Welkom bij saagje!
Foto
Inhoud blog
  • Het oude moedertje
  • De legende van de maïs
  • Mans van de Maone
  • De boer en de duivel
  • De twee advocaten(slot)
  • De twee advocaten
  • Het geitje Pak-me-dan
  • De natgeregende kabouter
  • De zeven heksen
  • Het aardmannetje van de Röhrerbühel 2
  • Het aardmannetje van de Röhrerbühel
  • Nikola staat borg
  • De vurige man van de Geute
  • De geschiedenis van de boerendochter Ketilrídur 2
  • De geschiedenis van de boerendochter Ketilrídur
  • Op reis gaan
  • De luie hasjverslaafde en zijn verstandige vrouw(vervolg)
  • De luie hasjverslaafde en zijn verstandige vrouw
  • Het toverfluitje en het toverhoedje (vervolg)
  • Het toverfluitje en het toverhoedje
  • Waarom de bomen in de herfst geel worden
  • Tijl Uilenspiegel en de paardenkoopman
  • De nimf Daphne
  • De geschiedenis van de reuzenkreeft
  • De toren van Medemblik
  • Theseus en Hippolytus
  • Duimedik
  • De vuurman van Soest
  • Maan, Djabu en de dood
  • De jakhals en de patrijs
  • Goudsbloempje
  • Afspraak is afspraak
  • Het spook van de Zeedijk
  • Rata's wonderbaarlijke reis-einde
  • Rata's wonderbaarlijke reis-vervolg
  • Rata's wonderbaarlijke reis
  • Waarom de hyacint maar zo kort bloeit
  • De citerspeler
  • Van een opgeverfde haan
  • Het land van moeder Soemba
  • Het zwanennest
  • De engel
  • De gebarsten emmer
  • De hondenmarkt van Boedapest (slot)
  • De hondenmarkt van Boedapest
  • Billy de coyote (slot)
  • Billy de coyote(vervolg)
  • Billy de coyote
  • Garuda
  • De dood van de sprookjesverteller
    Foto
    Zoeken in blog

    Beoordeel dit blog
      Zeer goed
      Goed
      Voldoende
      Nog wat bijwerken
      Nog veel werk aan
     
    Hoofdpunten blog waaroemni
  • Kerstgroet
  • Luchtballonvaart
  • Paulus Potter
  • Sint-Elisabethsvloed
  • Willem Tell
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Categorieën
  • aardgeest (21)
  • avonturenverhaal (6)
  • dierenverhaal (5)
  • duivels (46)
  • fabels (57)
  • gedichten (1)
  • geesten (griezellen) (12)
  • heksen (52)
  • historisch verhaal (13)
  • historische sagen (35)
  • legende (42)
  • Luchtgeest (30)
  • Mythe (24)
  • parabel (7)
  • Plaaggeest (10)
  • sagen (87)
  • Sinterklaasverhalen (4)
  • sprookjes (118)
  • Tovenaars (38)
  • toverboeken (13)
  • volkssprookje (40)
  • volksverhalen (140)
  • vuurgeest (26)
  • watergeest (19)
  • weerwolven (15)
  • Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    Foto
    'VOLKSVERHALEN'

    problemen
    Verhalen, sprookjes, fabels, mythen, sagen en legenden
    welkom!
    Problemen
    Er zijn nogal wat problemen met het lezen van de teksten, daarom volgende tip :
    Met de muis links klikken en over de tekst schuiven.
    De tekst verschijnt duidelijk leesbaar.
    15-08-2010
    nieuwsgierig héWaarom de katten op muizen jagen
    Waarom de katten op muizen jagen
    - Een korte Vlaamse fabel over een hebberige kat -
    Op een dag besloten de kat en de muis te gaan samenwonen. Ze zochten een huisje, kochten meubels en trokken er in. In die tijd waren de dieren nogal vooruitziend. Ook de kat en de muis spaarden wat ze sparen konden, met het oog op de komende winter. Na een paar weken hadden ze al een pot vet achter de hand. Waar zouden ze die opbergen? De muis stelde voor de pot vet in de kerk te verstoppen. Dat gebeurde.

