Verhalen, sprookjes, fabels, mythen, sagen en legenden
welkom!
Problemen Er zijn nogal wat problemen met het lezen van de teksten, daarom volgende tip :
Met de muis links klikken en over de tekst schuiven.
De tekst verschijnt duidelijk leesbaar.
02-07-2010
Gekke Hiske
Gekke Hiske - Een Fries sprookje over een stelend aardmannetje -
Er was eens een boer, die had drie zonen. Een daarvan was niet erg snugger, daarom noemden ze hem Gekke Hiske. Nu was het al een paar keer voorgekomen dat de boer, als hij 's ochtends achter in de schuur kwam, een bos stro miste. Ze konden maar niet begrijpen, wie dat toch altijd deed. Op een avond zei Hiske tegen zijn vader: "Nu moeten jullie mij helemaal in een bos stro rollen, dan zal ik vannacht wel oppassen om te zien wie ons stro steelt."
Dat leek hen een goed idee, en Gekke Hiske kroop in het stro. En toen, die nacht, sloop er heel stil een aardmannetje naar binnen. En die pakte een bos stro, juist die bos, waar Hiske in zat.
Het aardmannetje dacht: "Dat is een dik bos, net wat voor mij!" Toen nam hij het bos stro met Hiske erin op zijn schouders en ging weg. Hij liep al maar verder en verder, een heel eind. Ze kwamen in een bos, maar het aardmannetje liep maar door. Maar tenslotte, heel diep in het bos, kwamen ze bij zijn huis, een mooi kasteel.
Het aardmannetje ging door de achterdeur naar binnen en smeet het bos stro op de bodem. Toen ging hij het kasteel in. Gekke Hiske zat vanzelf nog altijd in het stro, maar dat begon hem danig te vervelen. Het was zo zoetjes aan al aardig licht geworden en Hiske vond, hij moest het mooie kasteel maar eens bekijken.
Hiske hoorde of zag niets meer van het aardmannetje. Hij kroop uit het stro, en ging door een deur. Wat keek hij verbaasd op, toen daar allemaal mooie koetsen en paarden stonden. Dat spul was ook door het aardmannetje gestolen.
Toen maar door een andere deur. Daar zat een mooie juffrouw te spinnen, met een gouden spinnewiel. Wat schrok ze, toen Hiske zo plotseling voor haar stond. "Stil, stil," zei ze tegen hem, "het aardmannetje mag je niet horen, want dan slaat hij je dood."
"Waar is hij dan?" vroeg Hiske.
"Hij ligt op bed en slaapt," was het antwoord.
"Dan zal ik hem wel krijgen," zei Hiske. Hij pakte een bijl, die aan de beddeur hing, en pats, daar sloeg hij het aardmannetje het hoofd af. Toen was hij meteen dood.
Wat was de juffrouw blij; het aardmannetje had haar ook gestolen. Nu waren die mooie dingen natuurlijk ook van hen. Ze moesten ook maar trouwen, vonden ze. Maar Hiske wilde eerst nog één keer naar zijn ouders. Maar hij zou ze dan maar niet vertellen wat hij allemaal meegemaakt had. En op een mooie dag zou de juffrouw onverwachts ook komen. Nu zo gebeurde het ook.
Gekke Hiske ging naar zijn vader. Daar vroegen ze hem natuurlijk, waar hij zolang gebleven was. "Och," zei hij, "ik was in het bos verdwaald." Toen Hiske een paar dagen thuis was, kwam er op een morgen een mooie koets aanrijden met twee zwarte paarden ervoor. "Wat zullen we nu hebben," zeiden de ouders van Hiske, want zo iets waren ze helemaal niet gewend. En warempel, daar stopte hij precies voor hun deur. Een mooie dame stapte eruit, en ging bij hen naar binnen. Die mensen wisten niet hoe ze het hadden. Toen kwam Hiske binnen. Nou, toen vertelde hij het ook maar. Wat hoorden ze vreemd op, dat Gekke Hiske met die mooie juffrouw trouwen zou.
Een paar dagen later trouwden ze. Natuurlijk hielden ze een groot feest. En toen gingen ze naar het kasteel in het bos. Daar bleven ze, en leefden gelukkig. Zo was Gekke Hiske in een klap rijk geworden.
