. "Denk je echt dat mijn schapen runderpest hebben?"

    "Ik denk het niet alleen, ik weet het zeker. Runderpest herken je toch direct! De ziekte heeft alle weidegronden aan de bovenloop van de rivier al besmet, er liggen talloze schapen en koeien met stramme poten dood in de prairie. Er zijn al twee boeren krankzinnig geworden door de ramp."

    "Bestaat er geen middel tegen deze gruwelijke ziekte?" vroeg de dikke boer aan Fink.

    "Ik ken maar een middel," zei Fink. "Je moet de zieke dieren afschieten om te voorkomen, dat de hele kudde besmet wordt."

    "Maar hoe kan iemand alleen die vijf besmette schapen uit zo'n grote kudde afzonderen en neerschieten?"

    "Er is maar een man binnen bereik, die dat kan klaarspelen, en dat ben ik toevallig, Mike Fink," zei de kapitein.

    Het gezicht van de boer klaarde op. "Ja," zei hij, "dan zit het wel goed. Ik zeg al niks meer. Als Mike Fink erbij komt, ben ik niet bang meer. Mike Fink, wil je mij dan de dienst bewijzen de zieke schapen af te schieten en te begraven?"

    Mike Fink deed alsof hij weifelde. "Ik weet het niet, boer, kun je niet beter eerst overleggen met de andere boeren uit de buurt? Stel nu eens, dat ik me toch vergis. En, zie je, als we de schapen begraven, dan kunnen ze 's nachts door jakhalzen worden opgegraven en dan zou de hele kudde toch nog besmet kunnen raken."

    De boer probeerde nu Fink over te halen de afgeschoten schapen in de rivier te gooien.

    "Lieve help," zei Mike Fink verontwaardigd. "Met water moet je voorzichtig zijn. Zeker met rivierwater. De besmetting kan zich door de rivier zo gemakkelijk verspreiden, dat over een week de hele benedenloop door de ziekte aangetast kan zijn."

    "Als je die paar schapen dan eens aan boord nam om ze op een afgelegen plek, waar geen schapen grazen, te begraven?" zei de boer smekend.

    "Dat zou misschien wel kunnen - misschien, zeg ik," antwoordde Mike Fink weifelend, "maar dat kun je niet gratis van me verlangen."

    "Wie heeft het over gratis?" zei de boer opgelucht. "Je krijgt een vaatje perzikbrandewijn van me, als je me uit de narigheid helpt."

    Mike Fink ging edelmoedig op het aanbod in en trok zijn pistool uit de holster. 's Avonds werd er aan boord schapenbout gegeten en perzikbrandewijn gedronken. En de maan knipoogde ondeugend tegen kapitein Mike Fink, de beroemde schipper en de nog beroemdere scherpschutter.


                                              * * * einde * * *
    Bron : - "Sprookjes van de prairie. Verhalen uit Noord-Amerika" door Vladimir Stuchl.
               Uitgeverij Ankh-Hermes, Deventer, 1982. ISBN: 90-202-0051-8
               www.beleven.org

    27-06-2011 om 20:34 geschreven door saagje

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Categorie:volksverhalen
    » Reageer (1)
    26-06-2011
    nieuwsgierig héDe visser en de groentjes
    De visser en de groentjes
    - Een Engels volksverhaal over kleine wezentjes uit Lancashire -

    Op een nacht voer een visser met zijn boot over de Morecambe Bay. Het liep tegen middernacht en de mist kwam op. Hij wilde juist naar huis terug zeilen, toen hij het geluid van klokken hoorde dat van onder het wateroppervlak leek te komen. Hij leunde buitenboord om het geluid beter te kunnen horen en toen hij weer op keek was de mist verdwenen en scheen de maan weer.

    Tot zijn verbazing was het land dat hij zag hem volkomen onbekend. Er was een gebergte, maar het waren niet de bergen die hij kende. Hij zag een strand, waarop een huisje stond. Hij bevond zich dicht bij de monding van een rivier, maar het was niet de rivier de Kent. Hoewel hij het zeil had gestreken, bewoog de boot zich toch langzaam vooruit, alsof het door een stroming werd meegetrokken. Tenslotte dreef hij een kleine grot binnen, die hij nooit tevoren had gezien, en zijn boot liep aan de grond.

    De visser sprong aan land. Een vreemd groen licht scheen over alles, maar het was geen maanlicht. Een schare kleine groene mensen liep rond, danste en zong. Een van hen strekte zijn arm uit, raakte de visser bij zijn vinger aan en maakte hem duidelijk, dat hij hem moest volgen.