    Een poosje daarna zei de kat bij het opstaan dat hij naar de stad moest om zijn zuster op te zoeken die een kindje had gekregen. Toen hij 's avonds terugkwam, stond de muis in de deur en zei: "Dag vriend, alles goed met moeder en kind?" - "Het kon niet beter." - "En hoe heet het kleintje?" - "Pas-begonnen," antwoordde de kat. "Wat een vreemde naam, die heb ik nog nooit gehoord." - "Maar onder het kattenvolk is die naam toch in gebruik," besloot de kat.

    Een paar weken later moest de kat opnieuw naar de stad. Nu had een van zijn andere zusters een kleintje gebaard. Tegen de avond was de kat weer terug en op de vraag van de muis antwoordde hij dat de kleine 'Half-op' heette. "Wat een leuke namen," mompelde de muis, zonder er verder over na te denken.

    Dagen gingen voorbij, tot de kat opnieuw een dag naar de stad moest. Weer was een van zijn zusters bevallen. De muis lag al in bed toen de kat thuiskwam en vertelde dat het kind 'Heel-op' heette. De muis knikte bij het horen van die naam, maar zweeg. Ze was gewend geraakt aan vreemde namen.

    In de maanden die volgden, hoefde de kat niet meer naar de stad. Er waren ook geen blijde gebeurtenissen meer in zijn familie. De winter kwam. Er viel een dik pak sneeuw en het vroor dat het kraakte. Eten werd met de dag schaarser en de nood kwam aan de man. Omdat de kat erover bleef zwijgen, bracht de muis het gesprek op de pot vet die zij hadden gespaard. "Wat vind je, zullen we onze spaarpot aanspreken?" - "Spaarpot?" herhaalde de kat kortaf. "Je weet wel, de pot vet die we in de kerk hebben verstopt." - "O ja," antwoordde de kat onverschillig. "Kom op, we gaan hem halen."

    De muis stond raar te kijken toen ze de pot leeg vond. Nu begreep ze ook de namen van de kindertjes waarvoor de kat steeds naar de stad moest: Pas-begonnen, Half-op en Heel-op. De muis werd kwaad en verweet de kat zijn hebberigheid en diefachtigheid. Want de pot vet was voor de helft toch ook van haar!

    De kat liet zich niet de les lezen. Hij ontstak in drift, greep de muis en beet het arme beest de kop af. Om die wrede dood uit te wissen, at hij de muis met huid en haar op. Het muizevlees smaakte hem zo goed dat hij sindsdien op de muizenjacht ging. En dat doen de katten tot op de dag van vandaag.


                                          * * * Einde * * *
    Bron : - "Alle sprookjes van de Lage Landen" door Eelke de Jong en Hans Sleutelaar.
               Rebo, Sassenheim, 1985.
               - www.beleven.org

    15-08-2010 om 00:22 geschreven door saagje

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Categorie:fabels
    » Reageer (5)
    14-08-2010
    nieuwsgierig héVan het muisje, het vogeltje en de braadworst
    Van het muisje, het vogeltje en de braadworst
    - Een vogeltje wordt als knecht gebruikt door een worst en een muis -
    Een muisje, een vogeltje en een braadworst hadden elkaar leren kennen, ze hadden lange tijd goed en in vrede met elkaar geleefd en waren steeds rijker geworden. Het vogeltje moest elke dag naar ‘t bos vliegen en hout halen. De muis moest water dragen, vuur aanmaken en tafeldekken. Maar de braadworst moest koken.

    Wie het al te goed gaat, wil altijd nog beter. Dus eens op een dag ontmoette ‘t vogeltje onderweg een andere vogel, vertelde hem van zijn goede leven, en prees het. Maar die andere vogel schold hem uit voor een stumper, die ‘t meeste werk deed, terwijl de twee thuiszitters een lui leventje hadden. Want als de muis ‘t vuurtje had aangemaakt en ‘t water had aangedragen, dan ging ze naar haar kamertje om te slapen tot ze geroepen werd om tafel te dekken. De worst bleef erbij zitten, keek of ‘t eten kookte, en kort voor etenstijd kroop ze een keer door de brij of de groente, dan was het allemaal meteen gepeperd, gezouten en klaar. Kwam ‘t vogeltje evenwel thuis en legde hij zijn last neer, dan zaten de anderen al aan tafel, en na hun maal sliepen ze heerlijk tot de volgende morgen; dat was pas een leventje!

