Verhalen, sprookjes, fabels, mythen, sagen en legenden
welkom!
Problemen Er zijn nogal wat problemen met het lezen van de teksten, daarom volgende tip :
Met de muis links klikken en over de tekst schuiven.
De tekst verschijnt duidelijk leesbaar.
17-04-2011
Het geheim van de smid
Het geheim van de smid - Een sprookje van Gerard Reve over een bijzondere kogel -
Lieve jongens en meisjes! Nu moeten jullie eens horen wat er eens een keer gebeurd is. Er was ereis een jager en die ging uit jagen. Hij joeg de gehele dag dat het een aard had. Maar hoe hij ook joeg, het lukte hem maar niet om enig wild te schieten. Eindelijk, laat in de middag, toen de zon al laag aan de hemel stond, kwam hij aan een dal en daar, vlak voor hem, in een groen knollenland, daar zaten maar liefst zeven hazen.
De oudste van de zeven hazen was de grootste en die zat dus in het midden. Ons jagertje behoefde zich niet lang te bedenken. Gezwind greep hij naar zijn kogeltas, maar wie schetst zijn verbazing en teleurstelling, toen hij bemerkte dat deze leeg was? Jullie begrijpen het al: hij had al zijn kogels verschoten. Nu was goede raad duur. Maar onze jager versaagde niet.
Omdat hij een jager was deed hij snel een schietgebedje en bad met grote aandrang. En ziet! Zijn gebed werd verhoord. Het duurde niet lang of hij maakte zijn broek los, hurkte neder en scheet uit zijn eigen achterste een keiharde, lange, dunne drol, die precies zo dun was als een geweerkogel. Terstond wist onze jager wat hem te doen stond. Hij deed bliksemsnel kruit in zijn geweer en deed - in plaats van een kogel - zijn eigen drol in de loop van zijn geweer.
Het duurde niet lang meer, of hij had aangelegd, gemikt en de trekker overgehaald. "Boem!" klonk het door het dal. En de ongewone kogel suisde met duizelingwekkende vaart voort dat het een lieve lust was. En het volgende ogenblik trof de drol, die de jager uit zijn geweer had afgeschoten, de oudste van de zeven hazen precies midden op zijn voorhoofd en spatte daar in duizend stukken uiteen.
De jager had de vorige avond toevallig in de stad gegeten en daardoor verspreidde die uit elkaar spattende van de jager een verschrikkelijke stank. Ja, jongens en meisjes, die grote lange drol, die de jager als kogel gebruikt had en die op het voorhoofd van de grootste haas in duizend stukken uiteenspatte, die maakte zo'n vreselijke stank, dat alle zeven hazen - de grootste en oudste incluis - pardoes flauwvielen.
Nu hoefde onze wakkere jagersman niets anders meer te doen dan alle zeven hazen in zijn bijtas te stoppen. "Voed je goed," wil ik maar zeggen. En als jullie je kleine, stoeiende en ravottende lijfjes gezond willen houden, dan moeten jullie er voor zorgen dat je elke dag een flinke, mooie, grote bolus bakt. Dus niet alles mondjesmaat over de hele dag verdeel, maar elke morgen of middag de hele uilebal ineens. Want - wie weet? - krijgen jullie van Sint Nicolaas dit jaar allemaal een geweer.
* * * einde * * *
Bron : - "Ik bak ze bruiner. Gerard Kornelis van het Reve leest 4 eigen sprookjes" uitgegeven als EP door Catfish Records, 1969, LP-nummer: 5C 023-24110 M - www.beleven.org
De halsboord - Een grappig sprookje van Hans Christian Andersen -
Er was eens een keurige meneer, wiens hele inboedel bestond uit een laarzenknecht en een kam, maar hij bezat de prachtigste halsboord van de wereld, en over die boord zullen we een geschiedenis te horen krijgen. De boord was nu zo oud geworden dat hij erover dacht te trouwen, en toen wilde het toeval dat hij met een kousenband in één was terechtkwam.
"Nee," zei de boord, "nog nooit heb ik zó iets slanks, fijns, zachts en liefelijks gezien! Mag ik vragen hoe u heet?"
"Dat zeg ik niet!" zei de kousenband.