* * * einde * * *
Bron : "De opgeverfde haan. Bekende & onbekende verhalen over schelmen & vagebonden, tovenaars & heksen, boze moeders & ontaarde zonen, ezels & schapen, reuzen & dwergen, kluizenaars & molenaars, tempeliers & wonderdokters, spoken & weerwolven, juffers & bruiden, zeemeerminnen & nachtmerries, bokken & egels, soldaten & jagers, katers & eksters, knechten & meesters, kooplieden & dieven & vele andere eeuwige stuiverzoekers" samengesteld door Willem de Blécourt. vertaald door Ef Leonard, keuze en eindredactie Karla Reiss. Uitgeverij Spectrum, Utrecht/Antwerpen, 1982. ISBN: 90-274-7115-0
Een jongen die al veel over de alvermannetjes had gehoord, ging naar de dwergjes op zoek tussen de rotsen. Bij een spelonk riep de jongen: "Woont hier iemand?"
Het volgende ogenblik hoorde de jongen iemand roepen: "Blaas hem zijn licht uit!"
Een jongen die al veel over de alvermannetjes had gehoord, ging naar de dwergjes op zoek tussen de rotsen. Bij een spelonk riep de jongen: "Woont hier iemand?"
Het volgende ogenblik hoorde de jongen iemand roepen: "Blaas hem zijn licht uit!"
De mensen vertelden dat de alvermannetjes op de Galgenberg woonden.
Vroeger stond daar een galg waaraan misdadigers werden opgehangen op bevel van de drossaard.
De alvermannetjes kwamen vaak eten vragen aan de boeren op de Voort. Wanneer de boeren een snede brood naast het botervat legden, kwamen de alvermannetjes de boter maken.
Een man die samen met zijn zoon door de Troefelstraat wandelde, zag in het veld een reus lopen.
Toen de man aan de pastoor vertelde wat hij had gezien, sprak de geestelijke: "Ga 's nachts nog eens terug naar die plaats en vraag de reus hoe je hem kan verlossen".
De man heeft de reus echter nooit meer teruggezien.
Bij boer X werkte een kabouter. Toen de pastoor op een dag bij de boer op bezoek kwam, raadde die de boer aan om de kabouter voor een uur weg te sturen en ondertussen de witte koord van de kabouter in de oven te verbranden.
Op het ogenblik dat de koord vuur vatte, stond de kabouter onmiddellijk naast de oven.
Op Beukenberg waren een man uit Hoesselt en één uit Tongeren elk een kruiwagen aan het laden met bakstenen. De omstaanders sloten een weddenschap over welk van de mannen het snelst driemaal met een volle kruiwagen heen en weer kon lopen. De man uit Hoesselt won.
Die man moest wel een reus zijn, want hij kon een heel brood opeten en daarna nog twee glazen bier drinken.
Op een dag slaagde die reus er zelfs in om zonder veel moeite een kar met acht kalveren van Hoesselt naar Tongeren te trekken.
In Engelmanshoven hadden de alvermannetjes onderaadse gangen gegraven, waarin ze tafeltjes en stoelen van aarde hadden gebouwd.
Wie veel werk had, moest een lekkere koek klaarleggen, en dan zouden de alvermannetjes 's nachts het werk komen doen.
Een vrouw die zonder dienstmeid zat, maakte een grote kom rijstpap voor de alvermannetjes. De alvermannetjes kwamen zo graag bij de vrouw, dat ze zich na een tijdje vaak in de keuken lieten zien.
Toen de vrouw een nieuwe dienstmeid had, werd dat meisje altijd door de alvermannetjes geplaagd. Daarop sprak de vrouw met de overste van de alvermannetjes, van wie ze de volgende raad kreeg: "Wanneer mijn alvermannetjes nog eens komen, dan moet je een snede brood aan je dienstmeid geven. De meid moet dan op de grond haar behoefte doen. De alvermannetjes zullen dan zeker niet meer terugkomen."
Een vrouw zette 's avonds voor de alvervrouwtjes de wasteil klaar, met vier kleine kopjes ernaast.
Twee nieuwsgierige knechten boorden een gaatje in het plafond, zodat ze de dwergvrouwtjes 's nachts konden bespieden.
Eén van de knechten zag door het gaatje hoe de alvervrouwtjes de was deden. De andere knecht sprak toen ongeduldig: "Mag ik ook eens kijken?" De alvervrouwtjes hadden het echter gehoord en één van hen zei: "Blaas dat lampje eens uit!", waarop een ander door het gaatje blies.