    "Deze mensen moeten groentjes zijn," dacht de visser. "Ze zijn zo klein, ze kunnen me nauwelijks kwaad doen."

    Hij had vaak over de groentjes, een soort feeën, horen praten, maar er nog nooit een gezien.

    De kleine mensjes leidden hem door het bos naar de ingang van de grot. Het licht was groen en mistig, zodat de visser niet meer dan een paar passen vooruit kon kijken, maar hij voelde met mos begroeide stenen onder zijn voeten en om hem heen was steeds het glinsterende, geheimzinnige licht.

    Hij kwam op een open plek, omgeven door bloembedden. Het gras was zacht en groen. Het was een feeënring, waar honderden groentjes aan het dansen waren. Muzikanten waren nergens te zien, maar de muziek klonk erg vrolijk en de visser begon met de dansers mee te doen. Hij draaide op onbeholpen wijze rond tot hij zo moe was dat hij neer viel en in slaap viel.

    Toen hij wakker werd, waren de groentjes weg en hij voelde zich erg hongerig. "Ach, had ik toch maar wat te eten," zuchtte hij. Onmiddellijk stond er een feestmaal voor hem in het gras. Hij begon haastig het op te eten, want hij was niet vaak in de omstandigheden een zo rijk en kostelijk maal te mogen verorberen en bovendien was hij bang dat het misschien niet voor hem bestemd zou zijn.

    "Ik zou alleen wel graag willen weten waar ik nu ben," zei hij. Op het zelfde moment stond er een leuk, klein groentje voor hem. Ze was zo mooi, dat hij zijn eigen vrouw helemaal vergat en de fee, helemaal verrukt door haar schoonheid, aanstaarde. Hij wist zeker dat dit de koningin van de groentjes moest zijn en dat was ook zo.

    "Je bent in het land van de groentjes, waar het altijd dag is en waar iedereen gelukkig is," zei de koningin. "Zolang je hier bent, ben je mijn onderdaan en moet je mij gehoorzamen."

    "Dat wil ik graag doen," zei de visser, maar voordat hij had kunnen opstaan, was de mooie koningin weer verdwenen.

    Hij rende haar achterna het bos in, maar hoewel hij uren lang naar haar zocht, kon hij haar niet meer vinden.

    Soms, terwijl hij zo ronddwaalde, hoorde hij spottend gelach, maar er was niets anders te zien dan het vreemde groenachtige licht, dat overal was en nooit veranderde.

    Als hij honger had, hoefde hij alleen iets te wensen - en hup, daar stond al de heerlijkste maaltijd. "Waarom zou ik niet ook andere dingen vragen?" dacht de visser bij zichzelf.

    "Ik wil een heleboel geld," zei hij hardop. Nauwelijks had de zin uitgesproken of het begon goudstukken te regenen. Hij stopte eerst al zijn zakken vol, toen trok hij ook nog zijn laarzen uit en vulde ook die met het goud.

    "Als ik nu ook nog mijn boot terug had, dan zou ik naar huis kunnen zeilen en zou de rest van mijn leven een rijk man zijn," bedacht hij. Hij rende door het bos in de richting waarin hij dacht dat het strand lag. Een tijdje later stond hij weer op de dansweide van de feeën. De bloemen die er rond omheen stonden, waren vingerhoedskruid en in iedere kelk zat een groentje en liet zich door de wind heen en weer wiegen. De wonderschone koningin zat bovenop een paddestoel, terwijl een kleermakertje een mantel voor haar naaide van de vleugels van motten en vlinders.

    Naast haar stond de koning van de groentjes. Hij droeg kleren, gemaakt van kevervleugels en een hoed met een scharlaken veer.

    Helemaal verrukt, dat hij de mooie koningin weer terug zag, knielde de visser voor haar neer en kuste haar hand.

    Onmiddellijk stortte zich een grote schare groentjes op hem. Ze knepen hem met hun kleine vingertjes. Ze prikten hem met naaldscherpe zwaarden en trokken hem zijn haar uit. De visser sloeg wild om zich heen, maar hij was zo groot en onbeholpen, dat hij het kleine volkje nauwelijks iets aan kon doen. De groentjes waren steeds leniger en vlugger dan hij en lachten hem uit. Ze gingen door hem te kwellen en toen hij erge pijn voelde, riep hij uit: "Ik wou dat ik veilig op mijn boot in de baai zat!"