    Het vogeltje wou de volgende dag door die opstokerij niet meer naar ‘t bos, en hij zei: hij was lang genoeg hun knechtje geweest, en hij wou niet langer een domkop zijn, en ze moesten eens van rol verwisselen en op een andere manier te werk gaan. En al smeekten de muis en de worst nog zo dringend, toch hield het vogeltje vol: ze moesten eraan, ze lieten het lot beslissen en het lot viel op de braadworst. Die moest hout dragen, de muis werd kok, en de vogel zou water halen.

    Wat gebeurde er? Het braadworstje trok het bos in, het vogeltje maakte vuur aan, de muis hing ‘t potje erboven en ze wachtten tot ‘t braadworstje terugkwam om hout voor de volgende dag te brengen. Maar het worstje bleef zo lang weg, dat het hun beiden niet in orde scheen, en ‘t vogeltje vloog hem een eindje tegemoet. Maar niet ver daar vandaan vond ‘t vogeltje een hond op de weg, die het arme worstje had gevonden, had opgepakt en soldaat gemaakt. Het vogeltje beklaagde zich hierover bij de hond als brutale roof, maar dat hielp geen zier, want, zei de hond, de worst had verdachte papieren bij zich gehad, en daarmee verviel zijn recht op leven.

    Treurig nam ‘t vogeltje het hout, vloog naar huis en vertelde, wat ‘t gezien had en gehoord. Ze waren erg bedroefd, maar ze kwamen tot een overeenkomst, en ‘t beste was dat zij tweeën maar bij elkaar bleven. Dus dekte ‘t vogeltje de tafel, de muis maakte ‘t eten klaar en wilde zoals zij de worst had zien doen, er even doorheen kruipen om ‘t vet en kruidig te maken, maar voor ze in ‘t midden van de pan kwam, moest ze huid en haar en ‘t leven laten. Toen het vogeltje kwam en het eten wilde opdienen, was de kok zoek. Verschrikt rakelde het vogeltje ‘t hout op, rukte en zocht, maar er was geen kok te zien. In zijn verwarring bereikte het haardvuur het hout, er kwam brand, het vogeltje wilde water halen, de emmer viel in de put, en ‘t vogeltje erbij, ‘t kon niet meer omhoog en zo verdronk het!


                                          * * * EINDE * * *
    Bron : - "De sprookjes van Grimm; volledige uitgave" vertaald door M.M. de Vries-Vogel.
               Unieboek BV - Van Holkema & Warendorf, Weesp, 1984.
               - www.beleven.org

    14-08-2010 om 00:08 geschreven door saagje

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Categorie:parabel
    » Reageer (10)
    13-08-2010
    nieuwsgierig héGrootmoedertje Eeuwiggroen
    Grootmoedertje Eeuwiggroen
    - Een Duits sprookje over behulpzaamheid en respect voor de natuur -
    Er was eens een vrouw, die ziek was en veel pijn leed. Ze riep haar beide kinderen aan haar bed en sprak: "Lieve kinderen, nu ben ik al zo lang ziek en ik kan jullie niet meer goed verzorgen. En behalve al het werk dat jullie moeten doen, hebben jullie ook nog zorgen om mij. Maar nu heb ik zo'n brandend verlangen naar aardbeien. Ik voel dat ik zal sterven, als ik er vandaag niet een paar zou kunnen eten. Ga toch snel naar het woud en haal een mandje vol voor mij."

    Het waren beste kinderen. Ze gaven elkaar de hand, gingen naar het groene woud en vonden gelukkig ook de heuvel, die hun moeder, toen ze nog gezond was, hun gewezen had. Wat groeiden daar niet allemaal voor bijzondere kruiden en struiken. Belladonna, bilzekruid en vingerhoedskruid stonden daar in hun giftige schoonheid, maar ook de wilde roosjes en de rode vlier. Bescheiden lichtten de aardbeien op hun polletjes daarnaast op als rode pareltjes.

    En wat leefde er niet allemaal tussen de wortels van de struiken. Het muisje piepte: "Zoek me dan!" Het hagedisje siste: "Pak me dan!" De sprinkhaan tsjirpte: "Speel met me, speel met me!"

    Maar de kinderen lieten zich niet afleiden en begonnen ijverig de aardbeien in het mandje te doen. Die giechelden: "Wij zijn zo rood als jullie lippen!" en zij lokten: "Proef ons toch, wij smaken zo zoet!" Maar de kinderen dachten aan hun zieke moeder. Zij gingen niet spelen en snoepen.

