Verhalen, sprookjes, fabels, mythen, sagen en legenden
welkom!
Problemen Er zijn nogal wat problemen met het lezen van de teksten, daarom volgende tip :
Met de muis links klikken en over de tekst schuiven.
De tekst verschijnt duidelijk leesbaar.
15-08-2010
Waarom de katten op muizen jagen
Waarom de katten op muizen jagen - Een korte Vlaamse fabel over een hebberige kat -
Op een dag besloten de kat en de muis te gaan samenwonen. Ze zochten een huisje, kochten meubels en trokken er in. In die tijd waren de dieren nogal vooruitziend. Ook de kat en de muis spaarden wat ze sparen konden, met het oog op de komende winter. Na een paar weken hadden ze al een pot vet achter de hand. Waar zouden ze die opbergen? De muis stelde voor de pot vet in de kerk te verstoppen. Dat gebeurde.
Een poosje daarna zei de kat bij het opstaan dat hij naar de stad moest om zijn zuster op te zoeken die een kindje had gekregen. Toen hij 's avonds terugkwam, stond de muis in de deur en zei: "Dag vriend, alles goed met moeder en kind?" - "Het kon niet beter." - "En hoe heet het kleintje?" - "Pas-begonnen," antwoordde de kat. "Wat een vreemde naam, die heb ik nog nooit gehoord." - "Maar onder het kattenvolk is die naam toch in gebruik," besloot de kat.
Een paar weken later moest de kat opnieuw naar de stad. Nu had een van zijn andere zusters een kleintje gebaard. Tegen de avond was de kat weer terug en op de vraag van de muis antwoordde hij dat de kleine 'Half-op' heette. "Wat een leuke namen," mompelde de muis, zonder er verder over na te denken.
Dagen gingen voorbij, tot de kat opnieuw een dag naar de stad moest. Weer was een van zijn zusters bevallen. De muis lag al in bed toen de kat thuiskwam en vertelde dat het kind 'Heel-op' heette. De muis knikte bij het horen van die naam, maar zweeg. Ze was gewend geraakt aan vreemde namen.
In de maanden die volgden, hoefde de kat niet meer naar de stad. Er waren ook geen blijde gebeurtenissen meer in zijn familie. De winter kwam. Er viel een dik pak sneeuw en het vroor dat het kraakte. Eten werd met de dag schaarser en de nood kwam aan de man. Omdat de kat erover bleef zwijgen, bracht de muis het gesprek op de pot vet die zij hadden gespaard. "Wat vind je, zullen we onze spaarpot aanspreken?" - "Spaarpot?" herhaalde de kat kortaf. "Je weet wel, de pot vet die we in de kerk hebben verstopt." - "O ja," antwoordde de kat onverschillig. "Kom op, we gaan hem halen."
De muis stond raar te kijken toen ze de pot leeg vond. Nu begreep ze ook de namen van de kindertjes waarvoor de kat steeds naar de stad moest: Pas-begonnen, Half-op en Heel-op. De muis werd kwaad en verweet de kat zijn hebberigheid en diefachtigheid. Want de pot vet was voor de helft toch ook van haar!
De kat liet zich niet de les lezen. Hij ontstak in drift, greep de muis en beet het arme beest de kop af. Om die wrede dood uit te wissen, at hij de muis met huid en haar op. Het muizevlees smaakte hem zo goed dat hij sindsdien op de muizenjacht ging. En dat doen de katten tot op de dag van vandaag.
* * * Einde * * *
Bron : - "Alle sprookjes van de Lage Landen" door Eelke de Jong en Hans Sleutelaar. Rebo, Sassenheim, 1985. - www.beleven.org
Van het muisje, het vogeltje en de braadworst - Een vogeltje wordt als knecht gebruikt door een worst en een muis -
Een muisje, een vogeltje en een braadworst hadden elkaar leren kennen, ze hadden lange tijd goed en in vrede met elkaar geleefd en waren steeds rijker geworden. Het vogeltje moest elke dag naar t bos vliegen en hout halen. De muis moest water dragen, vuur aanmaken en tafeldekken. Maar de braadworst moest koken.