    Meteen bevond hij zich op zijn boot, die zachtjes in de stroming schommelde. De maan scheen en gaf een vertrouwd melkachtig licht.

    De visser hees het zeil en voer naar het Poulton strand, waar zijn huisje stond. Hij ging aan land, verzorgde zijn boot, de netten en het zeil en kroop toen gauw in zijn bed. Hoewel het hem leek dat zijn avontuur veel langer had geduurd, was het toch nog maar kort na middernacht. De volgende morgen vertelde hij aan zijn vrouw wat hem overkomen was. Ze lachte hem uit en zei dat hij gedroomd had. "Maar het was geen droom," riep hij nijdig uit. "Kijk maar, ik heb een heel vermogen mee naar huis gebracht".

    Hij greep in zijn zakken. Ze waren leeg. Zijn laarzen stonden voor de kachel te drogen, maar er zaten geen goudstukken meer in.

    "Het was toch een droom," zei zijn vrouw lachend.

    Ook zijn vrienden lachten hem uit, maar stilletjes keken velen van hen uit naar het land van de groentjes, zonder het ooit te vinden. De visser zelf vond geen rust meer. Steeds zocht hij naar het wonderbaarlijke land. Op maanverlichte nachten zeilde hij ver de zee op en op een keer is hij niet meer teruggekomen. Maar of hij het land van de groentjes toch heeft gevonden... niemand weet het!


                                              * * * einde * * *
    Bron : - "Volkssprookjes en legenden uit Engeland" door Frederik Hetmann. Vertaling door Hannelott Jarausch.
               Oorspronkelijke titel: Englische Märchen. Uitgeverij Elmar, Delft, 1978. ISBN: 906120-1365
               www.beleven.org

    26-06-2011 om 17:31 geschreven door saagje

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Categorie:volksverhalen
    » Reageer (1)
    25-06-2011
    nieuwsgierig héDe natgeregende kabouter
    De natgeregende kabouter
    - Een sprookje uit Zwitserland over natuurgeweld -

    Lang geleden kwam er eens een rondtrekkende kabouter door een dorpje. Het was vreselijk weer; het stormde en het regende, en hij was drijfnat geworden. Bij iedere hut klopte hij aan, maar niemand had medelijden met hem, niemand wilde opendoen en hem binnenlaten. En de mensen scholden hem nog uit ook.

    Aan de rand van het dorp woonden twee vrome arme mensen, een oude herder en zijn vrouw. De arme kabouter sleepte zich tenslotte moe en afgemat naar hun huisje en klopte met zijn stok driemaal zachtjes aan het raam. De oude man deed open en liet hem binnenkomen. Graag bood hij het weinige aan dat zij in huis hadden en de vrouw bracht hem meteen wat brood, melk en kaas. De kabouter slurpte wat druppels melk, en at wat broodkruimels en een klein stukje kaas.

    "Ik dank jullie hartelijk voor jullie gastvrijheid en God zal 't je lonen," zei hij. "Nu heb ik genoeg gerust, ik stap maar weer op."

    "Ach nee, doe dat toch niet!" riep de vrouw, "wil je in de nacht naar buiten in dat weer? Blijf toch liever hier slapen."

    Maar de kabouter schudde zijn hoofd en glimlachte. "Boven op de berg heb ik nog van alles te doen en ik mag niet langer wegblijven. Morgen zullen jullie wel aan me denken," zei hij. Daarna nam hij afscheid, en de beide oudjes legden zich ter ruste.

    De volgende ochtend werden ze al vroeg gewekt door onweer en hevige storm. Bliksemstralen flitsten door de rode lucht en het water kwam in stromen de berg af. Daar scheurde boven op de berg een reusachtig stuk rots los, rolde door het water de helling af naar het dorp en sleepte onderweg bomen, stenen en aarde mee. Zo kwam er een geweldige lawine en een stortvloed van water naar beneden, en mensen en vee en alles wat er leefde in het dorp werden eronder bedolven.

    De stroom was al bijna tot aan de hut van de twee oude mensen gekomen. Bevend kwamen ze voor de deur staan. Maar daar zagen ze dat er midden in de stroom een groot rotsblok kwam aanzetten en bovenop zat de kleine kabouter vrolijk te wippen, alsof hij op een paard reed. Hij roeide met een dennenstam en zorgde ervoor dat het rotsblok zo kwam te liggen, dat het water zich daarachter stuwde en opzij langs de hut heen stroomde. Zo bleven de twee oude mensen gespaard en hadden ze geen gevaar meer te duchten.