"Waar komt u vandaan?" vroeg de boord.
Maar de kousenband was erg schuchter en vond dat toch wel een wonderlijke vraag.
"U bent zeker een ceintuur!" zei de halsboord, "zo'n band die onder de kleren gedragen wordt! Ik zie 't wel. U dient zowel voor gemak als voor de mooiigheid, mejonkvrouwe!"
"U mag niet tot mij spreken!" zei de kousenband. "Ik geloof niet dat ik daartoe aanleiding gegeven heb!"
"Toch wel, als men zo mooi is als u!" zei de boord, "dat is aanleiding genoeg!"
"Houd op met mij zo na te komen!" zei de kousenband, "u ziet er zo mannelijk uit!"
"Ik ben ook een keurige meneer!" zei de boord. "Ik heb laarzenknecht en kam!"
Maar dat was niet waar, het was zijn meester die ze bezat, maar hij schepte ermee op.
"Kom mij niet te na!" zei de kousenband, "dat ben ik niet gewoon!"
"Preutsheid!" zei de halsboord, en toen werden zij uit de was gehaald, gesteven, op een stoel in de zon gehangen en op de strijkplank gelegd; en toen kwam het gloeiende ijzer.
"Vrouw!" zei de boord, "lieve weduwvrouw! Ik word helemaal warm! Ik word een ander mens, ik kom helemaal uit de plooi, u brandt gaten in mij! Au! Wilt u met mij trouwen?"
"Vod," zei het strijkijzer, en ging trots over de boord heen, want die verbeeldde zich dat hij een stoomketel was die op de rails wagens moest gaan trekken.
"Vod!" zei hij.
De boord rafelde een beetje aan de kanten, én toen kwam de papierschaar en die moest de rafels wegknippen.
"O!" zei de boord, "u bent zeker eerste danseres. Wat kunt u uw benen strekken! Zo iets moois heb ik nog nooit gezien, dat kan niemand u nadoen!"
"Dat weet ik!" zei de schaar.
"U verdiende gravin te zijn!" zei de halsboord, "alles wat ik bezit is een keurige meneer, een laarzenknecht en een kam. Och, was ik maar graaf!"
"Wou jij met me trouwen!" zei de schaar, want ze werd boos, en toen gaf ze hem een flinke knip, zodat de boord geen dienst meer kon doen.
"Nu moet ik maar de kam ten huwelijk vragen. Het is merkwaardig, hoe u al uw tanden behoudt, mejuffrouw!" zei de halsboord. "Hebt u er nooit aan gedacht u te verloven?"
"Zeker, daar kunt u van op aan!" zei de kam, "ik ben toch immers met de laarzenknecht verloofd."
"Verloofd!" zei de boord; nu was er niemand meer te vragen en toen kreeg hij er genoeg van.
Een hele tijd ging voorbij; toen kwam de halsboord in de kist terecht bij de papiermolenaar, waar een heel lompengezelschap bijeen was, beschaafden en onbeschaafden, ieder apart, zoals het hoort. Zij hadden allen veel te vertellen, maar de halsboord het meest, die was een echte opschepper.
"Ik heb zo verschrikkelijk veel meisjes gehad!" zei de boord, "ik had geen rust. Ik was dan ook een hele meneer met al mijn stijfsel. En ik had een laarzenknecht en een kam, die ik nooit gebruikte. U had me toen eens moeten zien, wanneer ik op mijn zij lag! Nooit vergeet ik mijn eerste meisje, zij was een ceintuur, zo fijn, zo zacht en zo liefelijk, zij stortte zich, terwille van mij, in een kuip met water! En er was ook een weduwvrouw, die gloeiend werd, maar ik liet haar staan en zwart worden. En toen was er een eerste danseres die mij de snee gaf waar ik nu mee loop, zij was zo vals! Mijn eigen kam was verliefd op mij, zij verloor al haar tanden van liefdesverdriet. Ja, ik heb heel wat beleefd van dat soort dingen. Maar 't meeste medelijden heb ik met de kousenband, met de ceintuur bedoel ik, die in de waterkuip verdween. Ik heb heel wat op mijn geweten, ik moet nodig tot wit papier worden!"