Wie het al te goed gaat, wil altijd nog beter. Dus eens op een dag ontmoette t vogeltje onderweg een andere vogel, vertelde hem van zijn goede leven, en prees het. Maar die andere vogel schold hem uit voor een stumper, die t meeste werk deed, terwijl de twee thuiszitters een lui leventje hadden. Want als de muis t vuurtje had aangemaakt en t water had aangedragen, dan ging ze naar haar kamertje om te slapen tot ze geroepen werd om tafel te dekken. De worst bleef erbij zitten, keek of t eten kookte, en kort voor etenstijd kroop ze een keer door de brij of de groente, dan was het allemaal meteen gepeperd, gezouten en klaar. Kwam t vogeltje evenwel thuis en legde hij zijn last neer, dan zaten de anderen al aan tafel, en na hun maal sliepen ze heerlijk tot de volgende morgen; dat was pas een leventje!
Het vogeltje wou de volgende dag door die opstokerij niet meer naar t bos, en hij zei: hij was lang genoeg hun knechtje geweest, en hij wou niet langer een domkop zijn, en ze moesten eens van rol verwisselen en op een andere manier te werk gaan. En al smeekten de muis en de worst nog zo dringend, toch hield het vogeltje vol: ze moesten eraan, ze lieten het lot beslissen en het lot viel op de braadworst. Die moest hout dragen, de muis werd kok, en de vogel zou water halen.
Wat gebeurde er? Het braadworstje trok het bos in, het vogeltje maakte vuur aan, de muis hing t potje erboven en ze wachtten tot t braadworstje terugkwam om hout voor de volgende dag te brengen. Maar het worstje bleef zo lang weg, dat het hun beiden niet in orde scheen, en t vogeltje vloog hem een eindje tegemoet. Maar niet ver daar vandaan vond t vogeltje een hond op de weg, die het arme worstje had gevonden, had opgepakt en soldaat gemaakt. Het vogeltje beklaagde zich hierover bij de hond als brutale roof, maar dat hielp geen zier, want, zei de hond, de worst had verdachte papieren bij zich gehad, en daarmee verviel zijn recht op leven.
Treurig nam t vogeltje het hout, vloog naar huis en vertelde, wat t gezien had en gehoord. Ze waren erg bedroefd, maar ze kwamen tot een overeenkomst, en t beste was dat zij tweeën maar bij elkaar bleven. Dus dekte t vogeltje de tafel, de muis maakte t eten klaar en wilde zoals zij de worst had zien doen, er even doorheen kruipen om t vet en kruidig te maken, maar voor ze in t midden van de pan kwam, moest ze huid en haar en t leven laten. Toen het vogeltje kwam en het eten wilde opdienen, was de kok zoek. Verschrikt rakelde het vogeltje t hout op, rukte en zocht, maar er was geen kok te zien. In zijn verwarring bereikte het haardvuur het hout, er kwam brand, het vogeltje wilde water halen, de emmer viel in de put, en t vogeltje erbij, t kon niet meer omhoog en zo verdronk het!
* * * EINDE * * *
Bron : - "De sprookjes van Grimm; volledige uitgave" vertaald door M.M. de Vries-Vogel. Unieboek BV - Van Holkema & Warendorf, Weesp, 1984. - www.beleven.org
Grootmoedertje Eeuwiggroen - Een Duits sprookje over behulpzaamheid en respect voor de natuur -
Er was eens een vrouw, die ziek was en veel pijn leed. Ze riep haar beide kinderen aan haar bed en sprak: "Lieve kinderen, nu ben ik al zo lang ziek en ik kan jullie niet meer goed verzorgen. En behalve al het werk dat jullie moeten doen, hebben jullie ook nog zorgen om mij. Maar nu heb ik zo'n brandend verlangen naar aardbeien. Ik voel dat ik zal sterven, als ik er vandaag niet een paar zou kunnen eten. Ga toch snel naar het woud en haal een mandje vol voor mij."
