Welkom bij saagje!
Foto
Inhoud blog
  • Het oude moedertje
  • De legende van de maïs
  • Mans van de Maone
  • De boer en de duivel
  • De twee advocaten(slot)
  • De twee advocaten
  • Het geitje Pak-me-dan
  • De natgeregende kabouter
  • De zeven heksen
  • Het aardmannetje van de Röhrerbühel 2
  • Het aardmannetje van de Röhrerbühel
  • Nikola staat borg
  • De vurige man van de Geute
  • De geschiedenis van de boerendochter Ketilrídur 2
  • De geschiedenis van de boerendochter Ketilrídur
  • Op reis gaan
  • De luie hasjverslaafde en zijn verstandige vrouw(vervolg)
  • De luie hasjverslaafde en zijn verstandige vrouw
  • Het toverfluitje en het toverhoedje (vervolg)
  • Het toverfluitje en het toverhoedje
  • Waarom de bomen in de herfst geel worden
  • Tijl Uilenspiegel en de paardenkoopman
  • De nimf Daphne
  • De geschiedenis van de reuzenkreeft
  • De toren van Medemblik
  • Theseus en Hippolytus
  • Duimedik
  • De vuurman van Soest
  • Maan, Djabu en de dood
  • De jakhals en de patrijs
  • Goudsbloempje
  • Afspraak is afspraak
  • Het spook van de Zeedijk
  • Rata's wonderbaarlijke reis-einde
  • Rata's wonderbaarlijke reis-vervolg
  • Rata's wonderbaarlijke reis
  • Waarom de hyacint maar zo kort bloeit
  • De citerspeler
  • Van een opgeverfde haan
  • Het land van moeder Soemba
  • Het zwanennest
  • De engel
  • De gebarsten emmer
  • De hondenmarkt van Boedapest (slot)
  • De hondenmarkt van Boedapest
  • Billy de coyote (slot)
  • Billy de coyote(vervolg)
  • Billy de coyote
  • Garuda
  • De dood van de sprookjesverteller
    Foto
    Zoeken in blog

    Beoordeel dit blog
      Zeer goed
      Goed
      Voldoende
      Nog wat bijwerken
      Nog veel werk aan
     
    Hoofdpunten blog waaroemni
  • Kerstgroet
  • Luchtballonvaart
  • Paulus Potter
  • Sint-Elisabethsvloed
  • Willem Tell
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Categorieën
  • aardgeest (21)
  • avonturenverhaal (6)
  • dierenverhaal (5)
  • duivels (46)
  • fabels (57)
  • gedichten (1)
  • geesten (griezellen) (12)
  • heksen (52)
  • historisch verhaal (13)
  • historische sagen (35)
  • legende (42)
  • Luchtgeest (30)
  • Mythe (24)
  • parabel (7)
  • Plaaggeest (10)
  • sagen (87)
  • Sinterklaasverhalen (4)
  • sprookjes (118)
  • Tovenaars (38)
  • toverboeken (13)
  • volkssprookje (40)
  • volksverhalen (140)
  • vuurgeest (26)
  • watergeest (19)
  • weerwolven (15)
  • Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    'VOLKSVERHALEN'

    problemen
    Verhalen, sprookjes, fabels, mythen, sagen en legenden
    welkom!
    Problemen
    Er zijn nogal wat problemen met het lezen van de teksten, daarom volgende tip :
    Met de muis links klikken en over de tekst schuiven.
    De tekst verschijnt duidelijk leesbaar.
    12-07-2013
    nieuwsgierig héHet oude moedertje
    Het oude moedertje
    Het oude moedertje
    - De gebroeders Grimm over een oude, alleen overgebleven vrouw -

    Er was eens in een grote stad een heel oud moedertje, en zij zat 's avonds alleen op haar kamer, en ze zat erover na te denken, hoe ze eerst haar man, dan haar beide kinderen, langzamerhand al haar familie, en tenslotte vandaag nog haar laatste vriend had verloren, en dat ze nu helemaal alleen en verlaten was.

    Toen werd ze moedeloos en treurig in het diepst van haar hart, maar het zwaarste woog haar wel het verlies van haar beide zoons; en in haar verdriet gaf zij God er de schuld van. Ze zat zo stil en in gedachten verzonken, toen opeens de kerkklok luidde voor de kerkdienst. Zij verbaasde zich erover dat ze zo de hele nacht in verdriet had doorgewaakt, en ze stak licht aan en ging naar de kerk.

    Bij haar aankomst was de kerk al licht, maar niet, als gewoonlijk, door kaarsen maar door een eigenaardige schemer. De kerk was ook al helemaal vol, ja, alle plaatsen waren bezet, en toen het moedertje op haar gewone plaats kwam, was die ook niet meer leeg, maar de hele bank zat vol. En toen ze de mensen aankeek, toen waren het allemaal gezichten van familie die al overleden was, ze zaten daar in hun ouderwetse kleren, maar met bleke gezichten. Ze praatten niet en ze zongen niet, maar er ging een zacht gemurmel door de kerk.

    Toen stond er iemand op en ging naar voren en zei tegen het oude moedertje "Kijk eens naar het altaar, daar zult u uw beide zoons zien." De oude vrouw keek en ze zag haar beide kinderen, en de één hing aan de galg en de ander was op het rad gebonden. Toen zei de moei: "Zie je, zo zou het hun vergaan zijn, als ze in leven waren gebleven en God hen niet als onschuldige kinderen bij zich had genomen."

    Sidderend ging het oude vrouwtje huiswaarts, en op haar knieën dankte zij God, dat hij het beter voor haar had gemaakt, dan ze had kunnen begrijpen. En op de derde dag ging zij liggen, en stierf.

    * * * einde * * *

    Bron : - "De sprookjes van Grimm; volledige uitgave" vertaald door M.M. de Vries-Vogel.
               - Unieboek BV - Van Holkema & Warendorf, Weesp, 1984.
               - www.beleven.org

    12-07-2013 om 06:12 geschreven door saagje

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 1/5 - (1 Stemmen)
    Categorie:sprookjes
    » Reageer (0)
    03-07-2013
    nieuwsgierig héDe boer en de duivel
    De boer en de duivel
    De boer en de duivel
    - Een sprookje van Grimm -

    Er was eens een verstandig, slim boertje; van zijn streken zou veel te vertellen zijn, maar het mooiste verhaal is toch dit, hoe hij de duivel eens te pakken had en hem voor de gek heeft gehouden.

    Eens op een dag was het boertje aan het werk geweest op de akker en hij maakte zich juist klaar om weer naar huis te gaan, toen de schemering al gevallen was. Daar zag hij ineens middenop zijn land een hoop gloeiende kolen, en toen hij er vol verbazing naar ging kijken, toen zat er boven op die gloed een klein zwart duiveltje.

    "Zit jij soms op je schat?" zei het boertje. "Jawel," antwoordde het duiveltje, "op een schat waar meer goud en zilver inzit, dan jij van je levensdagen gezien hebt." - "Die schat ligt op mijn land en is dus van mij," zei het boertje. "Zeker, hij is van jou," antwoordde de duivel, "als je me twee jaar lang de helft geeft van de opbrengst van je akker: geld heb ik genoeg, maar mijn verlangen gaat uit naar de vruchten der aarde."

    Het boertje ging er op in. "Maar om te voorkomen, dat er ruzie komt bij het verdelen," zei hij, "krijg jij, wat boven de grond is, en ik, wat er onder is." Dat vond de duivel best, maar 't slimme boertje had rapen gezaaid.

    Toen de oogsttijd kwam, verscheen de duivel om zijn aandeel te halen, maar wat z'n deel was, was niets dan gele verwelkte blaren, en het boertje, in z'n schik, groef z'n rapen op. "Nu ben je in 't voordeel geweest," zei de duivel, "maar dat gebeurt geen tweede keer. Nu is jouw aandeel, wat boven de grond is, en het mijne, wat eronder is." - "Ook al goed!" antwoordde het boertje.

    En toen het zaaitijd was, toen zaaide het boertje geen rapen, maar tarwe. Het koren rijpte, het boertje ging naar de akker en sneed de volle halmen tot de grond af. Toen de duivel kwam, vond hij niets dan de stoppels, en hij ging woedend door een rotsspleet omlaag. "Zo moet je vossen beetnemen," zei het boertje en hij ging z'n schat halen.

    * * * einde * * *

    Bron : - "De sprookjes van Grimm; volledige uitgave" vertaald door M.M. de Vries-Vogel.
               - Unieboek BV - Van Holkema & Warendorf, Weesp, 1984.
               - www.beleven.org

    03-07-2013 om 05:56 geschreven door saagje

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Categorie:sprookjes
    » Reageer (3)
    26-06-2013
    nieuwsgierig héDe natgeregende kabouter
    De natgeregende kabouter
    De natgeregende kabouter
    - Een sprookje uit Zwitserland over behulpzaamheid en natuurgeweld -

    Lang geleden kwam er eens een rondtrekkende kabouter door een dorpje. Het was vreselijk weer; het stormde en het regende, en hij was drijfnat geworden. Bij iedere hut klopte hij aan, maar niemand had medelijden met hem, niemand wilde opendoen en hem binnenlaten. En de mensen scholden hem nog uit ook.

    Aan de rand van het dorp woonden twee vrome arme mensen, een oude herder en zijn vrouw. De arme kabouter sleepte zich tenslotte moe en afgemat naar hun huisje en klopte met zijn stok driemaal zachtjes aan het raam. De oude man deed open en liet hem binnenkomen. Graag bood hij het weinige aan dat zij in huis hadden en de vrouw bracht hem meteen wat brood, melk en kaas. De kabouter slurpte wat druppels melk, en at wat broodkruimels en een klein stukje kaas.

    "Ik dank jullie hartelijk voor jullie gastvrijheid en God zal 't je lonen," zei hij. "Nu heb ik genoeg gerust, ik stap maar weer op."

    "Ach nee, doe dat toch niet!" riep de vrouw, "wil je in de nacht naar buiten in dat weer? Blijf toch liever hier slapen."

    Maar de kabouter schudde zijn hoofd en glimlachte. "Boven op de berg heb ik nog van alles te doen en ik mag niet langer wegblijven. Morgen zullen jullie wel aan me denken," zei hij. Daarna nam hij afscheid, en de beide oudjes legden zich ter ruste.

    De volgende ochtend werden ze al vroeg gewekt door onweer en hevige storm. Bliksemstralen flitsten door de rode lucht en het water kwam in stromen de berg af. Daar scheurde boven op de berg een reusachtig stuk rots los, rolde door het water de helling af naar het dorp en sleepte onderweg bomen, stenen en aarde mee. Zo kwam er een geweldige lawine en een stortvloed van water naar beneden, en mensen en vee en alles wat er leefde in het dorp werden eronder bedolven.

    De stroom was al bijna tot aan de hut van de twee oude mensen gekomen. Bevend kwamen ze voor de deur staan. Maar daar zagen ze dat er midden in de stroom een groot rotsblok kwam aanzetten en bovenop zat de kleine kabouter vrolijk te wippen, alsof hij op een paard reed. Hij roeide met een dennenstam en zorgde ervoor dat het rotsblok zo kwam te liggen, dat het water zich daarachter stuwde en opzij langs de hut heen stroomde. Zo bleven de twee oude mensen gespaard en hadden ze geen gevaar meer te duchten.

    Toen begon de kabouter opeens te groeien en te groeien... hij werd zo groot als een geweldige reus en loste tenslotte op in de lucht. De oude herder en zijn vrouw knielden neer en dankten God voor hun redding.

    * * * einde * * *

    Bron : - "Kaboutersprookjes" vert. en samengesteld door Els Boekelaar en Ineke Verschuren.
               - Uitgeverij Christofoor, Zeist, 1985. ISBN: 90-6238-209-6
               - www.beleven.org

    26-06-2013 om 09:31 geschreven door saagje

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Categorie:sprookjes
    » Reageer (8)
    27-08-2011
    nieuwsgierig héDuimedik
    Duimedik
    Duimedik
    - Een sprookje van de gebroeders Grimm -

    Er was eens een arme boer die 's avonds bij de haard zat en het vuur oppookte terwijl zijn vrouw zat te spinnen. Toen zei hij: "Wat is het toch jammer dat we geen kinderen hebben! Het is zo stil bij ons, en bij andere mensen is het altijd druk en vrolijk."

    "Ja," zei de vrouw zuchtend, "al was het er maar één, en al was het nog zo klein, al was het maar zo groot als mijn duim, dan zou ik toch tevreden zijn, we zouden er veel van houden."

    Nu gebeurde het dat de vrouw zwanger werd en na zeven maanden kreeg ze een kindje. Het was gezond van lijf en leden, maar het was niet groter dan een duim. Toen zeiden ze:

    "Kijk, hij is precies zoals we hebben gewenst en het is ons eigen lieve kind."

    En ze noemden hem Klein Duimpje. Zij gaven hem goed te eten, maar het kind groeide niet en bleef precies even groot als in zijn eerste levensuur; maar hij keek verstandig uit zijn ogen en het bleek al gauw een slim en handig ventje te zijn, want waar hij ook aan begon, hij bracht het altijd tot een goed einde.

    Op een dag ging de boer naar het bos om hout te hakken en toen mompelde hij: "Nu zou ik wel willen dat er iemand mij de kar achterna brengt."

    "O, vader," riep Klein Duimpje, "voor de kar zal ik wel zorgen, reken er maar op dat die precies op tijd bij u is." Toen lachte de vader: "Hoe kan dat nu, je bent immers veel te klein om het paard aan de teugel te voeren." "Dat hindert niet, vader, als moeder hem inspant, dan ga ik in het oor van het paard zitten en dan zeg ik wel hoe hij moet lopen." "Goed," antwoordde de vader, "we kunnen het wel eens voor een keertje proberen."

    Toen het tijd was spande moeder het paard in en Klein Duimpje ging in het oor van het paard zitten en hij riep hoe het paard moest lopen: "Hu! Hö, naar recht! Naar links!" Dat ging heel goed en de kar ging rechtstreeks het bos in. Nu gebeurde het dat hij juist een hoek omsloeg en Klein Duimpje "Links, links!" riep, toen er twee vreemde mannen langs kwamen.