En dat werd hij ook, alle lompen werden wit papier, maar de halsboord werd juist dat stuk wit papier waarop deze vertelling gedrukt is. En dat kwam omdat hij achteraf zo vreselijk had gepocht op wat nooit gebeurd was. En daarom moeten wij eraan denken ons nooit zo te gedragen, want wij kunnen heus niet weten of wij ook niet eens in de lompenkist terechtkomen en tot wit papier gemaakt worden en onze hele geschiedenis erop gedrukt krijgen, zelfs onze geheimen, en ze dan zelf moeten rond vertellen, net als de halsboord.
* * * einde * * *
Bron : - "Sprookjes en vertellingen" door Hans Christian Andersen. Van Holkema & Warendorf, Bussum, 1975. ISBN: 90-269-0924-1 - www.beleven.org
De arme houthakker - Een sprookje van de Mexicaanse indianen -
Anacia Ventura was de naam van de jongen. Hij had geen vader meer. Hij ging naar het bos om hout te hakken.
Op een dag hoorde hij de schreeuw van een dier. Het huilde daar buiten in het bos. Hij dacht bij zichzelf: "Wat zou er met dat dier zijn? Ach, ik zal het eens gaan bekijken."
Zo gezegd, zo gedaan. Toen hij op de bewuste plaats kwam, stelde hij vast dat het een slang was die een ree had gevangen. Het was het ree dat zo schreeuwde. Toen hij naderbij kwam, zag hij dat de slang zeven koppen had. Ze probeerde het ree dood te bijten, maar kreeg het niet voor elkaar omdat haar bek te klein was.
Toen zei Anacia: "Arm dier. Hoe wil je nou zoiets groots verslinden? Ik zal je helpen."
Dus doodde hij het ree en sneed het in kleine stukken. Die voerde hij toen aan de slang. Ze at het hele ree, in kleine stukjes die in haar bek pasten. Er bleef niets over behalve een hoop botten en de kop.
Toen zei de slang: "Hartelijk dank, dat je me geholpen hebt. Kom nu mee. Ik breng je naar het huis van mijn vader."
Zo gingen zij op weg. De slang voerde hem mee naar haar vader, maar ze nam een andere gestalte aan. Ze was niet langer een slang maar een heel mooie vrouw. Toen ze bij het huis kwamen, zei ze: "Vader, ik heb een jongen meegebracht. Hij heeft me geholpen. Ik wilde koste wat het kost een ree opeten. Ik had het gevangen maar ik kon het niet doden. Toen heeft hij het voor me gedood en zo versneden dat ik het opeten kon. Nu zit ik vol."
"Heel goed dochter. Maar wat wil je nu met hem doen? Zullen we hem een dier schenken?"
"Nee, vader."
"Geld dan misschien?"
"Nee, vader."
"Maar iets moeten we hem toch geven."
"Geef hem toch wat je in je zak hebt."
"Nee, dochter."
"Geef het hem nou, vader. Jij kunt toch wel aan een andere spiegel komen."
Dus haalde de man een kleine spiegel uit zijn zak en zei: "Hij zal van veel nut voor je zijn. Gebruik hem alleen zó. Draai hem zo in je hand. Beveel dan: "Breng geld, breng eten, breng wijn." Je kunt ook zeggen: "Doe dit, doe dat." Het zal meteen gebeuren."
"Heel praktisch."
Anacia ging naar huis. Hij werkte niet meer. Alles wat hij hoefde te doen was zijn spiegel te bewegen en te zeggen: "Breng me levensmiddelen, breng me geld!" En meteen gebeurde het.
Op een dag zei hij tegen zijn moeder: "Moeder, ik wil met de dochter van de koning trouwen."
"Goed, mijn zoon."
Zo ging de beste vrouw naar het paleis en vroeg de koning namens haar zoon om de hand van zijn dochter.
"Heer koning," zei ze eenvoudig, "mijn zoon zou graag met uw dochter willen trouwen."
"O ja?"
"Ja, heer koning"
"Mooi. Ik heb gehoord dat hij niet dom is. We zullen zien. Hij moet hierheen komen en een tijdje voor me werken. Dan geef ik hem misschien mijn dochter tot vrouw."