Het waren beste kinderen. Ze gaven elkaar de hand, gingen naar het groene woud en vonden gelukkig ook de heuvel, die hun moeder, toen ze nog gezond was, hun gewezen had. Wat groeiden daar niet allemaal voor bijzondere kruiden en struiken. Belladonna, bilzekruid en vingerhoedskruid stonden daar in hun giftige schoonheid, maar ook de wilde roosjes en de rode vlier. Bescheiden lichtten de aardbeien op hun polletjes daarnaast op als rode pareltjes.
En wat leefde er niet allemaal tussen de wortels van de struiken. Het muisje piepte: "Zoek me dan!" Het hagedisje siste: "Pak me dan!" De sprinkhaan tsjirpte: "Speel met me, speel met me!"
Maar de kinderen lieten zich niet afleiden en begonnen ijverig de aardbeien in het mandje te doen. Die giechelden: "Wij zijn zo rood als jullie lippen!" en zij lokten: "Proef ons toch, wij smaken zo zoet!" Maar de kinderen dachten aan hun zieke moeder. Zij gingen niet spelen en snoepen.
Toen boog de vlier uiteen en een oud moedertje strompelde te voorschijn. Ze was helemaal in het groen gekleed alsof ze bladeren aanhad. Ze sprak: "Goede ouders hebben goede kinderen. Ik brand van verlangen naar bosaardbeien, maar mijn rug is zo krom en stijf, dat ik mij niet meer bukken kan. Laat mij ook een keer proeven!"
De kinderen kregen medelijden met haar en gaven haar het hele mandje. Toen liepen ze weg om nog voor de avond viel, nieuwe te plukken.
Maar het oudje riep de kinderen terug en zei: "Neem maar terug, wat jullie zo goedhartig gegeven hebben. En om jullie te helpen op de goede weg te blijven, zal ik jullie nog twee onwankelbaar trouwe leidsterren geven. Neem jij de blauwe bloem en jij de witte. Geef ze trouw iedere ochtend water, zorg goed voor ze en blijf altijd eensgezind. Dan zullen jullie gelukkig worden!"
De kinderen snelden vergenoegd naar huis, zonder dat ze de betekenis van dit lieflijke geschenk goed begrepen hadden. Maar toen de moeder deze aardbeien opgegeten had, voelde zij zich helemaal genezen. Ze stond op en kon weer flink aan het werk als vroeger. Dat had Grootmoedertje Eeuwiggroen bewerkstelligd. De moeder dankte de Vrouw van het Woud voor haar zegen en vermaande haar kinderen elkaar lief te hebben en eensgezind te blijven. En de kinderen namen haar woorden ter harte.
Maar ja, hoe gaat dat met kinderen. Op een avond werden ze kwaad op elkaar om niets en alle goede voornemens vervlogen. Ze ruzieden en sloegen elkaar. Ze wilden het niet meer goed maken en sliepen tenslotte boos in. Toen ze de volgende dag de bloemen van Grootmoedertje Eeuwiggroen water wilden geven, waren die helemaal verwelkt en zwart. Toen smolt de boosheid uit hun hart en ze weenden om hun verloren eendracht. Maar kijk, toen werd de witte bloem weer wit en de blauwe blauw en de bladeren werden weer zo mooi groen als tevoren. En zo bleven de bloemen hun leven lang. De zegen van hun moeder, en het geschenk van Grootmoedertje Eeuwiggroen begeleidden hen in voorspoed en in tegenspoed tot aan hun gelukzalige einde.
* * * EINDE * * *
Bron : - "Spookjes van Vrouw Holle" samengesteld door Karl Paetow. Christofoor, Zeist, 1987. - www.beleven.org
De zoete pap - Een kort sprookje van de gebroeders Grimm over een toverpotje -
Er was eens een arm vroom meisje dat alleen met haar moeder leefde en ze hadden niets meer te eten. Toen ging het kind naar het bos en daar zag ze een oude vrouw die al wist wat het meisje nodig had en ze gaf haar een pannetje en als ze daar tegen zei:
"Potje, kook!"
dan kookte het heerlijke zoete gerstepap, en als ze zei:
"Potje, stop!"
dan hield het weer op met koken.