    Toen begon de kabouter opeens te groeien en te groeien... hij werd zo groot als een geweldige reus en loste tenslotte op in de lucht. De oude herder en zijn vrouw knielden neer en dankten God voor hun redding.

    * * * einde * * *

    Bron : - "Kaboutersprookjes" vert. en samengesteld door Els Boekelaar en Ineke Verschuren.
               Uitgeverij Christofoor, Zeist, 1985. ISBN: 90-6238-209-6
               - www.beleven.org

    25-06-2011 om 22:05 geschreven door saagje

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Categorie:sprookjes
    » Reageer (2)
    24-06-2011
    nieuwsgierig héDe gekookte eierschalen
    De gekookte eierschalen
    - Een Iers volksverhaal over het ontmaskeren van een elfenkind -

    Vrouw Sullivan vermoedde dat haar jongste zoontje door de elfen was ingeruild voor een wisselkind en alles scheen erop te wijzen dat die gedachte niet ongegrond was, want van de ene dag op de andere was haar gezonde, blauwogige jongetje in een verschrompeld, ziekelijk schimmetje veranderd, dat aan één stuk door krijste en gilde. Vrouw Sullivan was natuurlijk zielsbedroefd en bij wijze van troost zeiden alle buren dat haar eigen kind, daar viel niet aan te twijfelen, bij het goede volkje moest zijn, die er een van hun eigen soort bij haar in de wieg hadden gelegd.

    Vrouw Sullivan moest natuurlijk wel geloven wat iedereen haar zei, maar toch wilde ze het schepsel geen kwaad doen; het had weliswaar een oudachtig gezichtje en een broodmager lijfje, maar toch vertoonde het een sterke gelijkenis met haar eigen kind. Daarom kon ze het niet over haar hart verkrijgen hem levend te roosteren boven het vuur, of zijn neus eraf te branden met een roodgloeiende tang, of hem in de sneeuw langs de kant van de weg te leggen, hoezeer deze en soortgelijke methoden om haar kind terug te krijgen haar ook werden aanbevolen.

    Op zekere dag liep vrouw Sullivan een wijze vrouw tegen het lijf die Ellen Leah (Grijze Ellen) heette en in de hele streek bekend was. Zij had de gave, hoe ze daar ook aan gekomen mocht zijn, te vertellen waar de doden waren en wat er goed was voor hun zielenrust. Ze kon wratten en gezwellen wegtoveren en nog veel meer wonderbaarlijks verrichten.

    "Je ziet er bedroefd uit, vrouw Sullivan," was het eerste wat Ellen Leah zei.

    "Zeg dat wel, Ellen," zei vrouw Sullivan, "en ik heb ook alle reden om bedroefd te zijn, want mijn eigen zoontje is me daar zomaar uit zijn wieg geroofd, zonder dat ze mij iets gevraagd hebben, en ze hebben er zo'n lelijk, harig, verschrompeld elfenkind voor in de plaats gelegd; dus 't is geen wonder dat ik er bedroefd uitzie, Ellen."

    "Ik kan je geen ongelijk geven, vrouw Sullivan," zei Ellen Leah, "maar weet je wel zeker dat het een elfenkind is?"

    "Zeker?" echode vrouw Sullivan, "en óf ik dat zeker weet, tot m'n eigen verdriet! Ik zie het toch met m'n eigen ogen? Ach, elke moeder zou met me te doen hebben."

    "Wil je de raad van een oude vrouw aannemen?" zei Ellen Leah, terwijl ze de arme moeder strak aankeek met die wilde, geheimzinnige blik in haar ogen; ze zweeg even en voegde er toen aan toe: "Maar misschien zou jij het dwaasheid vinden?"

    "Kan jij zorgen dat ik m'n kind terugkrijg, Ellen, mijn eigen kind?" vroeg vrouw Sullivan opgewonden.

    "Als je doet wat ik zeg," antwoordde Ellen Leah," dan kom je er wel achter." Vrouw Sullivan wachtte gespannen af, en Ellen vervolgde: "Zet een grote pan water op het vuur en laat het koken als een zee; dan neem je twaalf verse eieren, die breek je en bewaart de schalen, maar de rest gooi je weg; als dat klaar is doe je de eierschalen in de pan kokend water en dan ben je er gauw genoeg achter of het je eigen jongetje of een elfenkind is. Heb je een elf in de wieg liggen, dan pak je een roodgloeiende pook en die duw je hem in zijn lelijke strot. Dan zul je niet veel last meer van hem hebben, dat garandeer ik je."