    Toen boog de vlier uiteen en een oud moedertje strompelde te voorschijn. Ze was helemaal in het groen gekleed alsof ze bladeren aanhad. Ze sprak: "Goede ouders hebben goede kinderen. Ik brand van verlangen naar bosaardbeien, maar mijn rug is zo krom en stijf, dat ik mij niet meer bukken kan. Laat mij ook een keer proeven!"

    De kinderen kregen medelijden met haar en gaven haar het hele mandje. Toen liepen ze weg om nog voor de avond viel, nieuwe te plukken.

    Maar het oudje riep de kinderen terug en zei: "Neem maar terug, wat jullie zo goedhartig gegeven hebben. En om jullie te helpen op de goede weg te blijven, zal ik jullie nog twee onwankelbaar trouwe leidsterren geven. Neem jij de blauwe bloem en jij de witte. Geef ze trouw iedere ochtend water, zorg goed voor ze en blijf altijd eensgezind. Dan zullen jullie gelukkig worden!"

    De kinderen snelden vergenoegd naar huis, zonder dat ze de betekenis van dit lieflijke geschenk goed begrepen hadden. Maar toen de moeder deze aardbeien opgegeten had, voelde zij zich helemaal genezen. Ze stond op en kon weer flink aan het werk als vroeger. Dat had Grootmoedertje Eeuwiggroen bewerkstelligd. De moeder dankte de Vrouw van het Woud voor haar zegen en vermaande haar kinderen elkaar lief te hebben en eensgezind te blijven. En de kinderen namen haar woorden ter harte.

    Maar ja, hoe gaat dat met kinderen. Op een avond werden ze kwaad op elkaar om niets en alle goede voornemens vervlogen. Ze ruzieden en sloegen elkaar. Ze wilden het niet meer goed maken en sliepen tenslotte boos in. Toen ze de volgende dag de bloemen van Grootmoedertje Eeuwiggroen water wilden geven, waren die helemaal verwelkt en zwart. Toen smolt de boosheid uit hun hart en ze weenden om hun verloren eendracht. Maar kijk, toen werd de witte bloem weer wit en de blauwe blauw en de bladeren werden weer zo mooi groen als tevoren. En zo bleven de bloemen hun leven lang. De zegen van hun moeder, en het geschenk van Grootmoedertje Eeuwiggroen begeleidden hen in voorspoed en in tegenspoed tot aan hun gelukzalige einde.


                                        * * * EINDE * * *
    Bron : - "Spookjes van Vrouw Holle" samengesteld door Karl Paetow.
                Christofoor, Zeist, 1987.
               - www.beleven.org

    13-08-2010 om 00:18 geschreven door saagje

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Categorie:volksverhalen
    » Reageer (19)
    12-08-2010
    nieuwsgierig héDe zoete pap
    De zoete pap
    - Een kort sprookje van de gebroeders Grimm over een toverpotje -
    Er was eens een arm vroom meisje dat alleen met haar moeder leefde en ze hadden niets meer te eten. Toen ging het kind naar het bos en daar zag ze een oude vrouw die al wist wat het meisje nodig had en ze gaf haar een pannetje en als ze daar tegen zei:
    "Potje, kook!"
    dan kookte het heerlijke zoete gerstepap, en als ze zei:
    "Potje, stop!"
    dan hield het weer op met koken.

    Het meisje bracht het pannetje naar haar moeder en nu was de armoede en de honger voorbij en ze aten zoete pap zo vaak ze wilden.

    Toen op een keer het meisje was uitgegaan, zei de moeder:
    "Potje, kook!"
    en het kookte en ze at tot ze genoeg had, maar nu wilde ze dat het pannetje weer ophield, maar ze wist het woord niet meer. Dus kookte het door, en de pap kwam over de rand en het kookte steeds maar door. De keuken vol pap en het hele huis vol pap, en het huis ernaast vol pap en de straat vol pap, alsof het de hele wereld wilde verzadigen. En er heerste de grootste nood en niemand wist raad. Eindelijk, toen er nog maar een enkel huis over was, kwam het meisje thuis en zei:
    "Potje, stop!"
    en toen hield het op met koken en wie naderhand weer de stad in wilde, moest zich door de pap heen eten.