Het meisje bracht het pannetje naar haar moeder en nu was de armoede en de honger voorbij en ze aten zoete pap zo vaak ze wilden.
Toen op een keer het meisje was uitgegaan, zei de moeder:
"Potje, kook!"
en het kookte en ze at tot ze genoeg had, maar nu wilde ze dat het pannetje weer ophield, maar ze wist het woord niet meer. Dus kookte het door, en de pap kwam over de rand en het kookte steeds maar door. De keuken vol pap en het hele huis vol pap, en het huis ernaast vol pap en de straat vol pap, alsof het de hele wereld wilde verzadigen. En er heerste de grootste nood en niemand wist raad. Eindelijk, toen er nog maar een enkel huis over was, kwam het meisje thuis en zei:
"Potje, stop!"
en toen hield het op met koken en wie naderhand weer de stad in wilde, moest zich door de pap heen eten.
* * * Einde * * *
Bron : - "De sprookjes van Grimm; volledige uitgave" vertaald door M.M. de Vries-Vogel. Unieboek BV - Van Holkema & Warendorf, Weesp, 1984. - www.beleven.org
Het papier van Cai Mo - Een verhaal over het uitvinden van papier en een listige Chinese vrouw -
Lang geleden bestond er geen papier. Schrifttekens werden ingekerfd op latjes van bamboe en hout en dat was erg onhandig. Volgens de overlevering leefde er toen een man die Cai Lun heette en het papier heeft uitgevonden. De mensen kochten om strijd zijn papier als schrijfmateriaal zodat hij geweldig goed verdiende.
Cai Luns schoonzuster Huiniang zag wat voor winst hij maakte en droeg haar man Cai Mo op bij Cai Lun in de leer te gaan. Op dat moment maakte Cai Lun papier voor de overheid. Bij het vertrek van Cai Mo drukte zijn vrouw hem herhaaldelijk op het hart: "Hoe minder dagen je verspilt aan het leren en hoe eerder je thuiskomt, hoe eerder kunnen we geld verdienen!"
Cai Mo ging bij Cai Lun in de leer en na drie maanden kwam hij naar huis om zijn eigen papiermakerij te beginnen. Maar omdat zijn papier te grof was, kocht niemand het en het stapelde zich op tot hun hele huis vol lag. Wanneer het echtpaar naar die bundels papier keek was het hun bijzonder droef te moede.
Maar Huiniang was uiteindelijk een schrandere vrouw en ze bedacht een oplossing die ze haar echtgenoot in het oor fluisterde waarbij ze hem opdroeg te handelen volgens haar instructies.
Om middernacht begon Cai Mo luid te wenen. Toen de buren, die niet wisten wat er bij Cai Mo aan de hand kon zijn, kwamen kijken, bleek Huiniang overleden te zijn en al in haar kist te liggen. Toen Cai Mo zag dat de buren waren gekomen, weende hij een poosje en vervolgens nam hij een bundel papier die hij voor de lijkkist in brand stak, terwijl hij tegelijkertijd wenend sprak: "Ik ben bij mijn broer in de leer gegaan om papier te leren maken maar ik heb niet opgelet zodat mijn papier nergens naar lijkt en niemand het wil en jij van ergernis bent gestorven. Ik zal het nu tot as verbranden om het verdriet in je hart te verdrijven."
Wenend verbrandde hij het, en nadat hij de ene bundel had verbrand haalde hij weer een andere die hij ook weer in brand stak. Terwijl hij het papier aan het verbranden was hoorde je een geluid in de kist maar hij leek niets te horen en bleef maar branden en wenen. Toen hij weer een bundel had verbrand hoorde je Huiniang vanuit de kist schreeuwen: "Open de kist, ik ben terug!"
