De halsboord - Een grappig sprookje van Hans Christian Andersen - |
Er was eens een keurige meneer, wiens hele inboedel bestond uit een laarzenknecht en een kam, maar hij bezat de prachtigste halsboord van de wereld, en over die boord zullen we een geschiedenis te horen krijgen. De boord was nu zo oud geworden dat hij erover dacht te trouwen, en toen wilde het toeval dat hij met een kousenband in één was terechtkwam.
"Nee," zei de boord, "nog nooit heb ik zó iets slanks, fijns, zachts en liefelijks gezien! Mag ik vragen hoe u heet?"
"Dat zeg ik niet!" zei de kousenband.
"Waar komt u vandaan?" vroeg de boord.
Maar de kousenband was erg schuchter en vond dat toch wel een wonderlijke vraag.
"U bent zeker een ceintuur!" zei de halsboord, "zo'n band die onder de kleren gedragen wordt! Ik zie 't wel. U dient zowel voor gemak als voor de mooiigheid, mejonkvrouwe!"
"U mag niet tot mij spreken!" zei de kousenband. "Ik geloof niet dat ik daartoe aanleiding gegeven heb!"
"Toch wel, als men zo mooi is als u!" zei de boord, "dat is aanleiding genoeg!"
"Houd op met mij zo na te komen!" zei de kousenband, "u ziet er zo mannelijk uit!"
"Ik ben ook een keurige meneer!" zei de boord. "Ik heb laarzenknecht en kam!"
Maar dat was niet waar, het was zijn meester die ze bezat, maar hij schepte ermee op.
"Kom mij niet te na!" zei de kousenband, "dat ben ik niet gewoon!"
"Preutsheid!" zei de halsboord, en toen werden zij uit de was gehaald, gesteven, op een stoel in de zon gehangen en op de strijkplank gelegd; en toen kwam het gloeiende ijzer.
"Vrouw!" zei de boord, "lieve weduwvrouw! Ik word helemaal warm! Ik word een ander mens, ik kom helemaal uit de plooi, u brandt gaten in mij! Au! Wilt u met mij trouwen?"
"Vod," zei het strijkijzer, en ging trots over de boord heen, want die verbeeldde zich dat hij een stoomketel was die op de rails wagens moest gaan trekken.
"Vod!" zei hij.
De boord rafelde een beetje aan de kanten, én toen kwam de papierschaar en die moest de rafels wegknippen.
"O!" zei de boord, "u bent zeker eerste danseres. Wat kunt u uw benen strekken! Zo iets moois heb ik nog nooit gezien, dat kan niemand u nadoen!"
"Dat weet ik!" zei de schaar.
"U verdiende gravin te zijn!" zei de halsboord, "alles wat ik bezit is een keurige meneer, een laarzenknecht en een kam. Och, was ik maar graaf!"
"Wou jij met me trouwen!" zei de schaar, want ze werd boos, en toen gaf ze hem een flinke knip, zodat de boord geen dienst meer kon doen.
"Nu moet ik maar de kam ten huwelijk vragen. Het is merkwaardig, hoe u al uw tanden behoudt, mejuffrouw!" zei de halsboord. "Hebt u er nooit aan gedacht u te verloven?"
"Zeker, daar kunt u van op aan!" zei de kam, "ik ben toch immers met de laarzenknecht verloofd."
"Verloofd!" zei de boord; nu was er niemand meer te vragen en toen kreeg hij er genoeg van.
Een hele tijd ging voorbij; toen kwam de halsboord in de kist terecht bij de papiermolenaar, waar een heel lompengezelschap bijeen was, beschaafden en onbeschaafden, ieder apart, zoals het hoort. Zij hadden allen veel te vertellen, maar de halsboord het meest, die was een echte opschepper.
"Ik heb zo verschrikkelijk veel meisjes gehad!" zei de boord, "ik had geen rust. Ik was dan ook een hele meneer met al mijn stijfsel. En ik had een laarzenknecht en een kam, die ik nooit gebruikte. U had me toen eens moeten zien, wanneer ik op mijn zij lag! Nooit vergeet ik mijn eerste meisje, zij was een ceintuur, zo fijn, zo zacht en zo liefelijk, zij stortte zich, terwille van mij, in een kuip met water! En er was ook een weduwvrouw, die gloeiend werd, maar ik liet haar staan en zwart worden. En toen was er een eerste danseres die mij de snee gaf waar ik nu mee loop, zij was zo vals! Mijn eigen kam was verliefd op mij, zij verloor al haar tanden van liefdesverdriet. Ja, ik heb heel wat beleefd van dat soort dingen. Maar 't meeste medelijden heb ik met de kousenband, met de ceintuur bedoel ik, die in de waterkuip verdween. Ik heb heel wat op mijn geweten, ik moet nodig tot wit papier worden!"
En dat werd hij ook, alle lompen werden wit papier, maar de halsboord werd juist dat stuk wit papier waarop deze vertelling gedrukt is. En dat kwam omdat hij achteraf zo vreselijk had gepocht op wat nooit gebeurd was. En daarom moeten wij eraan denken ons nooit zo te gedragen, want wij kunnen heus niet weten of wij ook niet eens in de lompenkist terechtkomen en tot wit papier gemaakt worden en onze hele geschiedenis erop gedrukt krijgen, zelfs onze geheimen, en ze dan zelf moeten rond vertellen, net als de halsboord.
* * * einde * * * |
Bron : - "Sprookjes en vertellingen" door Hans Christian Andersen. Van Holkema & Warendorf, Bussum, 1975. ISBN: 90-269-0924-1 - www.beleven.org |
|