    "Wel," zei de één, "wat is dat nou? Daar gaat een kar en ik hoor een voerman het paard toeroepen, maar ik zie hem nergens!" "Dat is raar," zei de ander, "laten we de kar volgen en zien waar hij naar toe gaat."

    De wagen ging helemaal het bos in en kwam precies op de plek waar het hout werd gehakt. Toen Klein Duimpje zijn vader zag, riep hij: "Zie je nu wel vader, hier ben ik met de kar, haal me nu maar naar beneden." De vader pakte het paard met zijn linkerhand en haalde met zijn rechterhand Klein Duimpje uit het oor, die heel vrolijk op een strohalm ging zitten.

    De twee mannen zagen Klein Duimpje en van verbazing wisten ze niet wat ze moesten zeggen. Toen zei de één fluisterend tegen de ander: "Dat kereltje kon ons wel eens geld en geluk brengen, als we hem in een grote stad tegen betaling vertonen - laten we hem kopen!" Ze gingen naar de boer en zeiden: "Verkoop dat ventje maar aan ons, hij zal het goed bij ons hebben!" "Nee," antwoordde de vader, "hij is mijn oogappel en hij is voor geen geld van de wereld te koop.

    Maar toen Klein Duimpje van de handel hoorde, kroop hij langs de jas van vader omhoog, ging op zijn schouder staan en zei in zijn oor: "Vader, geef me maar weg, ik kom wel weer terug." Toen gaf de vader hem voor een flinke som geld aan de beide mannen.

    "Waar wil je zitten?" vroegen ze hem. "Och, zet me maar op de rand van je hoed, dan kan ik naar voren en naar achteren lopen en de omgeving zien, ik val toch niet." Zo gezegd, zo gedaan. Klein Duimpje nam afscheid van zijn vader en ze gingen op weg. Ze liepen tot het donker werd. Toen zei de kleine: "Haal me eraf, ik moet even op de grond, want ik moet heel nodig." "Blijf jij maar boven," zei de man op wiens hoed hij zat, "het kan mij niets schelen, de vogels laten er ook wel eens wat op vallen." "Nee," zei Klein Duimpje, "ik weet best hoe het hoort, en ik wil gauw naar beneden."

    De man nam zijn hoed af en zette de kleine op een akker langs de weg. Hij kroop een eindje tussen de aardkluiten en toen sloop hij ineens in een muizenhol dat hij gezien had. "Goedenavond heren, gaan jullie maar lekker naar huis zonder mij!" riep hij hun spottend na en lachte hen uit. Ze kwamen dichterbij en staken met stokken in het muizenhol, maar dat was vergeefse moeite. Klein Duimpje kroop steeds verder weg en daar het al bijna donker was, keerden ze boos en platzak naar huis terug.

    Toen Klein Duimpje merkte dat ze weg waren kroop hij te voorschijn uit de onderaardse gang. "Het is in het donker gevaarlijk lopen op het land," zei hij, "je breekt zo je hals en je benen!" Gelukkig stuitte hij op een leeg slakkenhuis. "Goddank," zei hij, "daar kan ik in overnachten," en hij ging erin zitten. Juist wilde hij inslapen, of hij hoorde twee mannen langs komen en de één zei: "Hoe zullen we het aanleggen om die rijke pastoor zijn geld en zijn zilver af te pikken?"

    "Dat zou ik wel weten," riep Klein Duimpje er tussendoor.

    "Wat was dat?" zei de ene dief verschrikt, "daar sprak iemand."

    Ze bleven staan luisteren. Toen zei Klein Duimpje weer: "Neem me mee, ik kan jullie wel helpen."

    "Waar ben je dan?"

    "Zoek maar op de grond, en let goed op waar mijn stem vandaan komt," antwoordde hij. Zo vonden de dieven hem eindelijk en raapten hem op. "Zo'n klein ding, hoe wou jij ons helpen?" zeiden ze. "Kijk," zei hij, "ik kruip tussen de tralies de kamer van de pastoor binnen en geef daardoor jullie aan wat jullie maar hebben willen." "Goed," zeiden ze, "we zullen eens zien of je dat kan."

    Ze kwamen bij de pastorie en Klein Duimpje kroop de kamer binnen en schreeuwde zo hard als hij kon: "Willen jullie alles hebben wat hier is?" De dieven schrokken en zeiden: "Praat toch zachtjes, anders wordt er iemand wakker." Dat hoorde de keukenmeid die in de binnenkamer sliep en ze richtte zich in bed op om te luisteren. De dieven echter waren van schrik een eindje weggelopen. Eindelijk durfden ze weer en ze dachten: dat kleine ventje wil ons voor de gek houden. Zo kwamen ze terug en fluisterden: "Nu geen geintjes meer, geef ons wat aan."

    Toen schreeuwde Klein Duimpje weer zo hard hij kon: "Ik zal jullie alles wel geven, steek je handen maar uit." Dat hoorde de keukenmeid heel duidelijk en ze sprong uit haar bed en ging naar het raam. De dieven renden weg alsof de dood hen op de hielen zat, maar de meid had niets gezien en stak een kaars aan. Toen ze daarmee aan kwam lopen, vluchtte Klein Duimpje ongezien naar de schuur en de keukenmeid zocht alle hoeken door. Maar ze kon niets vinden en toen ging ze maar weer naar bed en geloofde ze dat ze met open oren en ogen had gedroomd.

    Klein Duimpje was wat rondgekropen in het hooi en had een mooi plaatsje gevonden om te slapen. Daar kon hij uitrusten tot het dag was en dan weer naar huis naar zijn ouders terugkeren. Maar hij zou eerst nog wat anders beleven. Ja, er is veel verdriet en ellende op de wereld!

    De meid kwam bij het eerste ochtendlicht uit bed om het vee te voeren. Eerst ging ze naar de schuur waar ze een arm vol hooi pakte, juist daar waar het arme Klein Duimpje in lag te slapen. Maar hij sliep zo vast dat hij niets merkte en pas wakker werd, toen hij in de mond van de koe zat, die hem met het hooi mee opat.

    "O jee, waar ben ik nu in terecht gekomen!" riep hij. Maar al gauw begreep hij waar hij was. Nu was het oppassen dat hij niet tussen de kiezen kwam en vermalen werd. Maar tenslotte moest hij toch mee de maag in.

    "In dit kamertje zijn de vensters vergeten," zei hij, "en de zon schijnt er niet en er wordt ook geen licht gebracht." Trouwens, hij vond het een lelijk en onaangenaam verblijf. En er kwam steeds maar meer vers hooi door de deur naar binnen. Het werd er steeds nauwer. Eindelijk riep hij in zijn angst zo luid hij kon:

    "Geen eten meer!
    Geen eten meer!"

    De meid was juist bezig de koe te melken. En toen ze hoorde praten zonder iemand te zien en met dezelfde stem die ze 's nachts ook had gehoord, schrok ze zo dat ze van haar krukje viel en de melk over de grond morste. Zo hard ze kon vloog ze naar de pastoor en riep: "Ach meneer pastoor, de koe heeft gepraat." "Je bent gek," zei de pastoor, maar hij ging toch zelf naar de stal om te kijken wat er aan de hand was. Nauwelijks had hij zijn voet binnen de stal gezet of Klein Duimpje riep weer:

    "Geen eten meer!
    Geen eten meer!"

    Toen schrok de pastoor ook en hij dacht dat er een boze geest in de koe was gevaren zodat hij besloot dat de koe afgemaakt moest worden. Ze werd geslacht, maar de maag waarin Klein Duimpje nog zat, werd op de mesthoop gegooid. Klein Duimpje had grote moeite zich een weg naar buiten te banen, maar hij slaagde er toch in wat ruimte te maken. Nauwelijks had hij zijn hoofd naar buiten gestoken of er gebeurde een nieuwe ramp.

    Een hongerige wolf kwam voorbij en slokte de hele maag in één hap naar binnen. Klein Duimpje verloor de moed niet. "Misschien," dacht hij, "is er met die wolf te praten," en hij riep hem toe uit zijn buik:

    "Lieve wolf, ik weet erg lekker eten voor je."

    "Waar dan?" vroeg de wolf.

    "In een huis dat ik ken. Daar moet je door het kelderraam naar binnen kruipen en dan vind je koek, spek en worst, zoveel je maar hebben wilt!" En hij beschreef hem heel precies het huis van zijn vader. Dat liet de wolf zich geen twee keer zeggen en hij kroop 's nachts door het kelderraam naar binnen en at zich dik en rond in de provisiekamer. Toen hij verzadigd was wilde hij weer weg, maar hij was zo dik geworden dat hij het kelderraam niet meer uit kon! Daar had Klein Duimpje op gerekend en hij begon in de buik van de wolf een geweldig lawaai te maken, hij gilde en schreeuwde zo hard hij maar kon.

    "Wil je wel eens stil zijn!" zei de wolf, "je maakt iedereen wakker!" - "Nou en," zei Klein Duimpje, "jij hebt je volgevreten, dus laat mij nu ook eens een pretje hebben," en hij begon weer opnieuw uit alle macht te schreeuwen. Eindelijk werden zijn vader en zijn moeder er wakker van en ze liepen naar de provisiekamer en keken door een kier naar binnen. Toen ze zagen dat daar een wolf zat, renden ze hard weg en de man haalde een bijl en de vrouw een zeis. "Blijf achter me," zei de man bij het binnegaan, "als ik hem een klap heb gegeven en hij is nog niet dood, dan moet jij op hem inhakken en zijn lichaam met de zeis openrijten."

    Toen Klein Duimpje de stem van zijn vader hoorde, riep hij: "Vader, ik ben hier! Ik zit in de buik van de wolf!" Vol vreugde sprak de vader: "We hebben ons lief kind teruggevonden!" en hij liet zijn vrouw de zeis wegzetten om Klein Duimpje geen letsel toe te brengen. Toen zwaaide hij zijn bijl en sloeg de wolf zo hard op zijn kop, dat hij dood neerviel. Ze haalden mes en schaar, sneden zijn lichaam open en trokken Klein Duimpje er weer uit.

    "O, wat hebben we om jou een zorg en angst uitgestaan!" riep de vader. "Ja, vader, ik heb heel wat van de wereld gezien, maar ik ben blij dat ik weer frisse lucht opsnuif!" - "Waar ben je dan allemaal geweest?" - "O, vader, ik ben in een muizenhol geweest en in een koeienmaag en in een wolfsbuik - maar nu blijf ik hier bij jullie!" - "En we zullen je voor geen goud ter wereld meer verkopen," zeiden de ouders en ze kusten en liefkoosden hun lieve zoontje. Ze gaven hem eten en drinken en nieuwe kleren - want de zijne waren op zijn reis helemaal versleten.

    * * * einde * * *

    Bron : - "De sprookjes van Grimm; volledige uitgave" vertaald door M.M. de Vries-Vogel.
               Unieboek BV - Van Holkema & Warendorf, Weesp, 1984.
               - www.beleven.org

    27-08-2011 om 15:08 geschreven door saagje

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Categorie:sprookjes
    » Reageer (0)
    12-08-2011
    nieuwsgierig héGoudsbloempje
    Goudsbloempje
    Goudsbloempje
    - Mies Bouwman vertelt -

    Er was eens een man en er was eens een vrouw. En die waren samen getrouwd en heel gelukkig. En op een dag vertelde de vrouw dat ze een baby'tje zouden krijgen. Nou, dat was goed nieuws, zeg. De man die raakte helemaal door het dolle en die begon meteen een poppenhuis te maken, want misschien werd het wel een meisje. "Maar ja, omdat je dat van tevoren nooit weet, "dacht 'ie, "ik timmer toch ook nog maar een trein. Want stel je voor dat het een jongen wordt? Wat moet een jongen dan met een poppenhuis?"

    En terwijl haar man zo druk aan het werk was, zat de vrouw in een stoeltje bij het raam en ze keek in de tuin van de buren die vol stond met mooie goudsbloemen.

    En ze zei: "Oohh, wat zou ik toch graag een bosje van die goudsbloemen willen hebben. Kun je die niet even voor me gaan plukken?"

    "We weten helemaal niet wie daar woont!" zei de man. "En het is ook niet erg netjes om bloemen te plukken in de tuin van een ander."

    "He, toe!" zei de vrouw en nou ja, omdat 'ie zoveel van haar hield, klom hij toch maar over de muur en plukte een bosje.

    Maar opeens hoorde hij een griezelige stem die zei: "Hoe durf jij hier mijn goudsboemen te stelen. Dat komt je duur te staan, mannetje. Ik zal je moeten straffen!"

    En naast hem stond een toverheks die hem woedend aankeek.

    "Oh, neemt u mij niet kwalijk," riep de man geschrokken. "Maar ja, het komt zo, ziet u, mijn vrouw, hè, die verwacht een babietje en nou zit ze de hele dag voor het raam. En dan ziet ze uw mooie goudsbloemen en dan verlangt ze daar zo naar. Daarom ben ik ze gaan plukken. Begrijpt U?"

    Maar de heks begreep niks en bleef woedend en gilde: "Niks mee te maken en als straf, als straf moet ik dat kindje van jou hebben als het geboren is. En als je me 't niet geeft, nou, dan kom ik het halen!"

    En toen verdween ze en de man bracht zijn vrouw het bosje goudsbloemen. Maar hij was verschrikkelijk bedroefd en ook bang en hij durfde haar niks te vertellen. En het is zo jammer, hè, maar wat de heks gezegd had, dat deed ze ook. Want toen het babietje werd geboren, en het was een schatje hoor, werkelijk waar, toen stormde het enge mens binnen, graaide het kindje uit de wieg en nam het mee. En de vader en de moeder die huilden verschrikkelijk en zochten overal naar het babietje, maar ze vonden het niet.

    Nou kon dat ook moeilijk, want de heks had het meegenomen naar een hoge toren midden in het bos. En in die toren was maar één kamertje helemaal bovenin. En daar sloot ze het babietje op. En ze noemde het Goudsbloempje.