Stomverbaasd was iedereen maar Huiniang bleef maar roepen, dus er zat voor de mensen niets anders op dan moed te vatten en de deksel van de lijkkist los te maken.
Huiniang ging overeind zitten en zong op een vreemde wijs:
In deze wereld brengt het kopergeld je overal In gene wereld echter moet je met papier betalen! Dus had mijn echtgenoot voor mij niet dit papier verbrand, Niemand had mij ooit vrijgelaten om terug te komen!
Ze zong het één keer en nog een keer, ze zong het éénmaal en andermaal. Toen ze zo een tijdje had gezongen, werd ze ernstig en sprak: "Zoeven was ik een schim, nu ben ik weer een mens! Toen ik in gene wereld aankwam moest ik een molensteen voortduwen als straf. Maar mijn man zond me geld en om der wille van een paar duiten hielpen de helleknechten me om strijd om de molensteen te duwen. Het spreekwoord is waar: met geld kun je de duivel zo ver krijgen dat hij een molensteen duwt. Toen de onderwereldrechter wist dat ik geld had, eiste hij een deel daarvan en toen ik hem een heleboel van het geld dat mijn man mi) gezonden had gaf, heeft hij heimelijk de achterdeur van de onderwereld voor me opengedaan. Zo heeft hij me vrijgelaten om terug te komen."
Toen Cai Mo het verhaal van zijn vrouw had aangehoord deed hij net alsof hij haar niet begreep en vroeg: "Maar ik heb je toch geen geld gezonden?"
Huiniang wees op de nog smeulende stapel papier en zei: "Dat is het geld dat jij me hebt gezonden. In deze wereld gebruiken we koper als geld, in gene wereld gebruiken ze papier als geld."
Toen Cai Mo dat had gehoord haalde hij hollend nog twee bundels papier en terwijl hij die aanstak zei hij: "Mijnheer de onderwereldrechter, hartelijk dank dat u mijn vrouw terug hebt laten komen. Ik zend u nog twee bundels papier opdat u wat extra aandacht besteedt aan mijn vader en moeder en ervoor zorgt dat ze geen straf ondergaan. Als u weer eens geld tekort komt zal ik u nog wat sturen." En terwijl hij dat zei, haalde hij nog twee bundels papier om te verbranden.
Zo werden de buren door hen bedrogen. In de overtuiging dat het verbranden van papier inderdaad zulke voordelen bracht, kochten ze haastig voor goed geld papier van Cai Mo, dat iedereen ging verbranden op het graf van zijn eigen voorouders. Binnen twee dagen had Cai Mo al het papier dat zijn huis tot aan de nok toe vulde verkocht. En omdat Huiniang op de eerste dag van de Tiende Maand volgens de traditionele kalender terugkeerde onder de levenden, bestaat nog steeds de gewoonte om op de eerste van de Tiende de graven te bezoeken en er papier te verbranden.
* * * EINDE * * *
Bron : Volksverhalen uit kleurrijk Nederland. List & bedrog. Verhalen over eerlijkheid, gastvrijheid, list en bedrog uit de Chinese, Joodse, Nederlandse, Indiase, Turkse, Surinaamse, Marokkaanse en Indonesische verteltraditie uitgegeven door Lemniscaat, Rotterdam, 1990. ISBN: 90-6069-718-9
Het majoraanplantje - vervolg - Een Venetiaans sprookje over een fee in een marjoleinplantje -
Nu woonden in de omgeving van het kasteel zeven jonge vrouwen. Vroeger had de prins contact met hen gehad en hij zorgde altijd nog dat ze alles kregen wat ze nodig hadden om te leven. Omdat ze hadden gemerkt dat hun weldoener hen de laatste tijd geen blik meer waardig keurde, besloten ze de zaak uit te zoeken. Ze kochten twee metselaars om, die in de vertrekken van de prins een geheime gang moesten aanleggen. Zo stonden ze al gauw alle zeven in zijn slaapkamer, maar ze konden niets bijzonders ontdekken, behalve dan een opvallend fraai majoraanplantje op de vensterbank. Ieder van hen wilde een takje meenemen en daarbij brak de jongste de top van het plantje af, zodat het klokje begon te klingelen.