De vrouw ging terug naar huis en vertelde haar zoon wat de koning had gezegd.
Anacia kwam naar het paleis en meldde zich voor het werk. De eerste opdracht die de koning hem gaf, zag er als volgt uit: De koning gaf hem zakken en daarin bevonden zich bonen, maïs en pompoenpitten door elkaar heen. Die moest hij uitzoeken en elke soort apart in een zak doen. Dit moest in één nacht gebeuren.
De koning gaf de jongen voldoende kaarsen, zodat hij de hele nacht licht had. Maar Anacia was nog niet alleen of hij nam de spiegel en beval: "Alles sorteren, bonen in een zak, maïs in een zak, pompoenpitten in een zak."
Mieren kwamen om het werk te doen. Het duurde nog geen uur. Toen ging de jongen liggen om te slapen.
De volgende morgen kwam de koning: "Wakker worden, wakker worden. Nou, heb je je werk gedaan?"
"Ja, het is gebeurd zoals u het hebben wilde."
"Je bent heel ijverig, dat moet ik je toegeven. Nu gaat het erom land te rooien. Je hebt drie dagen, dan moet er zoveel land gerooid zijn dat men er driehonderd pond graan op uitzaaien kan."
De jongen werkte een dag en toen was er zoveel land klaar dat men er vierhonderd pond graan op kon zaaien.
"Jij kunt ook alles!" zei de koning hoofdschuddend, toen hij het nieuws kreeg. "Maar nu is het menens. Nu moet je bewijzen of je werkelijk ijverig bent. Je moet met mijn dochter slapen. En rond middernacht moet het kind geboren zijn dat je bij haar hebt verwekt."
"Goed," zei Anacia, "ik zal het proberen."
De koning ging weg en Anacia dacht na. "Wie kan me hierbij helpen?" bedacht hij. Hij haalde zijn spiegel te voorschijn en de vogels die de baby's brengen vertelden hem dat hij zich geen zorgen hoefde te maken. Tegen middernacht brachten deze vogels al de derde baby. De baby's krijsten. De koning werd wakker en toen hij zag hoeveel kinderen er lagen, viel hij bijna flauw.
"Genoeg, genoeg," schreeuwde hij, "er moet ook iemand voor ze zorgen en ze verschonen. Mijn arme dochter! Drie kinderen heb je bij haar verwekt in een halve nacht! Het is ongelooflijk."
"Ze had er plezier in," zei de jongen, "je kunt het haar vragen."
"Werkelijk?" vroeg de koning.
"Ja, veel plezier," riep de dochter heel vergenoegd vanuit het bed.
De volgende dag zei de koning: "Jij bent werkelijk een ijverige knaap. Jij moet koning worden. En, mijn dochter, je trouwt nu meteen met hem."
* * * einde * * *
Bron : - "Mexicaanse indianensprookjes" samengesteld door Frederik Hetmann. Elmar, Rijswijk, 1994. ISBN: 90-389-02689 - www.beleven.org
De nieuwe schepper van de mens - Een modern Marokkaans djha-verhaal -
Op een dag stapte Djha een café binnen en nam plaats in de eerste de beste luie stoel. Maar aan hetzelfde tafeltje zat al een heel deftige klant. Hij was gekleed in een licht kostuum van de beste snit, had een schildpadbril en een echt gouden pen. Deze keurige heer was een beetje verbaasd over het vrijmoedige gedrag van onze Djha en sprak hem aan: "Zeg, ken jij me niet?"
"Nee," zei Djha.
"Wel, ik ben die-en-die, de ambassadeur van dat-en-dat land."
"En ik ben Djha, zoon van Djha."
"Maar je kent toch wel tenminste mijn land?"
"Nee."
"Hoe dat zo? Wij bezitten de atoombom. Wij hebben de belangrijkste fabrieken ter wereld en kunnen alle mogelijke dingen maken..."
"Wij maken geen dingen, wij maken personen."
"Wat, kunt u mensen maken?"
"Jazeker, en zelfs hele mooie, in alle soorten, alle lengten en alle kleuren."
"Dat is interessant! Juist dat ontbrak nog in onze productielijn! Ik zou graag uw vestiging willen bezoeken. Onze onderzoekers zouden zeker uw productie kunnen verbeteren!"