    Vrouw Sullivan ging naar huis en deed wat Ellen haar had aangeraden. Ze gooide flink wat turven op het vuur, zette de pan erop en liet het water koken tot het roodgloeiend was, als water dat zijn kan.

    Het kindje lag, wat zelden voorkwam, heel rustig in zijn wieg en zijn oogjes die fonkelden als sterren in een koude winternacht, hielden het loeiende vuur met de grote pan erop goed in de gaten; heel aandachtig lag hij toe te kijken toen vrouw Sullivan de eieren brak en de schalen in het kokende water liet vallen, Ten slotte vroeg hij, met de stem van een heel oud mannetje: "Wat ben je aan 't doen, mamma?"

    Vrouw Sullivans hart klopte haar, zoals ze zelf zei, zó in de keel dat ze bijna stikte, toen ze het kind hoorde praten. Maar ze speelde het klaar om zonder haar ontzetting te laten blijken de pook in het vuur te leggen en te antwoorden: "Ik ben aan 't koken, a vick (mijn zoon)."

    "En wat ben je dan aan 't koken, mamma?" zei het schepsel, dat met zijn bovennatuurlijke spraakvermogen nu wel onomstotelijk had bewezen dat het een wisselkind was.

    "Ik wou maar dat die pook eens opschoot," dacht vrouw Sullivan; maar het was een grote en het duurde lang voor hij heet genoeg was. Dus ze besloot hem aan de praat te houden tot de pook zo roodgloeiend was dat ze die in zijn strot kon duwen, en herhaalde zijn vraag.

    "Wou je weten wat ik aan 't koken ben, a vick?" zei ze.

    "Ja, mamma, wat ben je daar aan 't koken?" antwoordde de elf.

    "Eierschalen, m'n kind," zei vrouw Sullivan.

    "O," gilde de elf, terwijl hij overeind schoot in zijn wieg en in zijn handen klapte, "ik ben al vijftienhonderd jaren op de wereld, maar nog nooit heb ik eierschalen zien koken!" De pook was ondertussen roodgloeiend geworden, en vrouw Sullivan griste hem uit het vuur en rende er als een razende mee naar de wieg; maar op de een of andere manier gleed ze uit en viel met een smak op de grond, terwijl de pook naar het andere eind van het huis vloog. Ze krabbelde zonder een moment te verliezen overeind en ging op de wieg af, met de bedoeling het gedrocht dat erin lag in de pan kokend water te gooien, maar zag toen opeens haar eigen kindje liggen, met een mollig armpje op het kussen en een gezichtje zo vredig alsof het nooit in zijn slaap gestoord was - alleen zijn roze mondje bewoog, in een zachte en gelijkmatige ademhaling.


                                              * * * einde * * *
    Bron : - "Ierse elfenverhalen en andere volksvertellingen uit Ierland" samengesteld en ingeleid door W.B. Yeats.
               Uitgeverij Sirius en Siderius, Den Haag, 1983. ISBN: 90-644-10208
               www.beleven.org

    24-06-2011 om 20:38 geschreven door saagje

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Categorie:volksverhalen
    » Reageer (2)


    Welkom bij saagje !
    Foto


    Laatste commentaren
  • Harden vol 1 (Rodolfo)
        op De mythe van Stinsterloo
  • Cheap Jerseys From China (Anthony)
        op De mythe van Stinsterloo
  • Lieve groetjes vanwege DEWESTHOEK (Annie & Rogier)
        op De boer en de duivel
  • Hallo Saagje,heel mooie story, (paolo)
        op De boer en de duivel
  • Piepelou Saagje (Jeske)
        op De boer en de duivel
  • Blog als favoriet !