Een ogenblik later stond de lieftallige fee voor hen. Nauwelijks waren de vrouwen van hun verbazing bekomen, of ze begonnen als wilden door elkaar te schreeuwen: "Loopse teef! Dus jij bent het die ons de prins afhandig wil maken. Dat zullen we je wel eens even afleren."
Ze sloegen met stokken op de arme fee in, verbrijzelden haar schedel en namen er ten slotte ieder een stuk van mee. Alleen de jongste weigerde een dergelijke gruwelijke trofee en nam genoegen met een streng van het goudblonde haar. Daarna vluchtten de vrouwen door de geheime gang weg.
Toen de kamerdienaar die avond het drama ontdekte, sloeg de angst hem om het hart. Hij begroef het gebeente van de fee in de bloempot, stapelde er takjes en bladeren overheen en verdween zo snel hij maar kon.
Drie dagen later keerde de prins terug van de jacht. Hij haastte zich naar zijn slaapkamer en liet het klokje klingelen. Zijn geliefde verscheen echter niet. Toen zag hij hoe treurig het plantje was toegetakeld en hij brak in tranen uit. Hij at en dronk niet meer van verdriet en hij kon geen rust meer vinden, zodat zijn toestand ten slotte ernstig werd.
Op een nacht lag de prins weer slapeloos te woelen, toen hij merkte dat er iemand bij hem in bed glipte. "Treur niet langer," fluisterde een vertrouwde stem. "Je trouwe dienaar heeft me begraven. Nu ben ik opnieuw geboren en kan ik voor altijd mijn plantje verlaten."
De fee vertelde hem alles en van louter vreugde was ook de prins de volgende ochtend weer de oude. Het tweetal had niet gelukkiger kunnen zijn!
Enkele dagen later werd de bruiloft gevierd, waarvoor ook de zeven misdadigsters waren uitgenodigd. Tijdens het feestmaal bracht de bruidegom een heildronk uit op zijn bruid en vertelde de verzamelde gasten over haar lotgevallen. "Wat denken jullie," besloot hij, "welke straf moeten degenen die haar dit hebben aangedaan krijgen?"
"Vierendelen! Ophangen! Verbranden! Verdrinken!" Ieder bracht zijn mening naar voren. Ten slotte was het de beurt aan de bewuste vrouwen, die met opeengeklemde kaken aan tafel zaten. Noodgedwongen moesten ook zij hun oordeel uitspreken. "Ze moeten levend in een riool worden verdronken."
"Jullie hebben je eigen vonnis geveld," riep de prins. "Bind hen vast en smijt hen in de beerput van het kasteel. Daar waar alle vuiligheid samenkomt."
Het vonnis werd direct voltrokken. Alleen de jongste, die een goed hart had, bleef gespaard. De prins schonk haar een fraaie uitzet en liet haar ter plekke trouwen met zijn dienaar.
Beide paren werden heel gelukkig en leefden tevreden tot het einde van hun dagen.
* * * Einde * * *
Bron : "Venetiaanse sprookjes" verzameld door Herbert Boltz. Uitgeverij Elmar, Rijswijk. ISBN: 90-389-0855-5 www.beleven.org foto : Dobromila CC 3.0
Het majoraanplantje - Een Venetiaans sprookje over een fee in een marjoleinplantje -
Lang geleden woonde op een kasteel eens een bediende-echtpaar dat al vele jaren innig verlangde naar een kind. Al het wachten bleef echter vergeefs en op den duur werd de vrouw wanhopig. In haar verdriet deed ze een vreemde uitspraak: "Ach, kon ik toch maar iets het leven schenken," riep ze, "al was het maar een majoraanplantje, dan zou ik al tevreden zijn."