De alvermannetjes woonden in een spelonk van de Bolderberg. Gewoonlijk kwamen ze 's nachts in het donker de werkjes van de mensen opknappen. Op een middag zuchtte een vrouw uit Wellen echter: "Ik wou dat de alvermannetjes onze was kwamen doen!" Onmiddellijk na deze woorden stonden er drie alvermannetjes bij de wasteil. De dwergjes hadden slechts enkele minuten nodig om alles te wassen. Daarna sprak één van de alvermannetjes tot de verbaasde vrouw: "Wij hebben jouw werk gedaan omdat je het ons had gevraagd. In ruil willen wij nu je dochter. Je mag je dochter alleen houden indien je binnen drie dagen mijn naam kan raden." Omdat iedereen diepbedroefd en wanhopig was, besloten ze naar de spelonk van de alvermannetjes te gaan om de naam van die ene dwerg te achterhalen. De eerste dag zoeken leverde geen resultaat op. Tegen de avond van de tweede dag hoorde men in de spelonk echter iemand zingen: "Ik heet Kwispeltore-Kwispeltuit, morgen trouw ik met mijn bruid!"
De dochter, die de hele tijd wanhopig zat te huilen, was gered. Toen de alverman de volgende dag opdook om zijn bruid te komen halen, sprak hij: "Je mag nu driemaal naar mijn naam raden, en als je niet kan zeggen hoe ik heet, dan neem ik je dochter mee." Toen de ouders de eerste en de tweede keer opzettelijk een verkeerde naam noemden, dacht de alverman al dat hij gewonnen had. De derde keer zeiden ze echter: "Je heet Kwispeltore-Kwispeltuit!" Daarop riep de alverman: "De duivel heeft het jullie gezegd!", en rood van woede verdween hij door het sleutelgat.
De kaboutertjes waren kleine mannetjes die in ruil voor voedsel het werk van de mensen deden. Soms kwamen de kaboutertjes echter ook ongevraagd. Er was geen enkele manier waarop de mensen ze konden buitensluiten.
Omdat de mensen dat beu werden, heeft men de laatste zeven kaboutertjes in een klooster in Genk opgesloten. Zo zijn ze uitgestorven.
De familie X, die in een witte hoeve woonde, zette 's avonds altijd de was buiten, samen met een kom pap. In ruil voor de pap kwamen de alvermannetjes het werk doen.
Op een nacht besloot de nieuwsgierige boer echter door het sleutelgat te kijken om de alvermannetjes te zien. Eén van de dwergjes zei plots: "Blaas die kaars eens uit", waarop een ander door het sleutelgat blies.
In Vechmaal hadden de alvermannetjes grote ondergrondse gangen gegraven. Een vrouw uit Engelingen-molen liet de alvermannetjes vaak haar was doen in ruil voor een bord pap.
De vrouw was zo nieuwsgierig naar de alvermannetjes dat ze besloot om 's nachts eens een kijkje te nemen bij deze dwergen. De alvermannetjes merkten haar echter op en waren woedend. Ze bonden de handen en voeten van de vrouw vast en sleepten haar naar de eendenstal.
Een weduwe met acht kleine kinderen liet haar werk vaak 's nachts door de alvermannetjes doen. De vrouw was echter zo nieuwsgierig dat ze de alvermannetjes op een nacht heeft bespied door het plafond. De dwergjes hadden het echter in de gaten gekregen. Ze bliezen in de kachel zodat de ogen van de vrouw vol roet vlogen en ze niets meer kon zien. De alvermannetjes zijn uitgestorven toen de schnaps werd uitgevonden; ze raakten namelijk allemaal verslaafd aan alcohol.
Vroeger droegen de mensen meel naar de kerk waar de alvermannetjes woonden. Als ze er ook wat voedsel bij legden, dan kwamen de alvermannetjes 's nachts het brood bakken. Maar men mocht niet gaan kijken, want dan gebeurde er niets.
Men vertelde dat de alvermannetjes op de weide van de pastoor woonden, op de plaats waar vroegen een kerk had gestaan. De vrouwen uit het dorp zetten vaak hun wasteil buiten, met een boterham ernaast. Wanneer de alvermannetjes 's nachts te paard rondreden, kwamen ze de was doen en stopten ze de sokken in ruil voor de boterham.