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto


    Kribbelboekboek
  • Fijne midweek toegewenst
  • Lieve midweekgroetjes blogmaatje
  • Het blijft hier stil
  • Een fijne Donderdag gewenst
  • Voor alle Papa's en Opa's een fijne vaderdag gewenst

    bedankt voor de trouwe bezoekjes
    saagje


    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    E-mail mij


    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Archief per week
  • 08/07-14/07 2013
  • 01/07-07/07 2013
  • 24/06-30/06 2013
  • 07/05-13/05 2012
  • 30/04-06/05 2012
  • 05/12-11/12 2011
  • 31/10-06/11 2011
  • 24/10-30/10 2011
  • 10/10-16/10 2011
  • 03/10-09/10 2011
  • 26/09-02/10 2011
  • 19/09-25/09 2011
  • 12/09-18/09 2011
  • 05/09-11/09 2011
  • 29/08-04/09 2011
  • 22/08-28/08 2011
  • 15/08-21/08 2011
  • 08/08-14/08 2011
  • 01/08-07/08 2011
  • 25/07-31/07 2011
  • 18/07-24/07 2011
  • 11/07-17/07 2011
  • 04/07-10/07 2011
  • 27/06-03/07 2011
  • 20/06-26/06 2011
  • 13/06-19/06 2011
  • 06/06-12/06 2011
  • 30/05-05/06 2011
  • 23/05-29/05 2011
  • 16/05-22/05 2011
  • 09/05-15/05 2011
  • 02/05-08/05 2011
  • 25/04-01/05 2011
  • 18/04-24/04 2011
  • 11/04-17/04 2011
  • 04/04-10/04 2011
  • 28/03-03/04 2011
  • 21/03-27/03 2011
  • 14/03-20/03 2011
  • 07/03-13/03 2011
  • 28/02-06/03 2011
  • 21/02-27/02 2011
  • 14/02-20/02 2011
  • 07/02-13/02 2011
  • 31/01-06/02 2011
  • 24/01-30/01 2011
  • 17/01-23/01 2011
  • 10/01-16/01 2011
  • 03/01-09/01 2011
  • 26/12-01/01 2012
  • 20/12-26/12 2010
  • 13/12-19/12 2010
  • 06/12-12/12 2010
  • 29/11-05/12 2010
  • 22/11-28/11 2010
  • 15/11-21/11 2010
  • 08/11-14/11 2010
  • 01/11-07/11 2010
  • 25/10-31/10 2010
  • 18/10-24/10 2010
  • 11/10-17/10 2010
  • 04/10-10/10 2010
  • 27/09-03/10 2010
  • 20/09-26/09 2010
  • 13/09-19/09 2010
  • 06/09-12/09 2010
  • 30/08-05/09 2010
  • 23/08-29/08 2010
  • 16/08-22/08 2010
  • 09/08-15/08 2010
  • 02/08-08/08 2010
  • 26/07-01/08 2010
  • 19/07-25/07 2010
  • 12/07-18/07 2010
  • 05/07-11/07 2010
  • 28/06-04/07 2010
  • 21/06-27/06 2010
  • 14/06-20/06 2010
  • 07/06-13/06 2010
  • 31/05-06/06 2010
  • 24/05-30/05 2010
  • 17/05-23/05 2010
  • 10/05-16/05 2010
  • 03/05-09/05 2010
  • 26/04-02/05 2010
  • 19/04-25/04 2010
  • 12/04-18/04 2010
  • 05/04-11/04 2010
  • 29/03-04/04 2010
  • 22/03-28/03 2010
  • 15/03-21/03 2010
  • 08/03-14/03 2010
  • 01/03-07/03 2010
  • 22/02-28/02 2010
  • 15/02-21/02 2010
  • 08/02-14/02 2010
  • 01/02-07/02 2010
  • 25/01-31/01 2010
  • 18/01-24/01 2010
  • 11/01-17/01 2010
  • 04/01-10/01 2010
  • 28/12-03/01 2016
  • 21/12-27/12 2009
  • 14/12-20/12 2009
  • 07/12-13/12 2009
  • 30/11-06/12 2009
  • 23/11-29/11 2009
  • 16/11-22/11 2009
  • 09/11-15/11 2009
  • 02/11-08/11 2009
  • 26/10-01/11 2009
  • 19/10-25/10 2009
  • 12/10-18/10 2009
  • 05/10-11/10 2009
  • 28/09-04/10 2009
  • 21/09-27/09 2009
  • 14/09-20/09 2009
  • 07/09-13/09 2009
  • 31/08-06/09 2009
  • 24/08-30/08 2009
  • 17/08-23/08 2009
  • 10/08-16/08 2009
  • 03/08-09/08 2009
  • 27/07-02/08 2009
  • 29/06-05/07 2009
  • 22/06-28/06 2009
  • 15/06-21/06 2009
  • 08/06-14/06 2009
  • 01/06-07/06 2009

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Welkom bij
    Foto

    Foto


    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!