                                          * * * Einde * * *
    Bron : - "De sprookjes van Grimm; volledige uitgave" vertaald door M.M. de Vries-Vogel.
               Unieboek BV - Van Holkema & Warendorf, Weesp, 1984.
               - www.beleven.org

    12-08-2010 om 00:47 geschreven door saagje

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Categorie:Tovenaars
    » Reageer (8)
    11-08-2010
    nieuwsgierig héHet papier van Cai Mo
    Het papier van Cai Mo
    - Een verhaal over het uitvinden van papier en een listige Chinese vrouw -
    Lang geleden bestond er geen papier. Schrifttekens werden ingekerfd op latjes van bamboe en hout en dat was erg onhandig. Volgens de overlevering leefde er toen een man die Cai Lun heette en het papier heeft uitgevonden. De mensen kochten om strijd zijn papier als schrijfmateriaal zodat hij geweldig goed verdiende.

    Cai Luns schoonzuster Huiniang zag wat voor winst hij maakte en droeg haar man Cai Mo op bij Cai Lun in de leer te gaan. Op dat moment maakte Cai Lun papier voor de overheid. Bij het vertrek van Cai Mo drukte zijn vrouw hem herhaaldelijk op het hart: "Hoe minder dagen je verspilt aan het leren en hoe eerder je thuiskomt, hoe eerder kunnen we geld verdienen!"

    Cai Mo ging bij Cai Lun in de leer en na drie maanden kwam hij naar huis om zijn eigen papiermakerij te beginnen. Maar omdat zijn papier te grof was, kocht niemand het en het stapelde zich op tot hun hele huis vol lag. Wanneer het echtpaar naar die bundels papier keek was het hun bijzonder droef te moede.

    Maar Huiniang was uiteindelijk een schrandere vrouw en ze bedacht een oplossing die ze haar echtgenoot in het oor fluisterde waarbij ze hem opdroeg te handelen volgens haar instructies.

    Om middernacht begon Cai Mo luid te wenen. Toen de buren, die niet wisten wat er bij Cai Mo aan de hand kon zijn, kwamen kijken, bleek Huiniang overleden te zijn en al in haar kist te liggen. Toen Cai Mo zag dat de buren waren gekomen, weende hij een poosje en vervolgens nam hij een bundel papier die hij voor de lijkkist in brand stak, terwijl hij tegelijkertijd wenend sprak: "Ik ben bij mijn broer in de leer gegaan om papier te leren maken maar ik heb niet opgelet zodat mijn papier nergens naar lijkt en niemand het wil en jij van ergernis bent gestorven. Ik zal het nu tot as verbranden om het verdriet in je hart te verdrijven."

    Wenend verbrandde hij het, en nadat hij de ene bundel had verbrand haalde hij weer een andere die hij ook weer in brand stak. Terwijl hij het papier aan het verbranden was hoorde je een geluid in de kist maar hij leek niets te horen en bleef maar branden en wenen. Toen hij weer een bundel had verbrand hoorde je Huiniang vanuit de kist schreeuwen: "Open de kist, ik ben terug!"

    Stomverbaasd was iedereen maar Huiniang bleef maar roepen, dus er zat voor de mensen niets anders op dan moed te vatten en de deksel van de lijkkist los te maken.

    Huiniang ging overeind zitten en zong op een vreemde wijs:
    In deze wereld brengt het kopergeld je overal In gene wereld echter moet je met papier betalen! Dus had mijn echtgenoot voor mij niet dit papier verbrand, Niemand had mij ooit vrijgelaten om terug te komen!
    Ze zong het één keer en nog een keer, ze zong het éénmaal en andermaal. Toen ze zo een tijdje had gezongen, werd ze ernstig en sprak: "Zoeven was ik een schim, nu ben ik weer een mens! Toen ik in gene wereld aankwam moest ik een molensteen voortduwen als straf. Maar mijn man zond me geld en om der wille van een paar duiten hielpen de helleknechten me om strijd om de molensteen te duwen. Het spreekwoord is waar: met geld kun je de duivel zo ver krijgen dat hij een molensteen duwt. Toen de onderwereldrechter wist dat ik geld had, eiste hij een deel daarvan en toen ik hem een heleboel van het geld dat mijn man mi) gezonden had gaf, heeft hij heimelijk de achterdeur van de onderwereld voor me opengedaan. Zo heeft hij me vrijgelaten om terug te komen."