    Nu was er in die toren geen deur en geen trap en daarom zette de heks er iedere dag een lange ladder tegenaan, zodat ze boven door het raampje kon klimmen om Goudsbloempje eten te geven. En dat deed ze zo jaren lang. Om precies te zijn 18 jaar lang. En toen was Goudsbloempje opgegroeid tot een schattig meisje met heel lang haar. Zo lang haar dat de heks de ladder op een dag kapot maakte en onderaan de toren riep: "Goudsbloempje? Laat je vlechten zakken!"

    En Goudsbloempje stak haar hoofd door het raam en liet haar vlechten naar beneden hangen en die kwamen precies tot op de grond. Zo lang waren ze. En de heks klom langs de vlechten naar boven. "Zo," zei ze, "En nu kan er helemaal niemand meer bij je komen, want de ladder heb ik kapot gemaakt." En ze zette het eten neer en lachte gemeen, want oh, het was zo'n slechterik, die heks! Voor arme Goudsbloempje was er toen geen redding meer mogelijk. Een hoge toren zonder deur of trap. Wat verschrikkelijk, hè?

    Maar wacht maar, het komt allemaal goed.

    Want op een dag reed een prins op zijn paard door het bos. Hij kwam in de buurt van de toren en hoorde een meisje een droevig liedje zingen. En juist toen 'ie op zoek ging naar een deur - want hij wilde dat meisje wel eens zien -, toen kwam de heks eraan. Hij verstopte zich gauw achter een bosje en hoorde hoe ze riep: "Goudsbloempje laat je vlechten zakken!"

    En de prins zag hoe Goudsbloempje haar lange vlechten naar beneden liet hangen en hoe de heks daarlangs omhoog kroop.

    "Huh, een goed ideetje hoor!" dacht 'ie. En toen de heks weer verdwenen was, ging hij ook onderaan de toren staan en riep net zoals zij: "Goudsbloempje. laat je vlechten zakken!" En Goudsbloempje keek uit het raam en terwijl ze dat deed vielen haar lange haren naar beneden en de prins klom naar boven. Nou, eerst keek ze wel even op, hoor, want ze dacht dat de heks zich had betoverd in een leuke prins. Maar toen hij vriendelijk tegen haar begon te praten en haar vertelde hoe mooi ze zong en hoe mooi ze was, begreep ze wel dat het dat gemene mens niet kon zijn. En ze vertelde hem alles.

    "Maar dan neem ik je toch onmiddellijk mee!" riep de prins. "Ja," zei Goudsbloempje, "ja, dat zou ontzettend fijn zijn, alleen, hoe wil je dat dan doen? Want jij kan wel naar beneden klimmen langs mijn vlechten, maar hoe kom ik eruit?"

    Toen bedachten ze een plan. Ieder avond als de heks weg was, zou de prins komen en net zoveel touw meenemen als 'ie maar kon dragen. En al die stukjes touw zou Goudsbloempje dan aan elkaar knopen, net zolang tot het touw de grond raakte en dan kon ze daarlangs naar beneden glijden.

    Nou, dat was een goeie afspraak, en zo gebeurde het ook.

    Maar toen de Prins al vier keer was gekomen en Goudsbloempje al bijna genoeg touw had om uit de toren te vluchten, toen, op een dag, liep het helemaal mis.

    De heks had gewoon het eten gebracht en was weer op weg naar huis. Maar opeens stond ze stil. "Hé," zei ze, "wat was dat voor touw daar onder het kussen op het bed? Wat doet Goudsbloempje daarmee? Wie heeft dat daar gebracht?" En snel liep ze terug en riep met een verdraaide stem:

    "Goudsbloempje, laat je vlechten zakken!"

    En Goudsbloempje die de stem van de heks niet herkende, keek verrast naar buiten en daar vielen de vlechten en in een wip was de heks boven. En wie zag ze daar? De prins, want die had geen tijd genoeg gehad om zich te verstoppen. Wat er toen gebeurde was heel verschrikkelijk. De woedende heks pakte de prins en gooide hem zomaar uit het raam naar beneden waar hij midden tussen de doorns terecht kwam. En de heks riep: "Van nu af aan ben je blind!" En de prins was blind. Hij kon niets meer zien en hij riep: "Goudsbloempje, Goudsbloempje, waar ben je? Alles is donker! Oh, Goudsbloempje, help me." En Goudsbloempje boog zich uit het raam en zag daar beneden de prins liggen waarvan ze zoveel hield maar die ze niet kon helpen. En ze huilde dikke tranen. En toen? Toen vielen er twee van die tranen als grote toverdruppels op de ogen van de prins. En op hetzelfde moment werden die ogen weer goed en helder en zag hij hoe de heks met een verschrikkelijke knal uit elkaar spatte en in duizenden stukjes door de lucht vloog. Verder en verder, tot er niets meer te zien was.

    Nou, en toen kwam alles natuurlijk goed. Goudsbloempje gleed snel langs het touw naar beneden en viel in de armen van de prins. En de prins zette haar op zijn paard en nam haar mee naar zijn paleis. En daar zijn ze getrouwd en ze kregen zeventien kinderen. En weet je wat zo prettig is? Van de heks hebben ze nooit meer iets gehoord

    * * * einde * * *

    Bron : - LP: Mies Bouwman vertelt...
               Bron tekstversie: Meertensinstituut Volksverhalenbank.
               - www.beleven.org

    12-08-2011 om 23:31 geschreven door saagje

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Categorie:sprookjes
    » Reageer (0)
    27-07-2011
    nieuwsgierig héHet land van moeder Soemba
    Het land van moeder Soemba
    - Een Surinaams-Creools sprookje à la Vrouw Holle -

    Er wordt verteld, dat in een dorp een moeder met haar dochter woonde en dat ze als buren een moeder en een dochter hadden, die zeer jaloers waren. Het eerste meisje was een allemansvriend; zij werd door iedereen bemind en heette Akoeba. Akoeba nam haar buurmeisje Afi tot vriendin aan, maar deze benijdde haar in alles.

    Eens kwam een oude vrouw bij Akoeba en gaf haar een kalebas cadeau. Ze zei: "Ik ben een arm mens; ik bezit niets op aarde wat waarde heeft om het je als geschenk te geven; daarom hoop ik, dat je deze kleinigheid aan zult nemen, alsof het een kostbaar geschenk van een rijk man was. Maar, mijn kind, deze kalebas moet gewassen worden in het land van moeder Soemba, opdat hij u gehoorzame. Dat land is niet ver van hier, maar de wegen die daarheen leiden, zijn zo goed als onbekend, omdat er geen andere mensen wonen dan moeder Soemba zelf, die de sleutel van alle toverspreuken in handen heeft. Het is niet makkelijk om bij moeder Soemba te komen, als men niet vooraf is ingelicht door betrouwbare personen. Je gaat van hieruit rechtdoor, tot daar waar de weg zich in tweeën splitst: de ene kant is schoon, de andere vuil. Neem de vuile weg; aan het einde zul je moeder Soemba vinden. Zij zal tot je spreken en als ze je iets vraagt, moet je gehoorzamen, dan zal ze je kalebas wassen. Wanneer je vreemde dingen ziet onderweg, mag je er niet mee spotten, maar het lied zingen, dat ik je zal leren, maar eerst moet je vragen om voorbij te mogen gaan."

    Na verloop van een week ondernam Akoeba de reis, naar de aanwijzingen van de vrouw. Toen ze een eind op weg was, zag ze twee kankantries, die aan het vechten waren. Ze hielden op en het meisje ging voorbij, zingende:

    Doegwèh a doegwèh, o!
    Ik smeek mijn vader, door te mogen gaan
    Doegwèh a doegwèh, o!

    Ze liep door en zag twee voeten vechten. Ze vroeg en kreeg toestemming om door te gaan, onder het zingen van haar lied. Iets verder trof Akoeba twee vechtende matta's. Ze vroeg om door te mogen gaan en dat werd haar toegestaan, toen ze met haar lied begon. Eindelijk kwam ze aan het punt waar de weg zich in tweeën splitste; de ene zijweg was schoon, de andere vuil en onbegaanbaar.

    Ze sloeg de weg in, die haar was aangewezen en zag voor een huis een vrouw, moeder Soemba, vol wonden en schurft zitten.

    "Wat kom je hier doen?" vroeg ze aan het meisje. "Wil je alsjeblieft mijn rug wassen, er is water achter het huis." Akoeba waste haar rug schoon, waardoor ze haar handen vol bloed kreeg van de vele open wonden. "Was je handen af en geef mij je kalebas, dan zal ik die voor je wassen," zei de vrouw. Moeder Soemba waste de kalebas en gaf haar aan Akoeba terug. "Keer nu naar huis terug en je zult je loon ontvangen. Bewaar je kalebas goed en vrede zij verder met je."

    Het meisje vertrok en was na een paar uur weer thuis. Of haar onderweg, bij het naar huis gaan, iets overkwam wordt niet verteld. Haar moeder wachtte haar met ongeduld en vroeg of ze succes had gehad. "Ja," antwoordde Akoeba.

    Na enige dagen kwam Afi haar vriendin bezoeken. Akoeba was net bezig haar kalebas te proberen, en tot haar grote verbazing kwamen er allerlei gouden, zilveren en andere waardevolle voorwerpen uit te voorschijn.

    Het afgunstige buurmeisje vroeg haar hoe ze aan die kalebas gekomen was, omdat zij al dat moois ook wel graag zou willen hebben. Akoeba vertelde haar vriendin alles en leerde haar ook het lied.

    De volgende dag, reeds voor zonsopgang, ondernam Afi de tocht. Toen zij de verschillende creaturen tegenkwam dreef ze er de spot mee. Deze vervloekten haar met de woorden: "Loop, en je zult vinden!" Ze bereikte de splitsing van de weg en daar begon ze haar vriendin grof uit te schelden. "Ze dacht mij wat op de mouw te spelden, maar ik ben wijzer dan zij denkt. Het is uit afgunst, dat ze mij heeft gezegd die vuile weg te nemen. Ze wil niet, dat ik in haar geluk zal delen. Ja! Zo zijn de mensen. Maar ik neem die schone weg."

    Op het einde gekomen, trof ze moeder Soemba aan, bezig toverdrank te koken. Moeder Soemba vroeg haar, om haar te wassen, maar de juffer begon haar uit te schelden. "Geef me uw kalebas, dan zal ik haar uitwassen; vrees niets," zei de vrouw. Maar juffer Afi bedankte haar niet eens, en zei slechts: "Geef mij m'n kalebas terug, want je maakt haar weer vuil met je handen."

    Vol blijdschap kwam ze weer thuis bij moeder, die haar dadelijk vroeg of alles in orde was. "Zeker, mam, onze buurvrouw wilde mij misleiden, maar ik ben wijzer dan zij denkt. Ik heb ook met moeder Soemba gesproken en ik zal Akoeba laten zien, dat niet alleen zij in het bezit is van een wonderkalebas."

    Toen ze nog dezelfde dag het voorwerp raadpleegde, weigerde het; het gaf geen resultaat. Haar vriendin raadde haar toen aan om de kalebas alleen in geval van nood te gebruiken. Maar Afi antwoordde dat ze geld nodig had en begon opnieuw haar kalebas te raadplegen. Toen kwam er allerlei ongedierte uit te voorschijn, dat haar doodde. Zo wordt het spreekwoord weer bewaarheid: "Ge hebt het gezocht, ge hebt het gevonden, ge moet het dus dragen."

    * * * einde * * *

    Bron : - "Westindische sprookjes" uitgegeven door Elmar, Rijswijk, 1994.
               ISBN: 90389-02719
               - www.beleven.org

    27-07-2011 om 23:09 geschreven door saagje

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Categorie:sprookjes
    » Reageer (0)
    12-07-2011
    nieuwsgierig héHet boertje in de hemel
    Het boertje in de hemel
    - Een sprookje van Grimm -

    Eens op een keer was er een arm, heel vroom boertje gestorven, en hij kwam toen voor de poort van de hemel. En tegelijkertijd is er een heel erg rijke heer geweest en die wou óók de hemel in. Daar kwam Sint Pieter met de sleutel, en hij doet open en laat de heer binnen, maar het boertje had hij, naar 't scheen, niet gezien, en meteen ging de poort weer dicht.

    Nu kon 't boertje van buiten horen, hoe de meneer met alle mogelijke vreugde in de hemel werd opgenomen en hoe ze daarbinnen muziek maakten en zongen. Tenslotte werd het weer stil, en daar kwam Sint Pieter weer, en hij maakte de poort van de hemel open, en liet 't boertje nu ook binnen. Nu meende het boertje dat er nu ook muziek en zang zou zijn, nu hij daar kwam, maar alles was en bleef stil; ze namen hem wel met alle mogelijke liefde op, en de engelen kwamen hem tegemoet, maar zingen deed er niemand.

    Nu vroeg het boertje aan Sint Pieter, waarom ze bij hem niet zongen, zoals bij die rijke heer; het ging dan toch, vond hij, in de hemel ook niet eerlijk toe, net als op aarde. Toen zei de heilige Petrus: "Nee vrind, je bent ons net zo lief als al de anderen, en je zult van alle hemelse vreugden genieten net als die rijke meneer, maar kijk es, arme boertjes zoals jij die komen er hier in de hemel elke dag; maar zo'n rijke meneer, die komt er hierboven maar eens in de honderd jaar!'

    * * * einde * * *

    Bron : - "De sprookjes van Grimm; volledige uitgave" vertaald door M.M. de Vries-Vogel.
               Unieboek BV - Van Holkema & Warendorf, Weesp, 1984.
               - www.beleven.org

    12-07-2011 om 20:21 geschreven door saagje

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Categorie:sprookjes
    » Reageer (1)
    28-06-2011
    nieuwsgierig héWaarom de kabouters...
    Waarom de kabouters uit Keulen zijn gevlucht
    - Een kabouterverhaal uit Duitsland -

    In Keulen aan de Rijn moet het vroeger een heerlijke tijd zijn geweest. Ik weet zeker, dat ieder van ons toen best in Keulen had willen leven en werken. Of eigenlijk alleen maar leven, dé kabouters deden namelijk al het werk. Een bakker bijvoorbeeld hoefde 's avonds alleen maar meel, water en gist klaar te zetten en op tijd naar bed te gaan. 's Nachts kwamen de kabouters, kneedden het deeg, roerden het met een grote lepel door elkaar, lieten het rijzen en ze bakten tot de ochtendschemering aanbrak, en iedere huisvrouw en ieder dienstmeisje naar de winkel kwam om de heerlijk geurende broden te kopen.