Het idee liet haar niet meer los en uiteindelijk werd ze dan toch zwanger. Negen maanden later bracht ze een welgeschapen majoraanplantje ter wereld. De vrouw hechtte zich net zo aan het plantje als aan een heuse dochter. Ze gaf het elke dag te drinken en verzorgde het vol overgave. Ja, ze snoeide de tere, grijsgroene blaadjes zo kunstig, dat het plantje er op den duur uitzag als een kinderhoofdje, met prachtige ogen en een allerliefst gezichtje. Op het balkon richtte ze een zonnig plekje in voor haar lieveling.
Op een dag reed de zoon van de koning aan wie het kasteel toebehoorde, uit voor de jacht. Hij kwam langs het balkon, liet zijn gevolg stoppen en stuurde een hulpje naar de dienares. "De prins laat weten dat je majoraanplantje hem buitengewoon bevalt. Hij is bereid het voor een goede prijs van je te kopen."
De vrouw aarzelde, maar dan kregen de verlokking van het goud en haar angst voor de prins de overhand. Ze vroeg een aanzienlijk bedrag, dat ze echter zonder problemen ontving. De prins was intussen niet minder tevreden over de koop. De paarse kleur van de bloemetjes en de heerlijke geur die het plantje verspreidde, hadden hem betoverd. Hij zette het voor het raam van zijn slaapkamer en gaf het elke dag trouw water.
Op een nacht ontwaakte de prins uit een diepe slaap. Hij voelde heel duidelijk dat er nog iemand in de kamer aanwezig was. Eerst dacht hij aan een dief, maar hij hield zich doodstil en wachtte af. Zachte, vrijwel onhoorbare voetstappen naderden zijn bed en een onzichtbare hand tilde behoedzaam het beddengoed op. Het volgende moment voelde hij dat er een vrouw in zijn bed was geglipt. Ze bleef de hele nacht, maar voordat de ochtend aanbrak, verdween ze net zo geheimzinnig als ze was gekomen.
Dit herhaalde zich zeven nachten achtereen. Hoewel de prins brandde van verlangen om zijn onbekende lief een keer te zien, mislukte dit steeds opnieuw. Ten slotte bedacht hij een plan. Toen ze weer in het donker slapend naast hem lag, bond hij een streng van haar lange haar om zijn arm en gaf een dienaar het afgesproken klopsignaal. Die bracht een lamp en toen kon hij haar eindelijk in al haar schoonheid bewonderen. Ze sloeg haar ogen op, overwon haar eerste schrik en zei: "Ik ben een fee en ik woon in het majoraanplantje dat je voor zo veel geld hebt gekocht. Ik heb me voorgenomen alle nachten bij je door te brengen."
De prins sloot haar in zijn armen en zwoer haar tot zijn koningin te zullen maken.
Nu trof het zo, dat in die tijd een wild everzwijn ernstig huishield op de akkers van de boeren. De prins was een bekwaam jager en moest op bevel van zijn vader met het beest gaan afrekenen.
"Ik moet een paar dagen weg," zei hij tegen de fee. "Blijf in je schuilplaats en laat je niet zien."
"Doe mij ook een plezier," antwoordde zij, "en bind met een zijden draadje een klokje aan de top van mijn plantje. Trek na je terugkeer aan het draadje, dan weet ik dat je weer thuis bent."
Hij voldeed aan haar wens en riep zijn vertrouwde kamerdienaar bij zich. "Je moet elke avond zoals gewoonlijk het bed opschudden. Vergeet ook niet het majoraanplantje water te geven en denk erom: ik heb elk blaadje geteld. Wee je gebeente als er straks ook maar eentje ontbreekt." Daarop steeg hij op zijn paard en reed weg.
* * * wordt vervolgt * * *
Bron : "Venetiaanse sprookjes" verzameld door Herbert Boltz. Uitgeverij Elmar, Rijswijk. ISBN: 90-389-0855-5 www.beleven.org foto : Dobromila CC 3.0