Djha legde met een ernstig gezicht zijn vingers op zijn lippen: "Sstt, zachtjes... fabrieksgeheim... Dat zou wel eens voor strategische of bedrijfsspionage aangezien kunnen worden. Want onze productie van mensen levert met de dag meer op..."
"Ik zal er genoeg voor betalen," zei de man, "als het moet een miljoen dinar..." Dat vooruitzicht leek Djha, die als gewoonlijk in geldnood zat, heel aantrekkelijk. Hij besloot dan ook zijn maatregelen te nemen.
"Waar en wanneer kan er betaald worden?"
"Wanneer u maar wilt," antwoordde de ambassadeur.
Djha dacht diep na en maakte toen een afspraak voor de betaling op een bepaalde tijd in een Turks bad. Hij kende het badhuis goed en wist dat er drie deuren in zaten.
Even voor de afgesproken tijd kwam Djha bij de hamman aan en bracht drie of vier kameraden op de hoogte van het plan.
Hij vroeg een van hen, die erg goed gebouwd en breedgeschouderd was om voor een handdoek te zorgen; een ander werd belast met de zorg voor een grote wolk stoom, wanneer Djha hem een knipoog zou geven; een derde werd voorzien van een slof in beide handen die hij op hetzelfde teken luid tegen elkaar moest kloppen, om zo het lawaai van een benzinemotor na te bootsen.
De ambassadeur, die nog nooit in een Turks bad was geweest, stapte door de hoofdingang naar binnen. Djha begroette hem heel hoffelijk voordat zij het bezoek aan de werkplaats begonnen.
De eerste man die te voorschijn kwam was de mooie Apollo, zonder kleren, slechts bedekt met een handdoekje.
"Wie is deze man?"
"Dat is een van onze producten. Hij is goed gelukt zoals u wel kunt zien." Het levende beeldschone model liep waardig weg door de deur van de kleedkamer.
Vervolgens troonde onze gids de onderzoeker mee naar de massageruimte.
"En hier, wat gebeurt hier?"
"Hier worden de toekomstige mensen gekneed om ze hun vorm te geven."
Terwijl ze door de zaal liepen kwamen ze langs een man waar de masseur extra zijn best op deed. "Wat is dat nu?" vroeg de ambassadeur. "O, dat is een fabrieksfoutje, die moet helemaal opnieuw vorm gegeven worden..."
Daarop gaf Djha met een knipoogje te kennen aan zijn makker dat hij de atmosfeer moest vullen met een flinke dot stoom, terwijl de andere handlanger de slofjes tegen elkaar sloeg, zodat een hels "tchac tchac" te horen was.
Een wolk vochtige stoom, gloeiend heet en verstikkend, verspreidde zich overal in de zaal.
Alle vormen vervaagden en des te meer omdat de brillenglazen van de ambassadeur beslagen raakten. Het was alsof men midden in de atmosfeer en nevels was terechtgekomen ten tijde van het ontstaan van de aarde.
Verblind, verstikt en badend in het zweet smeekte de bezoeker om genade.
Maar Djha deed het voorkomen alsof ze nog maar pas aan het begin van de rondleiding door het bedrijf waren gekomen.
Uiteindelijk slaagde de beloofde cheque erin om de onverbiddelijke gids te vermurwen en Zijne Excellentie naar de derde deur, de uitgang te leiden.
Die avond vierde de kashba groot feest, waarbij hulde werd gebracht aan de moderne wetenschap! * * * EINDE * * *
Bron : - "Volksverhalen uit kleurrijk Nederland. List en Bedrog Verhalen over gastvrijheid, eerlijkheid, list en bedrog, uit de Chinese, Joodse, Nederlandse, Indiase, Turkse, Surinaamse, Marokkaanse en Indonesische verteltraditie" verschenen bij Uitgeverij Lemniscaat, Rotterdam, 1991. www.beleven.org
De ongenode bruiloftsgast (vervolg) - Een Estisch sprookje over drie magische tovervoorwerpen -
Een oogwenk later zat hij er al temidden van een bont gezelschap. Omdat de man door het dragen van de hoed alles zien kon, zag hij niet alleen de genode gasten, maar ook de ongenode gasten: op de randjes en richels langs de plafonds krioelde het van dwergen.