    Ja, in Keulen aan de Rijn wemelde het destijds van de kabouters. En niemand wist, waarom ze juist deze stad hadden uitgekozen en de Keulenaars zo verwenden. Ze hielpen de handwerkslieden en huisvrouwen, ruimden het speelgoed van de kleine kinderen op, wasten de vaat voor de dienstmeisjes en lapten zelfs de ramen.

    Hoe die vlijtige kleine helpertjes eruit zagen, wist niemand. Ze droegen namelijk kappen, die de toverkracht bezaten hen onzichtbaar te maken.

    Ze waren echter wel te horen. Niet, dat ze lawaai maakten, maar als het heel stil was kon men horen, hoe ze rondliepen, bezig waren en geen ogenblik rust namen.

    Voor een jonge Keulse kleermaker toonden ze een speciale voorkeur. Hij was flink, eerlijk en goedhartig, en dat was waarschijnlijk ook de reden waarom de kleine mannetjes hem zo bijzonder graag mochten. Als hij aan een kledingstuk bezig was, dat de volgende dag af moest en zolang zat te naaien tot zijn ogen van vermoeidheid dichtvielen, lag het, de volgende ochtend, keurig geperst, voor hem klaar.

    Het duurde niet lang, of hij hoefde eigenlijk alleen nog maar de kleren of de stoffen bij de klanten te halen - en de volgende dag hadden de kabouters alles netjes afgewerkt, en zo fijn, dat geen koninklijk atelier het netter zou hebben afgeleverd.

    Daarom gaven veel mensen de voorkeur aan de jonge kleermaker, die ze niet alleen hoogachtten, maar ook met opdrachten overstelpten. En weldra had hij zoveel geld gespaard, dat hij aan trouwen kon gaan denken.

    Hij zocht een aardig en vlijtig meisje, dat hem goed beviel, en maakte haar tot zijn vrouw. De kabouters hielpen ook haar. Ze ruimden de boel op, veegden de vloer, wasten de vaat en dikwijls maakten ze zelfs een smakelijke maaltijd voor de volgende dag klaar.

    En toen er een kind werd geboren, stond er altijd wel een kleine kabouter bij de wieg en schommelde het kleintje zachtjes in slaap.

    Maar de jonge vrouw van de kleermaker had één gebrek. Ze was namelijk verschrikkelijk nieuwsgierig. Door haar man en diens vrienden wist ze, dat er in dit huis veel kabouters waren, en ook was ze er zich van bewust, dat een gewone sterveling ze nooit te zien mocht krijgen en ze niet aan het schrikken mocht maken, opdat ze niet voor altijd de vlucht zouden nemen.

    Maar de laatste tijd kon ze aan niets anders denken, dan hoe ze het aan moest leggen, ze tenminste één keer te kunnen zien. De nieuwsgierigheid liet haar niet met rust, en op zekere dag maakte ze haar man er deelgenoot van.

    Deze keurde, hevig geschrokken, de handelwijze van zijn jonge vrouw af en probeerde haar ervan te overtuigen dat ze op die manier kans liepen hun goede leventje kwijt te raken.

    Maar tijdens hun gesprek had hij per ongeluk over de kappen gesproken, die de vlijtige mannetjes onzichtbaar maakten. En deze woorden wekten haar nieuwsgierigheid nog meer op, tot ze zich niet meer kon bedwingen en net zo lang nadacht, tot ze een plannetje had bedacht. Iedere nacht hoorde ze de kabouters tijdens hun onvermoeibare arbeid. Ze hoorde hun kleine voeten vlijtig de trappen op en af lopen. Als ze nu erwten op de trap strooide, zodat ze hun evenwicht zouden verliezen en uitglijden, zou er toch zeker wel eentje zijn, die zijn kapje zou verliezen en zich in zijn ware gedaante zou vertonen...

    Zo gedacht, zo gedaan. Nadat ze de erwten op de trap had gestrooid, verstopte ze zich met een afgeschermde lamp in een hoek. Het liep tegen middernacht en in huis was alles in diepe rust. Alleen de kabouters niet, die werkten en zwoegden, poetsten en boenden, wasten de borden en naaiden de kleding, en voortdurend liepen ze de trap op en af. Tot er inderdaad een kleine kabouter uitgleed. Hij trok de tweede met zich mee, de tweede weer de derde en in een oogwenk gleden ze allemaal de trap af. En niet één, maar velen verloren daarbij hun kap.

    Toen de kleermakersvrouw het lawaai hoorde, pakte ze vlug haar lamp en hield hem omhoog. En nu zag ze de kabouters, klein en gedrongen, krombenig, met grote hoofden en kokkerds van neuzen. Aan hun kin hadden ze een paar stoppelharen. En toen de vrouw dat zag, vond ze het allemaal zo grappig, dat ze hardop begon te schateren.

    Maar het lachen verging haar spoedig. Want plotseling doofde het licht van de lamp, alsof het door een boze kabouter met lange adem werd uitgeblazen.

    Enkele ogenblikken later heerste er een volslagen rust in het huis, en alles wees erop, dat de kabouters de vlucht hadden genomen.

    En ze waren inderdaad verdwenen. Niet alleen uit het huis van de kleermaker, maar ook uit alle andere huizen in Keulen aan de Rijn.

    Natuurlijk schold de kleermaker zijn nieuwsgierige vrouw de huid vol, maar dat heeft niet geholpen. De kabouters kwamen nooit meer in de stad terug.

    Toch hebben de Keulenaars als dank voor de bewezen weldaden een bron gebouwd, die ze de kabouterbron noemden.

    * * * einde * * *

    Bron : - "Sagen van Europese steden" verteld door Vladimír Hulpach.
               Holland, Haarlem, 1980. ISBN: 90-251-0412-6
               - www.beleven.org

    28-06-2011 om 18:24 geschreven door saagje

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Categorie:sprookjes
    » Reageer (0)
    25-06-2011
    nieuwsgierig héDe natgeregende kabouter
    De natgeregende kabouter
    - Een sprookje uit Zwitserland over natuurgeweld -

    Lang geleden kwam er eens een rondtrekkende kabouter door een dorpje. Het was vreselijk weer; het stormde en het regende, en hij was drijfnat geworden. Bij iedere hut klopte hij aan, maar niemand had medelijden met hem, niemand wilde opendoen en hem binnenlaten. En de mensen scholden hem nog uit ook.

    Aan de rand van het dorp woonden twee vrome arme mensen, een oude herder en zijn vrouw. De arme kabouter sleepte zich tenslotte moe en afgemat naar hun huisje en klopte met zijn stok driemaal zachtjes aan het raam. De oude man deed open en liet hem binnenkomen. Graag bood hij het weinige aan dat zij in huis hadden en de vrouw bracht hem meteen wat brood, melk en kaas. De kabouter slurpte wat druppels melk, en at wat broodkruimels en een klein stukje kaas.

    "Ik dank jullie hartelijk voor jullie gastvrijheid en God zal 't je lonen," zei hij. "Nu heb ik genoeg gerust, ik stap maar weer op."

    "Ach nee, doe dat toch niet!" riep de vrouw, "wil je in de nacht naar buiten in dat weer? Blijf toch liever hier slapen."

    Maar de kabouter schudde zijn hoofd en glimlachte. "Boven op de berg heb ik nog van alles te doen en ik mag niet langer wegblijven. Morgen zullen jullie wel aan me denken," zei hij. Daarna nam hij afscheid, en de beide oudjes legden zich ter ruste.

    De volgende ochtend werden ze al vroeg gewekt door onweer en hevige storm. Bliksemstralen flitsten door de rode lucht en het water kwam in stromen de berg af. Daar scheurde boven op de berg een reusachtig stuk rots los, rolde door het water de helling af naar het dorp en sleepte onderweg bomen, stenen en aarde mee. Zo kwam er een geweldige lawine en een stortvloed van water naar beneden, en mensen en vee en alles wat er leefde in het dorp werden eronder bedolven.

    De stroom was al bijna tot aan de hut van de twee oude mensen gekomen. Bevend kwamen ze voor de deur staan. Maar daar zagen ze dat er midden in de stroom een groot rotsblok kwam aanzetten en bovenop zat de kleine kabouter vrolijk te wippen, alsof hij op een paard reed. Hij roeide met een dennenstam en zorgde ervoor dat het rotsblok zo kwam te liggen, dat het water zich daarachter stuwde en opzij langs de hut heen stroomde. Zo bleven de twee oude mensen gespaard en hadden ze geen gevaar meer te duchten.

    Toen begon de kabouter opeens te groeien en te groeien... hij werd zo groot als een geweldige reus en loste tenslotte op in de lucht. De oude herder en zijn vrouw knielden neer en dankten God voor hun redding.

    * * * einde * * *

    Bron : - "Kaboutersprookjes" vert. en samengesteld door Els Boekelaar en Ineke Verschuren.
               Uitgeverij Christofoor, Zeist, 1985. ISBN: 90-6238-209-6
               - www.beleven.org

    25-06-2011 om 22:05 geschreven door saagje

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Categorie:sprookjes
    » Reageer (2)
    19-06-2011
    nieuwsgierig héRoodkapje(rijmvorm)
    Roodkapje (rijmvorm)
    - Charles Perrault - Roodkapje (in rijmvorm) -

    Er was eens een aardig meisje,
    zo om en bij de zeven jaar;
    dol veel hield moeder van haar liefje,
    en grootmoe was echt mal met haar.

    Die goede vrouw, al grijs van haren,
    schonk aan de kleine krullebol
    met Sinterklaas een sierlijk kapje,
    geweven van vuurrode wol,

    dat haar zo goed stond, dat een ieder,
    die ‘t meisje tegen kwam op straat,
    haar schertsend Roodkapje noemde,
    en dat klonk grappig inderdaad.

    Eens bakte moeder lekkere wafels,
    zij had er suiker opgedaan,
    en lachend zei ze tot Roodkapje:
    "Je moet eens naar grootmoe gaan,

    en horen hoe ‘t met haar gaat, want je weet
    dat grootje ziekelijk is en oud.
    Neem dus dit bord met wafels mee,
    waar ‘t lieve mens zoveel van houdt,

    en ook dit potje malse boter."
    En ons Roodkapje ging terstond,
    want grootmoe woonde nog veel verder
    dan waar de watermolen stond.

    Toen nu ons aardig, vlug Roodkapje
    in ‘t grote bos gekomen was,
    ontmoette zij een wolf bij ‘t kruispad,
    die zachtjes voortsloop over ‘t gras.

    Hij had wel zin haar op te happen,
    maar waagde ‘t niet, want dichtbij
    weerklonk de bijlslag van de klovers;
    hij liep dus stil het meisje op zij

    en vroeg: "Waar ga je heen, Roodkapje?"
    ‘t Onnozel meisje, dat niet wist
    hoe gevaarlijk het was te luisteren
    naar zo’n dier, vol boze list,

    gaf hem ten antwoord: "’k Ga voor moeder
    naar mijn goede grootmoe toe
    en deze wafeltjes haar brengen
    met nog dit potje boter toe."

    "Wel," vroeg de wolf weer, "woont zij ver nog?"
    "Ja," sprak Roodkapje, "aan gene kant
    van de molen, in het laatste huisje
    van ‘t dorp." - "Zo," zei de loze kwant,

    "kom, ‘k ga dan ook eens naar haar kijken;
    ik langs deze, en jij langs die weg,
    wie er nu het eerst zal wezen
    dat zullen we wel eens zien, zeg!"

    De wolf liep al wat hij kon lopen,
    altijd maar door, het kortste pad;
    maar ons Roodkapje ging het langste,
    en treuzelde onderweg nog wat.

    Zij zocht naar bruine beukennootjes,
    en joeg de bonte vlinders na,
    en plukte een ruiker wilde bloemen,
    en zo vervloog de tijd weldra.

    De wolf kwam spoedig aan de woning
    van grootje, en klopte: klop, klop, klop!
    "Wie is daar?" - "Ik ben het, Roodkapje,"
    gaf daar de wolf ten antwoord op;

    en hij vervolgde - meer zijn stem nog
    veranderend: "Compliment van moe,
    en hier zijn lekkere suikerwafels,
    en nog een potje boter toe."

    "Wel, kind! Trek dan maar aan het touwtje,
    dan gaat de klink vanzelf omhoog."
    Dat deed de wolf ; de deur ging open,
    en ‘t uitgehongerd roofdier vloog

    met één sprong naar ‘t kreunend oudje,
    dat ziek te bed lag - en verslond
    ‘t arme grootje, dat van schrik haar snuifdoos
    had laten vallen op de grond.

    Daarna sloot de wolf de deur weer; zette
    de nachtmuts op der arme vrouw,
    kroop in bed en bleef zo wachten
    of Roodkapje haast komen zou.

    Een uurtje later kwam Roodkapje
    aan ‘t huisje en klopte: klop, klop, klop!
    "Wie is daar?" - ‘t Was om bang te worden!
    Zij gaf er eerst geen antwoord op;

    die grove stem deed erg haar schrikken,
    maar "Grootmoe zal verkouden zijn,"
    dacht ze, "en is vast schor geworden;
    haar keel en borst doen zeker pijn."

    ‘t Kind riep dus: "Ik ben ‘t, Roodkapje;
    en, grootmoe! compliment van moe
    en hier zijn lekkere suikerwafels,
    en nog een potje boter toe."

    "Wel, kind! trek dan maar aan het touwtje,
    dan gaat de klink vanzelf omhoog. "
    zij trok... de kleine deur viel open,
    en ‘t zorgeloos Roodkapje toog

    naar binnen. "Zet, mijn kind! de wafels
    en ‘t potje maar op tafel neer."
    Dit zeggend trok de wolf de dekens
    hoog op, men zag hem haast niet meer.

    "Kom nu een beetje naast mij liggen,
    Roodkapje! ‘t Is vandaag zo koud!
    Ik kan daar niet heel goed meer tegen,
    want grootmoe, zie je, is al zo oud."