    Toen Cai Mo het verhaal van zijn vrouw had aangehoord deed hij net alsof hij haar niet begreep en vroeg: "Maar ik heb je toch geen geld gezonden?"

    Huiniang wees op de nog smeulende stapel papier en zei: "Dat is het geld dat jij me hebt gezonden. In deze wereld gebruiken we koper als geld, in gene wereld gebruiken ze papier als geld."

    Toen Cai Mo dat had gehoord haalde hij hollend nog twee bundels papier en terwijl hij die aanstak zei hij: "Mijnheer de onderwereldrechter, hartelijk dank dat u mijn vrouw terug hebt laten komen. Ik zend u nog twee bundels papier opdat u wat extra aandacht besteedt aan mijn vader en moeder en ervoor zorgt dat ze geen straf ondergaan. Als u weer eens geld tekort komt zal ik u nog wat sturen." En terwijl hij dat zei, haalde hij nog twee bundels papier om te verbranden.

    Zo werden de buren door hen bedrogen. In de overtuiging dat het verbranden van papier inderdaad zulke voordelen bracht, kochten ze haastig voor goed geld papier van Cai Mo, dat iedereen ging verbranden op het graf van zijn eigen voorouders. Binnen twee dagen had Cai Mo al het papier dat zijn huis tot aan de nok toe vulde verkocht. En omdat Huiniang op de eerste dag van de Tiende Maand volgens de traditionele kalender terugkeerde onder de levenden, bestaat nog steeds de gewoonte om op de eerste van de Tiende de graven te bezoeken en er papier te verbranden.


                                          * * * EINDE * * *
    Bron : “Volksverhalen uit kleurrijk Nederland. List & bedrog. Verhalen over eerlijkheid, gastvrijheid, list en bedrog uit de Chinese, Joodse, Nederlandse, Indiase, Turkse, Surinaamse, Marokkaanse en Indonesische verteltraditie”
                uitgegeven door Lemniscaat, Rotterdam, 1990. ISBN: 90-6069-718-9

    11-08-2010 om 00:20 geschreven door saagje

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Categorie:volksverhalen
    » Reageer (10)
    10-08-2010
    nieuwsgierig héHet majoraanplantje (vervolg)
    Het majoraanplantje - vervolg
    - Een Venetiaans sprookje over een fee in een marjoleinplantje -
    Nu woonden in de omgeving van het kasteel zeven jonge vrouwen. Vroeger had de prins contact met hen gehad en hij zorgde altijd nog dat ze alles kregen wat ze nodig hadden om te leven. Omdat ze hadden gemerkt dat hun weldoener hen de laatste tijd geen blik meer waardig keurde, besloten ze de zaak uit te zoeken. Ze kochten twee metselaars om, die in de vertrekken van de prins een geheime gang moesten aanleggen. Zo stonden ze al gauw alle zeven in zijn slaapkamer, maar ze konden niets bijzonders ontdekken, behalve dan een opvallend fraai majoraanplantje op de vensterbank. Ieder van hen wilde een takje meenemen en daarbij brak de jongste de top van het plantje af, zodat het klokje begon te klingelen.

    Een ogenblik later stond de lieftallige fee voor hen. Nauwelijks waren de vrouwen van hun verbazing bekomen, of ze begonnen als wilden door elkaar te schreeuwen: "Loopse teef! Dus jij bent het die ons de prins afhandig wil maken. Dat zullen we je wel eens even afleren."

    Ze sloegen met stokken op de arme fee in, verbrijzelden haar schedel en namen er ten slotte ieder een stuk van mee. Alleen de jongste weigerde een dergelijke gruwelijke trofee en nam genoegen met een streng van het goudblonde haar. Daarna vluchtten de vrouwen door de geheime gang weg.

    Toen de kamerdienaar die avond het drama ontdekte, sloeg de angst hem om het hart. Hij begroef het gebeente van de fee in de bloempot, stapelde er takjes en bladeren overheen en verdween zo snel hij maar kon.

    Drie dagen later keerde de prins terug van de jacht. Hij haastte zich naar zijn slaapkamer en liet het klokje klingelen. Zijn geliefde verscheen echter niet. Toen zag hij hoe treurig het plantje was toegetakeld en hij brak in tranen uit. Hij at en dronk niet meer van verdriet en hij kon geen rust meer vinden, zodat zijn toestand ten slotte ernstig werd.