"Wat zie ik?" hoorde hij een van de dwergen zeggen. "Ons oompje is ook op het feest!"
"Welnee," fluisterde een ander, "dat is ons oompje niet. Dat is een onbekende man met oompjes hoed, oompjes schoenen en oompjes knoet."
Intussen werden de schalen met kostelijke spijzen op tafel gezet. De man uit Estland zag nu iets gebeuren dat geen van de andere gasten kon zien, omdat het zo razendvlug ging: de dwergen gristen de kostelijke spijzen van de schalen en legden er vieze kliekjes voor in de plaats. Zo verwisselden ze ook de inhoud van kannen en flessen.
De man uit Estland stond op en richtte het woord tot de vader van de bruid. Hij begon met: "U zult mij hopelijk niet kwalijk nemen dat ik zo onverwacht kom binnenvallen. Ik neem aan dat een gast meer of minder er niet toe doet, op deze voor u allen zo heugelijke dag. Het zou natuurlijk wat anders zijn als het aantal ongenode gasten de uitgenodigde gasten zou overtreffen. En dat is hier nu juist het geval!"
"Ik ben bang dat ik u niet begrijp," zei de vader van de bruid.
"Zet u mijn hoed even op, dan ziet u wat en wie ik bedoel," zei de man uit Estland en hij zette de vader van de bruid zijn hoed op, zodat deze nu met eigen ogen het dwergen volk zag zitten.
De vader van de bruid werd zo wit als de sluier van zijn dochter en riep: "Die kleine gastjes komen mij niet gelegen. Hoe raak ik ze kwijt?"
"Daar zal ik voor zorgen," zei de man uit Estland, die de hoed weer terugnam en hem op zijn eigen hoofd zette. "Alle gasten die wel zijn uitgenodigd, nodig ik uit om even de buitenlucht in te gaan. Vervolgens sluit ik alle ramen en deuren, en ook alle kieren en spleten, zorgvuldig af. Waarna ik de dwergjes laat verdwijnen!"
Hoewel de vader van de bruid de zaak maar half vertrouwde (daarvoor was hij dan ook de vader van de bruid), stemde hij toch toe in deze gang van zaken. De uitgenodigde gasten gingen naar buiten en de man uit Estland bleef alleen achter in het feestelijke vertrek om alle deuren, ramen, spleten en kieren af te sluiten. Toen dat door hem gedaan was, liep hij drie keer de kamer rond, zwaaiend met de knoet. De kleine gastjes losten op als dunne mist; alleen de afdrukken van hun zitvlakjes op de stoffige richels herinnerden eraan dat ze daar gezeten hadden.
De man uit Estland riep nu de vader van de bruid de kamer in en zette hem de vilthoed op.
"Overtuig u! Ze zijn allemaal foetsie!"
"Waaratje, ze zijn weg!" zei de vader van de bruid. "Kunnen nu de uitgenodigde gasten weer aan tafel gaan?"
"Nodig ze uit om aan tafel te gaan!" zei de man met de hoed.
Even later zat iedereen te smullen, want de vieze kliekjes van de dwergen waren afgeruimd en de kooksters in de keuken stonden bergen nieuwe spijzen te bereiden. De man met de hoed smulde mee. De gedachten van de feestvierenden waren voor hem te lezen als Ot en Sien. Wat de man met de hoed las stemde hem verre van feestelijk. Hij las de hebzuchtige gedachten van de bruidegom, die meer naar de rijkdommen van zijn schoonvader dan naar zijn bruid verlangde. Hij las de gemakzuchtige gedachten van de bruid, die zich verheugde op een lui leven als gebiedster in het huis van haar vader. Hij las de gedachten van de andere gasten: onnozele gedachten, minne gedachten, schandalige gedachten, haat en nijd en jaloezie en inhaligheid.
Ten einde raad - want zijn eten smaakte hem steeds minder - zette hij de hoed maar af. Pas toen kwam de stemming erin en begon het zingen en voordragen. Het werd een mooi feest.