    Roodkapje trok toen haar schoentjes uit,
    klom in de bedstee vlug en ras...
    Maar o! Wat keek zij erg verwonderd
    dat grootmoe zo veranderd was!

    Ze zei: "O grootmoe lief! wat heb je
    toch grote armen!" -
    "Wel die zijn, mijn schat!
    om des te beter je te omhelzen
    Roodkapje lief! Begrijp je dat?"

    "Maar, grootmoe lief! wat heb je
    toch grote benen!" -
    "Wel, mijn schat!
    die zijn om beter nog te lopen
    Roodkapje lief! Begrijp je dat?"

    "Maar, grootmoe lief! wat heb je
    toch grote ogen!" -
    "Wel die zijn, mijn schat!
    om beter nog te kunnen kijken
    Roodkapje lief! Begrijp je dat?"

    "Maar, grootmoe lief, wat heb je
    toch grote tanden!" -
    "Ha, die zijn
    om je op te eten!" - riep de valsaard;
    en of hij in de woestijn

    een dwalend schaapje hoorde blaten,
    zo schudde hij zijn ruige kop...
    Toen wierp de boze wolf zich eensklaps
    op ‘t arme kind en at het op.

    * * * einde * * *

    Bron : - "Sprookjes van Moeder de Gans" door Charles Perrault, berijmd door Ant. L. de Rop. Foresta, Groningen.
               - Oorspronkelijke titel: Le Petit Chaperon rouge
               - www.beleven.org

    19-06-2011 om 02:01 geschreven door saagje

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Categorie:sprookjes
    » Reageer (2)
    14-06-2011
    nieuwsgierig héWaarom de zee zout is
    Waarom de zee zout is
    - Een verklarend sprookje uit Nederland over de zoute zee -
    Lang, lang geleden leefden er eens twee broers. De ene was rijk en de andere arm. Het was rondom kerst en de arme broer ging naar de rijke broer om wat eten te vragen. Toen hij bij zijn rijke broer aankwam en hem om eten te smeken zei zijn broer: "Je mag een hele koe hebben als je daarna doet wat ik zeg." De arme broer wou graag een koe en beloofde dat hij zou doen wat zijn broer zei. De arme broer kreeg zijn koe en de rijke broer zei: "Loop naar de hel". Als een lelijk iemand dit tegenwoordig tegen je zegt dan weet je dat de ander vindt dat je moet ophoepelen en nooit meer terug komt, maar in die tijd was schelden helemaal niet gewoon.

    De arme broer deed dus letterlijk wat zijn broer gezegd had en liep dus echt naar de hel. Hij had alleen geen idee waar de hel was en liep een groot donker bos door. Hij zag opeens een heel helder licht en dacht, daar moet de hel zijn. Hij zag de poortwachter met een grijze baard staan en vroeg aan de man of daar de hel was. De man zei: "Jazeker, hier is de hel. Ik zie dat je een koe mee hebt genomen, koeien zijn heel erg zeldzaam in de hel. Als je binnen komt zal iedereen naar je toe komen om de koe te kopen. Ik raad je aan om hem niet te verkopen voor geld, maar de oude handmolen te vragen. Als je daarna weer naar buiten loopt zal ik je uitleggen wat je ermee kan en hoe hij werkt."

    De arme broer bedankte de man voor de raad en liep de hel in. En zoals de man al voorspeld had, kwamen alle duivels op hem af om te vragen of hij de koe wilde verkopen. De arme broer legde uit dat hij alleen de oude handmolen wilde hebben. De duivels probeerden om de arme broer over te halen om hem toch gewoon voor geld te verkopen, maar de arme broer bleef zeggen dat hij de handmolen wilde. Uiteindelijk kreeg de arme broer de handmolen en hij liep de hel uit naar de poortwachter.

    De man legde uit hoe hij de handmolen moest gebruiken. De molen maalde alles wat de arme broer zei. Toen de broer thuiskwam riep zijn vrouw kwaad: "Waarom ben je zo laat? Het is toch niet zo moeilijk om even heen en weer te lopen? Ik maakte me erg ongerust!" De broer zei rustig: "Moet je dit eens zien," en hij maalde eerst eten en drinken, toen een tafelkleed en wat kaarsjes. De vrouw keek sprakeloos toe en ze vroeg: "Hoe kom je daar aan?" De broer antwoordde: "Het is niet belangrijk waar het vandaan komt, het helpt ons uit de armoede!"

    Een paar dagen later gaven ze een feestmaal, ze hadden alles wat ze wilden en gingen dat vieren. De rijke broer was ook uitgenodigd en was erg jaloers. Hij gunde het zijn broer niet om nog rijker dan hem te zijn. Hij vroeg daarom ook: "Waarom ben je opeens zo rijk?" De broer verklapte zijn geheim niet, maar later op de avond, toen iedereen een beetje dronken werd verklapte hij het toch. Zijn rijke broer smeekte om de molen aan hem te verkopen, maar de broer wilde dat niet. Toen stelde de rijke broer voor dat hij de molen in het voorjaar zou kopen. Dit vond hij, de ooit arme broer, goed.

    In het voorjaar kocht de broer het handmolentje voor 300 geldstukken. Hij dacht, ik zal eens lekkere soep voor mijn vrouw maken. Hij zei tegen de molen 'maak soep' en de molen maakte het. Zijn broer had hem alleen niet verteld hoe hij hem moest stoppen. De molen begon met het maken van soep en toen de borden vol waren, ging de molen door met het maken van soep! Hij rende snel naar zijn broer en smeekte hem het ding weer terug te nemen. Zijn broer zei: "Ik neem hem alleen terug voor nog weer 300 geldstukken." Weer betaalde hij 300 geldstukken en zijn broer nam de handmolen terug.

    Hij leefde lang van de molen en was schatrijk. Op een dag kwam er een schipper naar de broer toe. De schipper vroeg of hij de molen over kon kopen omdat hij dan nooit meer zout hoefde te verzamelen. Na lang aarzelen verkocht de broer hem toch maar voor 1000 geldstukken. De broer was toch rijk genoeg voor zijn hele leven.

    De schipper liep snel weg, omdat hij bang was dat de broer hem toch weer terug wilde hebben. De schipper wist niet hoe hij de molen in moest stellen, maar riep toch tegen de molen dat hij zout moest malen. Toen het schip vol zat met zout, stopte de molen niet, en ging maar door met malen. De schipper gooide de molen boos in de zee.

    De molen maalt nog steeds, en zo komt het dat de zee zo zout is.


                                            * * * einde * * *
    Bron : - Lotte
               - www.beleven.org

    14-06-2011 om 17:21 geschreven door saagje

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Categorie:sprookjes
    » Reageer (2)
    02-06-2011
    nieuwsgierig héDe levende himphamp (slot)
    De levende himphamp (vervolg)
    - Een sprookje uit Nederland over onmogelijke opdrachten -
    Maar een paar dagen later stond hij jandorie, weer in de smederij. De smid beefde als een riet. Met een streng gezicht zei de heer: "Smid, je bent weer aan het zwetsen geweest en als je niet nakomt wat je hebt gezegd, hang je morgen aan de hoogste galg te bengelen. Morgenvroeg sta je met een levende himphamp voor m'n deur, en zo niet, dan is het voor de middag nog met je gedaan." Weg was de heer; beteuterd keek de smid. "Vlucht, vlucht," riep z'n vrouw, "want hij houdt zich aan zijn woord." Met hangend hoofd, als een jongen die een kopje heeft gebroken, sloeg hij voor de derde keer het pad over de hei in. En voor de derde keer kwam hem het oude vrouwtje tegemoet.

    "Maar smid, wat is er nou weer aan de hand? Zo ontdaan heb ik je nog nooit gezien." - "Dat is niet voor niks. Ik merk dat ik haar te veel ben en hem in de weg zit." - "Wat heeft hij je dan nu weer opgedragen?" - "Ik moet morgen bij z'n kasteel komen met een levende himphamp en ik weet niet eens wat een himphamp is."

    "Een levende himphamp," zei het oudje, "dat is zo gemakkelijk als wat, dat gaat vanzelf. Smid, luister goed en onthoud alles wat ik je zeg, want voor het laatst geef ik je raad. Je gaat gauw naar huis en sluipt heel stil op je tenen door de achterdeur binnen. Het is er niet pluis. Je vrouw is niet alleen. Bij de zoldertrap staat een bezem met een dikke steel en met die steel klim je heel zachtjes naar de zolder. Vlak boven de bedstee is een gat en daar loer je alles af. Zo gauw je iets ziet wat je niet aanstaat, zeg je zachtjes "Hou vast" en alles zit muurvast."

    Zo gezegd, zo gedaan. De smid vloog naar huis en sloop met de bezemsteel naar de zolder boven de bedstee. Daar zag hij z'n vrouw in bed liggen en de heer stond er voor, in zijn hemd.

    "Ik moet eerst pissen," zei hij tegen de vrouw. "Geef me de pot eens aan." Ze pakte de pot en gaf hem die. "Hou vast," zei de smid. Opeens zaten hun handen aan de pot vast alsof ze er aan vastgespijkerd waren. In haar angst riep de vrouw de knecht wakker: "Zet de pispot eens op de plank." De knecht pakte hem beet. "Hou vast," zei de smid boven, en de knecht zat vast alsof hij er aan was vastgeklonken. Toen moest de meid komen. "Zet de pispot eens op de plank." - "Moet ik daarvoor uit mijn bed komen?"

    Nijdig greep ze de pot, maar o wee! de duivel kon haar niet los krijgen, zo vast zat ze, toen de smid zei: "Hou vast."

    Toen ze met z'n vieren in hun hemd de pispot vasthielden, kwam de smid voor de dag. Hij zwaaide met zijn knuppel links en rechts in het rond en ranselde zo hard op hun blote ruggen, dat de splinters eraf vlogen. Aan schreeuwen en janken geen gebrek, maar dat hij de meid en de knecht niet raakte, daar paste hij wel voor op.

    Toen hij zo lang had geslagen dat het licht werd, joeg hij ze de deur uit en de weg op naar het kasteel. Maar op straat merkte hij dat het hemd van zijn vrouw kapot was. Haar hele achterwerk stak er uit, zo'n groot gat zat er in. De smid zat er een beetje mee in zijn maag. Hij plukte een handjevol klaver achter z'n huis en smeet die in het gat. "Hou vast!" Het gat zat dicht en het achterwerk was bedekt. Verder ging het. Ze kwamen bij een groot weiland waar al het vee van de heer liep. De wei was zo kaal als een luis en dwars door de wei liep een voetpad.

    Nog geen tien stappen hadden ze in de wei gedaan of een hongerige koe kreeg de geur van de verse klaver in haar neus. "Hap," deed ze. "Hou vast," zei de smid, en mee moest ze. Daar kwam de stier aangehold en sprong boven op de hongerige koe. "Hou vast," zei de smid, en of hij er aangegroeid was, zo vast zat de stier op de koe. Tenslotte kwam de smid met de stoet bij het kasteel. Daar hoefde hij ze niet wakker te kloppen; hij bracht lawaai zat mee. De stier brulde en de heer en de vrouw van de smid zetten een keel op.

    De vrouw van de heer, z'n knechten en meiden, stonden een, twee, drie voor de deur. Harder en harder kwam de knuppel op de heer z'n rug neer. Die ging zo geweldig tekeer dat zijn vrouw medelijden kreeg. Op haar knieën smeekte en lamenteerde ze zo hartverscheurend, dat de smid zei: "Laat los." Opeens waren de stier en de koe met de klaver en de meid en de knecht en de heer en de vrouw van de smid los. De pispot viel op de stoep in duizend stukken. De heer schaamde zich zo, dat hij zichzelf van kant maakte. Hij sprong in het Rode Meer en verzoop.


                                            * * * einde * * *
    Bron : - "Alle sprookjes van de Lage Landen" door Eelke de Jong en Hans Sleutelaar.
               Uitg. Rebo Productions, Sassenheim, 1985.
               - www.beleven.org

    02-06-2011 om 00:22 geschreven door saagje

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Categorie:sprookjes
    » Reageer (2)
    01-06-2011
    nieuwsgierig héDe levende himphamp
    De levende himphamp
    - Een sprookje uit Nederland over onmogelijke opdrachten -
    Aan de oever van het Rode Meer stond een mooi kasteel en in dat kasteel woonde een ridder met zijn vrouw. Niet ver daarvandaan stond een klein huisje en daar woonde een smid met een verduiveld knap vrouwtje. Een knapper ding was uren in het rond niet te vinden. Die heer z'n vrouw was lelijk en een echte viespeuk. Geen wonder dat de heer meer zin had in het knappe vrouwtje van de smid dan in zijn eigen smeerpoets.

    Elke dag, als de smid druk aan het hameren was, kwam hij bij haar een praatje maken en altijd bracht hij iets mee en het zou onnatuurlijk zijn geweest als het vrouwtje niet meer trek kreeg in de knappe ridder dan in haar eigen zwarte smid. Dat de smid de heer in de weg zat, spreekt vanzelf en wie een hond wil slaan heeft gauw een stok gevonden. Nu stond de smid bekend als een echte kletsmajoor en dat moest de stok worden om hem zijn huis uit te jagen.

    Op een keer kwam de heer in de smederij: "Dat gezwets en die opschepperij van jou beginnen me te vervelen en ik wil dat er een eind aan komt. Je hebt gezegd dat je in een nacht een kasteel aan het Rode Meer kunt bouwen en als je nou niet maakt dat er morgenvroeg een mooi kasteel staat laat ik je ophangen aan de hoogste galg."

    Weg was de heer; beteuterd keek de smid. Met een bedroefd gezicht vertelde hij alles aan zijn vrouw. Ze was hem liever kwijt dan rijk en spoorde hem dringend aan te vluchten. Tegen de avond ging hij de deur uit en sloeg een weg in over de hei. Toen hij daar zo droevig ronddwaalde, kwam hem een oud vrouwtje tegemoet.

    "Smid," zei het vrouwtje, "waar ga je nog zo laat naar toe? En je laat je kop zo hangen, is er iets niet goed?" - "Het ziet er lelijk voor me uit," zei de smid. "De heer zal me aan de hoogste galg laten ophangen als ik niet zorg dat er morgenvroeg een mooi kasteel is gebouwd op de oever van het Rode Meer." - "Kom smid, daarom hoef je niet zo bedroefd te kijken. Dat kan ik wel." "Jij? Jij zou dat kunnen? Dat kan geen mens op de hele wereld." - " Ja, ja smid, ik kan nogal wat, veel meer dan je denkt. Morgenvroeg staat er een nieuw kasteel kant en klaar en kun je de heer de boodschap doen dat zijn orders zijn uitgevoerd."

    Roef, weg was het vrouwtje. De smid vertrouwde het zaakje toch niet helemaal en met lood in zijn schoenen keerde hij terug. 's Morgens was hij al voor dag en dauw uit de veren en op weg naar het Rode Meer. Zijn betrokken gezicht klaarde opeens op toen hij het fonkelnieuwe kasteel in de morgenzon zag blinken. Hij klopte de heer uit zijn bed en wees hem op het mooie bouwwerk. Vrolijk fluitend kwam hij in zijn smederij terug. Maar de vreugde was van korte duur.

    Op een goede dag kwam de heer tegen de avond in zijn werkplaats. De smid stond te hameren dat de vonken eraf vlogen. "Kletsmajoor," zo begon de heer, "dit keer zul je leergeld betalen, daar kun je van op aan. O, je zult waarmaken wat je hebt beweerd. Je zorgt, dat je morgenvroeg met twee pasgeboren kinderen, die papa en mama kunnen zeggen, voor mijn deur staat. Zo niet dan hang je aan de hoogste galg die er is voor de klok morgenmiddag twaalf heeft geslagen."

    Weg was de heer: beteuterd keek de smid. De vrouw van de smid had maar al te goed gehoord waarmee de heer had gedreigd en weer spoorde ze haar man aan op staande voet te vluchten.

    De smid ging er subiet vandoor. Hij sloeg hetzelfde pad over de hei in en opeens stond weer het oude vrouwtje voor hem. "Maar smid, wat kijk je beteuterd. Je moet je hoofd niet zo gauw laten hangen." - "Ja. jij hebt makkelijk praten. Hou je hoofd naar eens omhoog als je met de galg wordt bedreigd." - "Wat heeft hij je dan nu weer opgedragen?" "Ik moet morgenvroeg met twee pasgeboren kinderen, die papa en mama kunnen zeggen, voor de deur van z'n kasteel staan of hij hangt me op." - "Kom smid, daar kan ik je wel aan helpen. Morgenvroeg, voor het kraaien van de haan sta ik er mee bij je werkplaats en ga nu maar gauw naar je vrouw en slaap lekker."

    En weg was ze. Vol goede moed ging de smid terug en kroop lekker warm achter zijn vrouw. Het grootje hield weer woord. Nog voor de zon op was gaf ze twee kinderen aan de smid, en die ging er op een draf mee naar de heer. Verbouwereerd stond deze te kijken toen hij de kinderen duidelijk papa en mama hoorde zeggen, en hij werd boos omdat hij de smid niet uit de weg kon ruimen.


                                      * * * wordt vervolgd * * *
    Bron : - "Alle sprookjes van de Lage Landen" door Eelke de Jong en Hans Sleutelaar.
               Uitg. Rebo Productions, Sassenheim, 1985.
               - www.beleven.org

    01-06-2011 om 01:51 geschreven door saagje

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Categorie:sprookjes
    » Reageer (1)
    23-05-2011
    nieuwsgierig héBoekweit
    Boekweit
    - Een sprookje van Hans Christian Andersen -
    Dikwijls zie je, wanneer je na een onweer langs een akker loopt waar boekweit groeit, dat het helemaal zwart is geschroeid alsof er een vuurgloed overheen gegaan is, en de boer zegt: "Dat komt van de bliksem!" Jawel, maar waarom? Ik ga nu vertellen wat een mus mij heeft gezegd, en de mus heeft het weer van een oude wilg gehoord die aan een boekweitakker stond. Waar hij nu nog staat. Het is zo'n eerwaardige, grote wilg, maar gerimpeld en oud. Er loopt een scheur dwars door hem heen en in die spleet groeien gras en bramen! De boom helt over en de takken hangen helemaal tot op de grond, alsof ze groene, lange haren waren.

    Op alle velden in de omtrek groeiden koren, rogge, gerst en haver. Die fijne haver die als ze rijp is eruitziet als een heleboel gele kanarievogeltjes op een tak. En het koren stond zo prachtig, hoe zwaarder het was hoe dieper het boog in vrome deemoed.

    Maar er was ook een akker met boekweit en die akker lag vlak naast de oude wilg; het boekweit boog helemaal niet als het andere koren, het stak trots en stijf zijn kop in de lucht.

    "Ik ben wel zo rijk als de korenaren," zei het boekweit, "ik ben bovendien heel wat mooier: mijn bloemen zijn zo mooi als appelbloesems, het is een lust naar me te kijken; ken jij iets mooiers dan ons, oude wilg?"

    En de wilg knikte met zijn hoofd, alsof hij wilde zeggen: "Ja, dat doe ik zeker!" Maar het boekweit zwol van hoogmoed en zei: "Die domme boom, die is zo oud dat er gras uit zijn buik groeit!"

    Nu kwam er een verschrikkelijk onweer opzetten; alle bloemen op het veld vouwden hun blaadjes toe of bogen hun kopje, terwijl de storm over ze heen streek; maar het boekweit bleef trots rechtop staan.

    "Buig je hoofd als wij!" zeiden de bloemen.

    "Dat hoef ik niet te doen!" zei het boekweit;

    "Buig je hoofd als wij!" riep het koren, "daar komt de stormengel aanvliegen; hij heeft vleugels die van de wolken tot op de aarde reiken, hij houwt je middendoor, vóór je hem om genade kunt smeken!"

    "Ja, maar ik wil niet buigen!" zei het boekweit.

    "Sluit je bloemen en sluit je bladeren!" zei de oude wilg. "Kijk niet naar de bliksem wanneer de wolk splijt, zelfs mensen durven dat niet. Want als het bliksemt kan men in Gods hemel binnen kijken en dat gezicht kan zelfs mensen blind maken; wat zou er dan wel niet met ons, planten, gebeuren als we dat waagden, wij, die zoveel minder zijn."

    "Zoveel minder!" zei het boekweit, "nu zal ik juist in Gods hemel binnen kijken!" En dat deed het dan ook in trots en overmoed. Het was alsof de hele wereld in één vuurgloed stond, zó bliksemde het.

    Toen het onweer voorbij was stonden de bloemen en het koren in de stille, zuivere lucht, verfrist van de regen, maar het boekweit was door de bliksem pikzwart geschroeid, het was nu een dood onbruikbaar gewas op het veld.

    En de oude wilg bewoog zijn takken in de wind en er vielen grote waterdruppels van de groene bladeren, alsof de boom huilde, en de mussen vroegen: "Waarom huil je? Het is hier zo heerlijk, kijk hoe de zon schijnt, hoe de wolken drijven, ruik je de geur van bloemen en struiken niet? Waarom huil je, oude wilg?"

    En de wilg vertelde van de trots van het boekweit, van zijn overmoed en zijn straf, die altijd de zonde volgt.

    Ik, die de geschiedenis vertel, heb het van de mussen gehoord! Zij vertelden het mij op een avond toen ik ze om een sprookje vroeg.


                                            * * * einde * * *
    Bron : - "Hans Christian Andersen - Sprookjes en verhalen" opnieuw uit het Deens vertaald door Dr. Annelies van Hees.
               Uitgeverij Lemniscaat, Rotterdam, 1997.
               - www.beleven.org

    23-05-2011 om 08:32 geschreven door saagje

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Categorie:sprookjes
    » Reageer (2)
    19-05-2011
    nieuwsgierig héDe sterrendaalders
    De sterrendaalders
    - Een sprookje van Grimm -
    Er was eens een klein meisje; haar vader en haar moeder waren gestorven, en ze was zo arm dat ze niet eens een kamertje had om in te wonen, en ook geen bedje meer om in te slapen, en eindelijk helemaal niets meer dan de kleren die ze aanhad en een stukje brood in haar hand, dat een medelijdende ziel haar had gegeven. Maar ze was lief en vroom. En omdat ze zo door iedereen verlaten was, trok ze, in vertrouwen op de goede God, de wereld in.

    Een arme man kwam haar tegen, en hij zei: "Och, geef me toch wat eten, ik heb zo'n honger." Ze gaf hem het hele stuk brood en zei: "Ik hoop dat Gods zegen erop rust," en ze ging weer verder. Toen kwam een kind en dat huilde en zei: "Ik heb zo'n kou op mijn hoofd, geef me iets om op te zetten." Toen nam ze haar mutsje af en gaf dat aan het kind. En toen ze nog een eind gegaan was, kwam er weer een kind aan en dat had geen bloesje aan en het had het zo koud en toen gaf ze het hare weg; en nog verder vroeg iemand om haar rokje, en dat deed ze ook uit en gaf het weg. Eindelijk kwam ze in een groot bos, en 't was al donker geworden en toen kwam er nog iemand en vroeg om een hemd en het vrome meisje dacht: "Het is toch donkere nacht, niemand ziet er iets van, je kunt het hemd best weggeven," en ze trok haar hemd uit en gaf dat ook weg.

    En toen ze zo stond en helemaal niets meer aan had, vielen er opeens sterren uit de hemel, en dat waren niets dan harde blanke daalders, en al had ze net haar hemd weggegeven, toch had ze een nieuw aan, en dat was van het allerfijnste linnen. Toen raapte ze alle daalders bij elkaar en was rijk voor de rest van haar leven.


                                            * * * einde * * *
    Bron : - "De sprookjes van Grimm; volledige uitgave" vertaald door M.M. de Vries-Vogel.
               Unieboek BV - Van Holkema & Warendorf, Weesp, 1984.
               - www.beleven.org

    19-05-2011 om 00:26 geschreven door saagje

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (1 Stemmen)
    Categorie:sprookjes
    » Reageer (5)
    17-05-2011
    nieuwsgierig héHoe de treurberk ontstaan is
    Hoe de treurberk ontstaan is
    - Een sprookje uit Finland over moord op de zoon van een waternimf -
    Een rijke man zat zich plezierig wat te vermeien met het ontluizen van het hoofd van zijn dochter toen hij plotseling op een kolossale luis stootte. Bij wijze van experiment plaatste hij het ondiertje onder een omgekeerde kom en liet hem daar verder groeien. De luis groeide uit tot hij zo groot was als een kat, en de verheugde rijkaard sloeg hem dood en maakte van de huid een paar schoenen voor zijn dochter.

    Toen riep hij iedereen bijeen om te raden van wat voor soort leer de schoenen gemaakt waren. Wie het raadde zou zijn dochter tot vrouw krijgen.

    Nu was er natuurlijk geen gebrek aan mannen die niets liever wilden dan de dochter van deze croesus huwen. Maar... achter het huis lag een meer, en daaruit steeg een waternimf op, die door de schoorsteen naar binnen gleed en zich in een oude man veranderde. Plotseling kroop hij in deze door de jaren geteisterde gedaante van achter de kachel te voorschijn en sprak: "Ze zijn van de huid van een luis gemaakt."

    Een stoere knaap veerde als door een wesp gestoken overeind en riep met overslaande stem: "Ik heb 't geraden, ik zei het 't eerst!" Maar de aanwezigen legden hem het zwijgen op, en de krakkemikkige oude man wilde het meisje tot vrouw hebben. Dat ging haar vader echter te ver en hij zei: "Aan jou geef ik mijn dochter niet, ook al heb je 't geraden!"

    Ook het meisje zelf schreeuwde: "Zo'n ouwe sok moet ik niet," en ze rende het huis uit, waar de waternimf haar in haar originele gedaante opwachtte en meevoerde naar het achter het huis gelegen meer.

    Daar, op een wonderschoon eiland midden in het meer, bewoonde zij een prachtig kasteel, met een toverachtig bloeiende tuin waarin allerlei bessen groeiden en een bonte verscheidenheid aan vogels rondvloog. Ze had een ferme, welgeschapen zoon, aan wie ze de jonge maagd als bruid gaf. Daar woonde zij een jaar, dat zo snel verstreek dat het haar slechts een week leek; ze woonde er nog een jaar en nog één, en ze kreeg een kind. Overdag kuierde ze met haar kind en haar man wat door de lusttuin, zonder een zorg op de wereld, en ze aten waar ze maar zin in hadden.

    Maar op een dag werd ze toch door heimwee overvallen. Ze verlangde ernaar haar ouders weer eens te zien en zei tegen haar echtgenoot. "Het wordt tijd dat ik eens een bezoekje aan huis breng, ik heb een beetje heimwee."

    Haar man antwoordde: "Je kunt gaan wanneer je maar wilt, maar bak eerst een paar lekkere taarten voor je familie, en neem rustig alle bessen om vlaaien van te maken!"

    Ze bakte de verrukkelijkste lekkernijen en nam een zak vol goud mee als geschenk voor haar familie. Toen nam de man zijn vrouw en hun zoontje op zijn knie, en in een wip vloog hij met ze naar de oever vanwaar de waternimf haar drie jaar eerder weggehaald had. Hij nam afscheid van zijn vrouw en zei: "Zodra je weer naar huis wilt ga je hier aan de oever staan en roept: 'Kom, kom mijn geliefde, en haal me op!' Dan kom ik je terstond halen." De jonge vrouw richtte haar schreden naar het ouderhuis en haar man vlood met hun kind weer naar huis.

    Aan de oever al kwamen er van alle kanten mensen op haar toegestroomd die dachten: "Wie komt daar aan, in die vorstelijke kleren?" Ze schudde iedereen hartelijk de hand en deelde royaal haar goud uit. Toen kwam ze thuis en at en dronk met haar familie en vertelde haar vader en haar broers enthousiast over hoe ze het nu had: "Ik heb daar een heerlijk leven. Er is daar zo'n zalige tuin, met zo'n weelde aan vogels en bessen, dat ik er niet eens last van heimwee heb. Ga maar na, dit is voor het eerst in drie jaar dat ik weer eens thuis kom!"