* * * einde * * *
Bron : - "Sprookjes en vertellingen uit Rusland" vertaald en bewerkt door Hans Werner. Deltos Elsevier, Amsterdam/Brussel, 1972. ISBN: 90-10-30122-2 - www.beleven.org
De ongenode bruiloftsgast - Een Estisch sprookje over drie magische tovervoorwerpen -
Een man die alleen door het bos liep, kwam bij een open plek waar drie dwergen bezig waren elkaar vreselijk toe te takelen. Ze sloegen elkaar met hun kleine vuistjes, ze schopten elkaar met hun kleine voetjes, ze trokken aan haren en baarden - het was gruwelijk om aan te zien. De man - dit gebeurde allemaal in Estland - ging dichterbij en vroeg waarom ze zo met elkaar vochten.
"Goed dat u gekomen bent," riepen de dwergen eensgezind. "U kunt scheidsrechter zijn in ons geschil."
"Dan dien ik toch eerst te weten waarover het gaat," zei de Est. "Schreeuw nu niet direkt alle drie door elkaar. Laat ieder op zijn beurt vertellen wat er aan de hand is, zodat ik er wijs uit kan worden."
"Zeer juist," zei de grootste dwerg. "Dan zal ik maar de spits afbijten. Luister nauwlettend, beste man. Gisteren overleed onze vader - wij zijn drie broers - en nu valt zijn erfenis te verdelen. Ziedaar in een notedop de oorzaak van onze broedertwist."
"En waaruit bestaat de erfenis van uw vader?" vroeg de man.
"Ziehier!" zei dezelfde dwerg en hij wees naar een paar afgetrapte schoenen, een verfomfaaide vilthoed en een ruwe knots, die naast elkaar in het gras lagen.
"Om deze oude bullen vliegen jullie elkaar in haar en baard?" vroeg de man. "Iemand met een greintje gezond verstand zou ze op de vuilnishoop gooien. Dat jullie er anders over denken is jullie eigen zaak, maar wees dan wijs en verdeel die ongure erfenis in vrede. Jullie zijn drie broers, er zijn drie erfstukken, dus wat kan simpeler zijn: dwerg a krijgt de schoenen, dwerg b krijgt de hoed, dwerg c krijgt de knoet!"
"Over onze lijkjes!" schreeuwden de dwergen. "Zo mag het in geen geval gaan. Deze drie dingen moeten bij elkaar blijven. Anders gaat de toverkracht eruit."
"Toverkracht?" zei de man. "Vertel me daar eens meer van."
Nu nam een tweede dwerg (hij had een dichtgeslagen oog) het woord. "Die oude hoed is, voor wie hem draagt, meer waard dan de grootste schat. Wie die hoed draagt, ziet alles wat op aarde gebeurt, wist u dat? Ver weg of dichtbij maakt geen verschil; met die hoed op kijk je net zo ver als de verste ster en bovendien kun je alle gedachten lezen van ieder weldenkend of kwaaddenkend wezen. Op die oude schoenen loopt de drager van de hoed naar Koerland of Polen of verder als het moet in de allerkortste keren. Wilt u nu soms nog beweren dat deze oude spullen ons ten onrechte met woede vervullen, zolang de een ze niet aan de ander gunt? En dan deze knots, daarmee kan de drager van hoed en schoenen ieder laten wijken voor zijn wil. Ja, zelfs rotsen en rivieren, boze geesten en wilde dieren, en bedenkt u de rest er verder maar bij. Alles gaat voor deze knots opzij. Volgens mij kunnen we alleen uit de moeilijkheden raken als we afspreken om beurten van deze spulletjes gebruik te maken."
"Deze geschiedenis heeft zijn amusante kanten," zei de man. "Ik heb een idee. Ik zal als scheidsrechter dit geschil regelen, maar ik kan geen rechtvaardige uitspraak doen voor ik zelf deze drie erfstukken heb gekeurd. Ik zou graag de schoenen aandoen, de hoed opzetten en de knots vasthouden. Daarna geef ik bescheid."
"Gaat uw gang!" riepen de dwergen. "Als het niet teveel tijd vergt tenminste. Vandaag is in Koerland een schitterende bruiloft. Van heinde en verre trekken onze familieleden en vrienden erheen en wij willen ook van de partij zijn."