    Haar twee broers zonderden zich af, fluisterden even met elkaar en gingen toen heimelijk het bos in, waar ze knuppels van elzenhout kapten om daarmee hun zwager de schedel in te slaan.

    Het meisje verlangde terug naar haar man en haar kind, naar hun zachte bed en alles wat ze nu miste. Ze smachtte ernaar terug te keren naar huis. Maar noch haar vader, noch haar moeder voelden er iets voor haar te laten gaan. "Ik kan hier gewoon niet meer blijven, ik houd het niet meer uit hier!" bleef ze aandringen, tot haar ouders tenslotte inzagen dat het zinloos was 't haar te verbieden. "Als je dan met alle geweld naar huis wilt, ga dan maar, maar kom ons dan wel gauw weer eens opzoeken," smeekten haar vader en moeder.

    Toen trad ze naar de oever om haar geliefde te roepen, die samen met hun zoontje natuurlijk ook popelde van verlangen naar haar, en zodra hij haar geroep hoorde kwam hij aangesneld. Maar hij had nog geen voet aan wal gezet, of daar sprongen de twee broers met hun elzenhouten knuppels uit het struikgewas en sloegen erop los tot hij dood bleef liggen.

    Hun zuster begon bitter te schreien: "Hoe hebben jullie zoiets afgrijselijks kunnen doen? En waarom?" Ze veranderde in een treurberk en het jongetje op haar arm veranderde in een tak van de berk. De bladeren hingen van haar af als haarlokken van een hoofd, en zo stond ze daar rouwend aan de oever, keerde nooit meer naar haar vader en broers terug en bleef een treurberk.


                                            * * * einde * * *
    Bron : - "Sprookjes uit Finland en Estland" bijeengebracht door August von Löwis of Menar. A.W. Bruna & Zoon, Utrecht/Antwerpen, 1979.
               Oorspronkelijke titel: Finnische und Estnische Märchen © 1962 Eugen Diederichs Verlag Düsseldorf-Köln. ISBN: 90-229-3311-3
               - www.beleven.org

    17-05-2011 om 06:05 geschreven door saagje

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Categorie:sprookjes
    » Reageer (1)
    27-04-2011
    nieuwsgierig héHet spaarvarken
    Het spaarvarken
    - Een sprookje van Hans Christian Andersen -
    Er was zoveel speelgoed in de kinderkamer; boven op de kast stond de spaarpot die van aardewerk was in de gedaante van een varken, hij had van nature een spleet in de rug en die spleet was met een mes groter gemaakt, zodat er ook rijksdaalders in konden, en er lagen er werkelijk twee in, behalve een heleboel andere muntstukken. Het spaarvarken was zo propvol dat het niet meer kon rammelen, en dat is het verste waartoe een spaarvarken het kan brengen. Daar stond het nu boven op de kast en keek neer op alles in de kamer, het wist heel goed dat het met wat het in zijn buik had de hele verzameling kon kopen, en dat pleegt men een goed geweten te noemen.

    Daar dachten de anderen ook aan, al zeiden zij het niet, want ze hadden andere dingen om over te praten. De la van de kast stond op een kier. Een grote pop kwam overeind, zij was wel wat oud en had een kram in haar hals. Zij keek naar buiten en zei: "Zullen wij eens mensje spelen, dat is altijd leuk!" En toen ontstond er een spektakel, zelfs de schilderijen aan de muur draaiden zich om, zij wilden laten kijken dat ze ook nog een achterkant hadden, maar dat deden zij niet om tegen te spreken.

    Het was midden in de nacht, de maan scheen door het venster naar binnen en zorgde voor gratis verlichting. Nu zou het spel beginnen; iedereen was uitgenodigd, zelfs de kinderwagen die toch tot het grovere speelgoed hoorde. "Ieder heeft zijn waarde!" zei hij, "je kan niet allemaal van adel zijn. Iemand moet toch het grove werk doen."

    Het spaarvarken was de enige die de uitnodiging schriftelijk kreeg. Het stond zo hoog dat zij niet dachten dat het de invitatie kon verstaan. En het antwoordde ook helemaal niet; want het kwam niet: wilde het meedoen, dan moest het het schouwspel maar genieten vanuit zijn hoge standplaats. Daar moesten zij zich maar in schikken, en dat deden ze ook.

    Het kleine poppentheater werd zó opgesteld dat het varken er recht in kon kijken; zij zouden met een voorstelling beginnen. En dan zou er thee worden geschonken en werden er wetenschappelijke voordrachten gehouden — en daarmee begonnen ze onmiddellijk. Het stokpaard sprak over training en ras; de kinderwagen over spoor-wegen en stoom; dat waren allemaal dingen die tot hun vak behoorden en waar ze over konden praten. De kamerklok sprak over politiek-tiek-tiek! Zij wist hoe laat het was, maar ze beweerden dat zij niet goed ging. De wandelstok stond rechtop en was trots op zijn dop en zijn zilveren knop, hij was immers van boven en van onderen beslagen; op de sofa lagen twee geborduurde kussens, zij waren lief en dom — en toen kon de voorstelling beginnen.

    Zij zaten allemaal te kijken en er werd verzocht of men wilde klappen, knallen en rommelen als bijvalsuitingen, ieder naar zijn aard. Maar de rijzweep zei dat hij nooit voor de ouderen klapte maar alleen voor de nog niet verloofden. "Ik knal voor alles," zei de voetzoeker. "Ergens moet je toch zijn," vond de kwispedoor. Dat dachten er een paar zo onder de voorstelling. Het stuk deugde niet maar het werd goed gespeeld; alle spelers keerden hun geverfde kant naar het publiek toe, en niet de achterkant. Zij speelden allemaal voortreffelijk, helemaal op de voorgrond, hun ijzerdraadjes waren te lang maar des te beter waren de poppen te zien. De pop met de kram in haar hals werd zo ontroerd dat de kram losliet en het spaarvarken werd op zijn manier zo ontroerd dat het besloot voor een van de spelers iets te doen, hem in zijn testament te zetten, te bepalen dat hij bij zijn opening tegenwoordig zou zijn, wanneer de tijd daarvoor gekomen was.

    Het was inderdaad een groot genot, men besloot nu geen thee te drinken maar met de voordrachten door te gaan, mensje spelen noemden ze dat, en er was geen kwaad bij, het was maar spel. Ieder dacht aan zichzelf en aan wat het spaarvarken dacht, en het spaarvarken dacht het verst, het dacht immers aan testament en begrafenis, en wanneer heeft die plaats, altijd vóór men het verwacht. Krak! Daar viel het van de kast en lag in scherven op de grond, terwijl de geldstukken dansten en sprongen; de kleinste draaiden, de grote rolden, in het bijzonder die ene rijksdaalder: hij wilde zo graag de wijde wereld in. En dit gebeurde ook, met hem en met allen. De scherven van het spaarvarken kwamen in het vuilnisvat, maar op de kast stond er de volgende dag een nieuw spaarvarken van aardewerk. Er was nog geen enkel muntstuk in, daarom kon het ook niet rammelen. In dit opzicht leek het op het andere, dat was tenminste een begin — en daarmee willen wij eindigen.


                                            * * * einde * * *
    Bron : - "Hans Christian Andersen - Sprookjes en verhalen" opnieuw uit het Deens vertaald door Dr. Annelies van Hees.
               Uitgeverij Lemniscaat, Rotterdam, 1997.
               - www.beleven.org

    27-04-2011 om 00:09 geschreven door saagje

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Categorie:sprookjes
    » Reageer (4)
    17-04-2011
    nieuwsgierig héHet geheim van de smid
    Het geheim van de smid
    - Een sprookje van Gerard Reve over een bijzondere kogel -
    Lieve jongens en meisjes! Nu moeten jullie eens horen wat er eens een keer gebeurd is. Er was ereis een jager en die ging uit jagen. Hij joeg de gehele dag dat het een aard had. Maar hoe hij ook joeg, het lukte hem maar niet om enig wild te schieten. Eindelijk, laat in de middag, toen de zon al laag aan de hemel stond, kwam hij aan een dal en daar, vlak voor hem, in een groen knollenland, daar zaten maar liefst zeven hazen.

    De oudste van de zeven hazen was de grootste en die zat dus in het midden. Ons jagertje behoefde zich niet lang te bedenken. Gezwind greep hij naar zijn kogeltas, maar wie schetst zijn verbazing en teleurstelling, toen hij bemerkte dat deze leeg was? Jullie begrijpen het al: hij had al zijn kogels verschoten. Nu was goede raad duur. Maar onze jager versaagde niet.

    Omdat hij een jager was deed hij snel een schietgebedje en bad met grote aandrang. En ziet! Zijn gebed werd verhoord. Het duurde niet lang of hij maakte zijn broek los, hurkte neder en scheet uit zijn eigen achterste een keiharde, lange, dunne drol, die precies zo dun was als een geweerkogel. Terstond wist onze jager wat hem te doen stond. Hij deed bliksemsnel kruit in zijn geweer en deed - in plaats van een kogel - zijn eigen drol in de loop van zijn geweer.

    Het duurde niet lang meer, of hij had aangelegd, gemikt en de trekker overgehaald. "Boem!" klonk het door het dal. En de ongewone kogel suisde met duizelingwekkende vaart voort dat het een lieve lust was. En het volgende ogenblik trof de drol, die de jager uit zijn geweer had afgeschoten, de oudste van de zeven hazen precies midden op zijn voorhoofd en spatte daar in duizend stukken uiteen.

    De jager had de vorige avond toevallig in de stad gegeten en daardoor verspreidde die uit elkaar spattende van de jager een verschrikkelijke stank. Ja, jongens en meisjes, die grote lange drol, die de jager als kogel gebruikt had en die op het voorhoofd van de grootste haas in duizend stukken uiteenspatte, die maakte zo'n vreselijke stank, dat alle zeven hazen - de grootste en oudste incluis - pardoes flauwvielen.

    Nu hoefde onze wakkere jagersman niets anders meer te doen dan alle zeven hazen in zijn bijtas te stoppen. "Voed je goed," wil ik maar zeggen. En als jullie je kleine, stoeiende en ravottende lijfjes gezond willen houden, dan moeten jullie er voor zorgen dat je elke dag een flinke, mooie, grote bolus bakt. Dus niet alles mondjesmaat over de hele dag verdeel, maar elke morgen of middag de hele uilebal ineens. Want - wie weet? - krijgen jullie van Sint Nicolaas dit jaar allemaal een geweer.


                                            * * * einde * * *
    Bron : - "Ik bak ze bruiner. Gerard Kornelis van het Reve leest 4 eigen sprookjes"
               uitgegeven als EP door Catfish Records, 1969, LP-nummer: 5C 023-24110 M
               - www.beleven.org

    17-04-2011 om 00:13 geschreven door saagje

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Categorie:sprookjes
    » Reageer (1)
    16-04-2011
    nieuwsgierig héDe halsboord
    De halsboord
    - Een grappig sprookje van Hans Christian Andersen -
    Er was eens een keurige meneer, wiens hele inboedel bestond uit een laarzenknecht en een kam, maar hij bezat de prachtigste halsboord van de wereld, en over die boord zullen we een geschiedenis te horen krijgen. De boord was nu zo oud geworden dat hij erover dacht te trouwen, en toen wilde het toeval dat hij met een kousenband in één was terechtkwam.

    "Nee," zei de boord, "nog nooit heb ik zó iets slanks, fijns, zachts en liefelijks gezien! Mag ik vragen hoe u heet?"

    "Dat zeg ik niet!" zei de kousenband.

    "Waar komt u vandaan?" vroeg de boord.

    Maar de kousenband was erg schuchter en vond dat toch wel een wonderlijke vraag.

    "U bent zeker een ceintuur!" zei de halsboord, "zo'n band die onder de kleren gedragen wordt! Ik zie 't wel. U dient zowel voor gemak als voor de mooiigheid, mejonkvrouwe!"

    "U mag niet tot mij spreken!" zei de kousenband. "Ik geloof niet dat ik daartoe aanleiding gegeven heb!"

    "Toch wel, als men zo mooi is als u!" zei de boord, "dat is aanleiding genoeg!"

    "Houd op met mij zo na te komen!" zei de kousenband, "u ziet er zo mannelijk uit!"

    "Ik ben ook een keurige meneer!" zei de boord. "Ik heb laarzenknecht en kam!"

    Maar dat was niet waar, het was zijn meester die ze bezat, maar hij schepte ermee op.

    "Kom mij niet te na!" zei de kousenband, "dat ben ik niet gewoon!"

    "Preutsheid!" zei de halsboord, en toen werden zij uit de was gehaald, gesteven, op een stoel in de zon gehangen en op de strijkplank gelegd; en toen kwam het gloeiende ijzer.

    "Vrouw!" zei de boord, "lieve weduwvrouw! Ik word helemaal warm! Ik word een ander mens, ik kom helemaal uit de plooi, u brandt gaten in mij! Au! Wilt u met mij trouwen?"

    "Vod," zei het strijkijzer, en ging trots over de boord heen, want die verbeeldde zich dat hij een stoomketel was die op de rails wagens moest gaan trekken.

    "Vod!" zei hij.

    De boord rafelde een beetje aan de kanten, én toen kwam de papierschaar en die moest de rafels wegknippen.

    "O!" zei de boord, "u bent zeker eerste danseres. Wat kunt u uw benen strekken! Zo iets moois heb ik nog nooit gezien, dat kan niemand u nadoen!"

    "Dat weet ik!" zei de schaar.

    "U verdiende gravin te zijn!" zei de halsboord, "alles wat ik bezit is een keurige meneer, een laarzenknecht en een kam. Och, was ik maar graaf!"

    "Wou jij met me trouwen!" zei de schaar, want ze werd boos, en toen gaf ze hem een flinke knip, zodat de boord geen dienst meer kon doen.

    "Nu moet ik maar de kam ten huwelijk vragen. Het is merkwaardig, hoe u al uw tanden behoudt, mejuffrouw!" zei de halsboord. "Hebt u er nooit aan gedacht u te verloven?"

    "Zeker, daar kunt u van op aan!" zei de kam, "ik ben toch immers met de laarzenknecht verloofd."

    "Verloofd!" zei de boord; nu was er niemand meer te vragen en toen kreeg hij er genoeg van.

    Een hele tijd ging voorbij; toen kwam de halsboord in de kist terecht bij de papiermolenaar, waar een heel lompengezelschap bijeen was, beschaafden en onbeschaafden, ieder apart, zoals het hoort. Zij hadden allen veel te vertellen, maar de halsboord het meest, die was een echte opschepper.

    "Ik heb zo verschrikkelijk veel meisjes gehad!" zei de boord, "ik had geen rust. Ik was dan ook een hele meneer met al mijn stijfsel. En ik had een laarzenknecht en een kam, die ik nooit gebruikte. U had me toen eens moeten zien, wanneer ik op mijn zij lag! Nooit vergeet ik mijn eerste meisje, zij was een ceintuur, zo fijn, zo zacht en zo liefelijk, zij stortte zich, terwille van mij, in een kuip met water! En er was ook een weduwvrouw, die gloeiend werd, maar ik liet haar staan en zwart worden. En toen was er een eerste danseres die mij de snee gaf waar ik nu mee loop, zij was zo vals! Mijn eigen kam was verliefd op mij, zij verloor al haar tanden van liefdesverdriet. Ja, ik heb heel wat beleefd van dat soort dingen. Maar 't meeste medelijden heb ik met de kousenband, met de ceintuur bedoel ik, die in de waterkuip verdween. Ik heb heel wat op mijn geweten, ik moet nodig tot wit papier worden!"

    En dat werd hij ook, alle lompen werden wit papier, maar de halsboord werd juist dat stuk wit papier waarop deze vertelling gedrukt is. En dat kwam omdat hij achteraf zo vreselijk had gepocht op wat nooit gebeurd was. En daarom moeten wij eraan denken ons nooit zo te gedragen, want wij kunnen heus niet weten of wij ook niet eens in de lompenkist terechtkomen en tot wit papier gemaakt worden en onze hele geschiedenis erop gedrukt krijgen, zelfs onze geheimen, en ze dan zelf moeten rond vertellen, net als de halsboord.


                                            * * * einde * * *
    Bron : - "Sprookjes en vertellingen" door Hans Christian Andersen.
               Van Holkema & Warendorf, Bussum, 1975. ISBN: 90-269-0924-1
               - www.beleven.org

    16-04-2011 om 00:24 geschreven door saagje

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Categorie:sprookjes
    » Reageer (2)
    15-04-2011
    nieuwsgierig héDe arme houthakker
    De arme houthakker
    - Een sprookje van de Mexicaanse indianen -
    Anacia Ventura was de naam van de jongen. Hij had geen vader meer. Hij ging naar het bos om hout te hakken.

    Op een dag hoorde hij de schreeuw van een dier. Het huilde daar buiten in het bos. Hij dacht bij zichzelf: "Wat zou er met dat dier zijn? Ach, ik zal het eens gaan bekijken."

    Zo gezegd, zo gedaan. Toen hij op de bewuste plaats kwam, stelde hij vast dat het een slang was die een ree had gevangen. Het was het ree dat zo schreeuwde. Toen hij naderbij kwam, zag hij dat de slang zeven koppen had. Ze probeerde het ree dood te bijten, maar kreeg het niet voor elkaar omdat haar bek te klein was.

    Toen zei Anacia: "Arm dier. Hoe wil je nou zoiets groots verslinden? Ik zal je helpen."

    Dus doodde hij het ree en sneed het in kleine stukken. Die voerde hij toen aan de slang. Ze at het hele ree, in kleine stukjes die in haar bek pasten. Er bleef niets over behalve een hoop botten en de kop.

    Toen zei de slang: "Hartelijk dank, dat je me geholpen hebt. Kom nu mee. Ik breng je naar het huis van mijn vader."

    Zo gingen zij op weg. De slang voerde hem mee naar haar vader, maar ze nam een andere gestalte aan. Ze was niet langer een slang maar een heel mooie vrouw. Toen ze bij het huis kwamen, zei ze: "Vader, ik heb een jongen meegebracht. Hij heeft me geholpen. Ik wilde koste wat het kost een ree opeten. Ik had het gevangen maar ik kon het niet doden. Toen heeft hij het voor me gedood en zo versneden dat ik het opeten kon. Nu zit ik vol."

    "Heel goed dochter. Maar wat wil je nu met hem doen? Zullen we hem een dier schenken?"

    "Nee, vader."

    "Geld dan misschien?"

    "Nee, vader."

    "Maar iets moeten we hem toch geven."

    "Geef hem toch wat je in je zak hebt."

    "Nee, dochter."

    "Geef het hem nou, vader. Jij kunt toch wel aan een andere spiegel komen."

    Dus haalde de man een kleine spiegel uit zijn zak en zei: "Hij zal van veel nut voor je zijn. Gebruik hem alleen zó. Draai hem zo in je hand. Beveel dan: "Breng geld, breng eten, breng wijn." Je kunt ook zeggen: "Doe dit, doe dat." Het zal meteen gebeuren."

    "Heel praktisch."

    Anacia ging naar huis. Hij werkte niet meer. Alles wat hij hoefde te doen was zijn spiegel te bewegen en te zeggen: "Breng me levensmiddelen, breng me geld!" En meteen gebeurde het.

    Op een dag zei hij tegen zijn moeder: "Moeder, ik wil met de dochter van de koning trouwen."

    "Goed, mijn zoon."

    Zo ging de beste vrouw naar het paleis en vroeg de koning namens haar zoon om de hand van zijn dochter.

    "Heer koning," zei ze eenvoudig, "mijn zoon zou graag met uw dochter willen trouwen."

    "O ja?"

    "Ja, heer koning"

    "Mooi. Ik heb gehoord dat hij niet dom is. We zullen zien. Hij moet hierheen komen en een tijdje voor me werken. Dan geef ik hem misschien mijn dochter tot vrouw."

    De vrouw ging terug naar huis en vertelde haar zoon wat de koning had gezegd.

    Anacia kwam naar het paleis en meldde zich voor het werk. De eerste opdracht die de koning hem gaf, zag er als volgt uit: De koning gaf hem zakken en daarin bevonden zich bonen, maïs en pompoenpitten door elkaar heen. Die moest hij uitzoeken en elke soort apart in een zak doen. Dit moest in één nacht gebeuren.

    De koning gaf de jongen voldoende kaarsen, zodat hij de hele nacht licht had. Maar Anacia was nog niet alleen of hij nam de spiegel en beval: "Alles sorteren, bonen in een zak, maïs in een zak, pompoenpitten in een zak."

    Mieren kwamen om het werk te doen. Het duurde nog geen uur. Toen ging de jongen liggen om te slapen.

    De volgende morgen kwam de koning: "Wakker worden, wakker worden. Nou, heb je je werk gedaan?"

    "Ja, het is gebeurd zoals u het hebben wilde."

    "Je bent heel ijverig, dat moet ik je toegeven. Nu gaat het erom land te rooien. Je hebt drie dagen, dan moet er zoveel land gerooid zijn dat men er driehonderd pond graan op uitzaaien kan."

    De jongen werkte een dag en toen was er zoveel land klaar dat men er vierhonderd pond graan op kon zaaien.

    "Jij kunt ook alles!" zei de koning hoofdschuddend, toen hij het nieuws kreeg. "Maar nu is het menens. Nu moet je bewijzen of je werkelijk ijverig bent. Je moet met mijn dochter slapen. En rond middernacht moet het kind geboren zijn dat je bij haar hebt verwekt."

    "Goed," zei Anacia, "ik zal het proberen."

    De koning ging weg en Anacia dacht na. "Wie kan me hierbij helpen?" bedacht hij. Hij haalde zijn spiegel te voorschijn en de vogels die de baby's brengen vertelden hem dat hij zich geen zorgen hoefde te maken. Tegen middernacht brachten deze vogels al de derde baby. De baby's krijsten. De koning werd wakker en toen hij zag hoeveel kinderen er lagen, viel hij bijna flauw.

    "Genoeg, genoeg," schreeuwde hij, "er moet ook iemand voor ze zorgen en ze verschonen. Mijn arme dochter! Drie kinderen heb je bij haar verwekt in een halve nacht! Het is ongelooflijk."

    "Ze had er plezier in," zei de jongen, "je kunt het haar vragen."

    "Werkelijk?" vroeg de koning.

    "Ja, veel plezier," riep de dochter heel vergenoegd vanuit het bed.

    De volgende dag zei de koning: "Jij bent werkelijk een ijverige knaap. Jij moet koning worden. En, mijn dochter, je trouwt nu meteen met hem."


                                            * * * einde * * *
    Bron : - "Mexicaanse indianensprookjes" samengesteld door Frederik Hetmann.
               Elmar, Rijswijk, 1994. ISBN: 90-389-02689
               - www.beleven.org

    15-04-2011 om 00:07 geschreven door saagje

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Categorie:sprookjes
    » Reageer (3)


    Welkom bij saagje !
    Foto


    Laatste commentaren
  • Harden vol 1 (Rodolfo)
        op De mythe van Stinsterloo
  • Cheap Jerseys From China (Anthony)
        op De mythe van Stinsterloo
  • Lieve groetjes vanwege DEWESTHOEK (Annie & Rogier)
        op De boer en de duivel
  • Hallo Saagje,heel mooie story, (paolo)
        op De boer en de duivel
  • Piepelou Saagje (Jeske)
        op De boer en de duivel
  • Blog als favoriet !

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto


    Kribbelboekboek
  • Fijne midweek toegewenst
  • Lieve midweekgroetjes blogmaatje
  • Het blijft hier stil
  • Een fijne Donderdag gewenst
  • Voor alle Papa's en Opa's een fijne vaderdag gewenst

    bedankt voor de trouwe bezoekjes
    saagje


    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    E-mail mij


    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Archief per week
  • 08/07-14/07 2013
  • 01/07-07/07 2013
  • 24/06-30/06 2013
  • 07/05-13/05 2012
  • 30/04-06/05 2012
  • 05/12-11/12 2011
  • 31/10-06/11 2011
  • 24/10-30/10 2011
  • 10/10-16/10 2011
  • 03/10-09/10 2011
  • 26/09-02/10 2011
  • 19/09-25/09 2011
  • 12/09-18/09 2011
  • 05/09-11/09 2011
  • 29/08-04/09 2011
  • 22/08-28/08 2011
  • 15/08-21/08 2011
  • 08/08-14/08 2011
  • 01/08-07/08 2011
  • 25/07-31/07 2011
  • 18/07-24/07 2011
  • 11/07-17/07 2011
  • 04/07-10/07 2011
  • 27/06-03/07 2011
  • 20/06-26/06 2011
  • 13/06-19/06 2011
  • 06/06-12/06 2011
  • 30/05-05/06 2011
  • 23/05-29/05 2011
  • 16/05-22/05 2011
  • 09/05-15/05 2011
  • 02/05-08/05 2011
  • 25/04-01/05 2011
  • 18/04-24/04 2011
  • 11/04-17/04 2011
  • 04/04-10/04 2011
  • 28/03-03/04 2011
  • 21/03-27/03 2011
  • 14/03-20/03 2011
  • 07/03-13/03 2011
  • 28/02-06/03 2011
  • 21/02-27/02 2011
  • 14/02-20/02 2011
  • 07/02-13/02 2011
  • 31/01-06/02 2011
  • 24/01-30/01 2011
  • 17/01-23/01 2011
  • 10/01-16/01 2011
  • 03/01-09/01 2011
  • 26/12-01/01 2012
  • 20/12-26/12 2010
  • 13/12-19/12 2010
  • 06/12-12/12 2010
  • 29/11-05/12 2010
  • 22/11-28/11 2010
  • 15/11-21/11 2010
  • 08/11-14/11 2010
  • 01/11-07/11 2010
  • 25/10-31/10 2010
  • 18/10-24/10 2010
  • 11/10-17/10 2010
  • 04/10-10/10 2010
  • 27/09-03/10 2010
  • 20/09-26/09 2010
  • 13/09-19/09 2010
  • 06/09-12/09 2010
  • 30/08-05/09 2010
  • 23/08-29/08 2010
  • 16/08-22/08 2010
  • 09/08-15/08 2010
  • 02/08-08/08 2010
  • 26/07-01/08 2010
  • 19/07-25/07 2010
  • 12/07-18/07 2010
  • 05/07-11/07 2010
  • 28/06-04/07 2010
  • 21/06-27/06 2010
  • 14/06-20/06 2010
  • 07/06-13/06 2010
  • 31/05-06/06 2010
  • 24/05-30/05 2010
  • 17/05-23/05 2010
  • 10/05-16/05 2010
  • 03/05-09/05 2010
  • 26/04-02/05 2010
  • 19/04-25/04 2010
  • 12/04-18/04 2010
  • 05/04-11/04 2010
  • 29/03-04/04 2010
  • 22/03-28/03 2010
  • 15/03-21/03 2010
  • 08/03-14/03 2010
  • 01/03-07/03 2010
  • 22/02-28/02 2010
  • 15/02-21/02 2010
  • 08/02-14/02 2010
  • 01/02-07/02 2010
  • 25/01-31/01 2010
  • 18/01-24/01 2010
  • 11/01-17/01 2010
  • 04/01-10/01 2010
  • 28/12-03/01 2016
  • 21/12-27/12 2009
  • 14/12-20/12 2009
  • 07/12-13/12 2009
  • 30/11-06/12 2009
  • 23/11-29/11 2009
  • 16/11-22/11 2009
  • 09/11-15/11 2009
  • 02/11-08/11 2009
  • 26/10-01/11 2009
  • 19/10-25/10 2009
  • 12/10-18/10 2009
  • 05/10-11/10 2009
  • 28/09-04/10 2009
  • 21/09-27/09 2009
  • 14/09-20/09 2009
  • 07/09-13/09 2009
  • 31/08-06/09 2009
  • 24/08-30/08 2009
  • 17/08-23/08 2009
  • 10/08-16/08 2009
  • 03/08-09/08 2009
  • 27/07-02/08 2009
  • 29/06-05/07 2009
  • 22/06-28/06 2009
  • 15/06-21/06 2009
  • 08/06-14/06 2009
  • 01/06-07/06 2009

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Welkom bij
    Foto

    Foto


    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!