De man nam de vilthoed uit het gras. Bij het aanraken ervan merkte hij dat die hoed helemaal niet van vilt was; die hoed was gemaakt van de nagelrandjes van kinderhandjes. De man zette de hoed op (het was een kleine maat) en terstond werd de bruiloft in Koerland glashelder zichtbaar.
"Zet nu de schoenen voor mij neer en geef mij de knots in de hand," zei de man. "Daarna gaan jullie alle drie voor me staan met jullie ruggetjes naar mij toe. En denk erom: niet achterom kijken voor ik als scheidsrechter de uitslag heb bekend gemaakt."
De dwergen deden wat hen was opgedragen, zonder dat in hun eenvoudige breintjes enig wantrouwen ontstond. Zodra ze met hun ruggetjes naar de 'scheidsrechter' stonden, schoot deze de schoenen aan (ze zaten erg nauw) en zwaaide de knots over de dwergenhoofdjes. De drie dwergen losten op als dunne mist; alleen hun voetafdrukjes in het gras herinnerden eraan dat ze daar gestaan hadden. Nu hief de man het rechterbeen en hij riep: "Naar Koerland, naar de bruiloft!"
* * * wordt vervolgd * * *
Bron : - "Sprookjes en vertellingen uit Rusland" vertaald en bewerkt door Hans Werner. Deltos Elsevier, Amsterdam/Brussel, 1972. ISBN: 90-10-30122-2 - www.beleven.org
Waarom de sleutelbloem geen schatplaatsen meer openmaakt - Een wonderlijk verhaal over de gouden sleutelbloem (Primula veris) -
Toen er nog feeën op de wereld waren die zich aan de mensen vertoonden, bezat de sleutelbloem een zekere toverkracht. Als ze in de lente weer ging bloeien en iemand plukte haar op het juiste ogenblik, dan kon je er rotsen met verborgen schatten mee openmaken.
Op een keer overkwam dit ook een herder. Toen het lente werd dreef hij zijn schaapjes de wei in en vond onder een rots, aan de rand van het bos, een groot aantal bloeiende sleutelbloemen. De herder vond ze prachtig en zocht de mooiste en grootste sleutelbloem uit en stak hem op zijn hoed.
Plotseling werd zijn hoed vreselijk zwaar. "Wat is er toch met mijn hoed aan de hand?" vroeg de herder zich verbaasd af. Hij deed zijn hoed af en bleef stokstijf staan. Op de plaats van de bloem lag nu een echte sleutel en daar kwam nog bij, dat hij helemaal van goud was.
Nauwelijks had hij hem in zijn handen genomen om te voelen hoe zwaar hij was, of daar verscheen een beeldschone fee. De herder had haar niet horen komen en schrok.
"Wees niet bang," zei de fee. "De sleutel zal je geluk brengen. Leg hem daar op de rots. De rots zal opengaan en je zult er alle schatten van de wereld vinden. Neem daarvan, zoveel je wilt. Maar let wel op dat je tot slot het beste niet vergeet."
De herder wist niet of hij wakker was of droomde. Hij liep naar de rots, legde de gouden sleutel erop en inderdaad, de rots ging open en in een duistere grot glinsterden de verborgen schatten. Er lag zoveel goud, zilver en edelstenen, dat je af en toe je ogen dicht moest knijpen. De herder liep de grot in, spreidde zijn jas op de grond uit en legde er net zoveel schatten in als hij kon dragen. Toen gooide hij de bundel over zijn schouders en verliet de grot. Maar het belangrijkste liet hij liggen. De gouden sleutel, die de verborgen schatplaatsen open moest maken, liet hij op de grond liggen. De rots sloot zich weer achter hem en niemand heeft de sleutel ooit weer gezien.
Vanaf die tijd hebben de sleutelbloemen hun toverkracht verloren. En feeën, die zich aan de mensen vertonen, die bestaan ook niet meer.
* * * einde * * *
Bron : - "De betoverde tuin" door Marie Mrstikova. Nederlandse vertaling van Els Nuijen. Uitgeversmaatschappij Holland, Haarlem, 1978. ISBN: 90-251-0297-2 - www.beleven.org