    Op een nacht lag de prins weer slapeloos te woelen, toen hij merkte dat er iemand bij hem in bed glipte. "Treur niet langer," fluisterde een vertrouwde stem. "Je trouwe dienaar heeft me begraven. Nu ben ik opnieuw geboren en kan ik voor altijd mijn plantje verlaten."

    De fee vertelde hem alles en van louter vreugde was ook de prins de volgende ochtend weer de oude. Het tweetal had niet gelukkiger kunnen zijn!

    Enkele dagen later werd de bruiloft gevierd, waarvoor ook de zeven misdadigsters waren uitgenodigd. Tijdens het feestmaal bracht de bruidegom een heildronk uit op zijn bruid en vertelde de verzamelde gasten over haar lotgevallen. "Wat denken jullie," besloot hij, "welke straf moeten degenen die haar dit hebben aangedaan krijgen?"

    "Vierendelen! Ophangen! Verbranden! Verdrinken!" Ieder bracht zijn mening naar voren. Ten slotte was het de beurt aan de bewuste vrouwen, die met opeengeklemde kaken aan tafel zaten. Noodgedwongen moesten ook zij hun oordeel uitspreken. "Ze moeten levend in een riool worden verdronken."

    "Jullie hebben je eigen vonnis geveld," riep de prins. "Bind hen vast en smijt hen in de beerput van het kasteel. Daar waar alle vuiligheid samenkomt."

    Het vonnis werd direct voltrokken. Alleen de jongste, die een goed hart had, bleef gespaard. De prins schonk haar een fraaie uitzet en liet haar ter plekke trouwen met zijn dienaar.

    Beide paren werden heel gelukkig en leefden tevreden tot het einde van hun dagen.


                                          * * * Einde * * *
    Bron : "Venetiaanse sprookjes" verzameld door Herbert Boltz.
               Uitgeverij Elmar, Rijswijk. ISBN: 90-389-0855-5
               www.beleven.org
    foto : Dobromila    CC 3.0

    10-08-2010 om 00:14 geschreven door saagje

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Categorie:sprookjes
    » Reageer (5)
    09-08-2010
    nieuwsgierig héHet majoraanplantje
    Het majoraanplantje
    - Een Venetiaans sprookje over een fee in een marjoleinplantje -
    Lang geleden woonde op een kasteel eens een bediende-echtpaar dat al vele jaren innig verlangde naar een kind. Al het wachten bleef echter vergeefs en op den duur werd de vrouw wanhopig. In haar verdriet deed ze een vreemde uitspraak: "Ach, kon ik toch maar iets het leven schenken," riep ze, "al was het maar een majoraanplantje, dan zou ik al tevreden zijn."

    Het idee liet haar niet meer los en uiteindelijk werd ze dan toch zwanger. Negen maanden later bracht ze een welgeschapen majoraanplantje ter wereld. De vrouw hechtte zich net zo aan het plantje als aan een heuse dochter. Ze gaf het elke dag te drinken en verzorgde het vol overgave. Ja, ze snoeide de tere, grijsgroene blaadjes zo kunstig, dat het plantje er op den duur uitzag als een kinderhoofdje, met prachtige ogen en een allerliefst gezichtje. Op het balkon richtte ze een zonnig plekje in voor haar lieveling.

    Op een dag reed de zoon van de koning aan wie het kasteel toebehoorde, uit voor de jacht. Hij kwam langs het balkon, liet zijn gevolg stoppen en stuurde een hulpje naar de dienares. "De prins laat weten dat je majoraanplantje hem buitengewoon bevalt. Hij is bereid het voor een goede prijs van je te kopen."

    De vrouw aarzelde, maar dan kregen de verlokking van het goud en haar angst voor de prins de overhand. Ze vroeg een aanzienlijk bedrag, dat ze echter zonder problemen ontving. De prins was intussen niet minder tevreden over de koop. De paarse kleur van de bloemetjes en de heerlijke geur die het plantje verspreidde, hadden hem betoverd. Hij zette het voor het raam van zijn slaapkamer en gaf het elke dag trouw water.

    Op een nacht ontwaakte de prins uit een diepe slaap. Hij voelde heel duidelijk dat er nog iemand in de kamer aanwezig was. Eerst dacht hij aan een dief, maar hij hield zich doodstil en wachtte af. Zachte, vrijwel onhoorbare voetstappen naderden zijn bed en een onzichtbare hand tilde behoedzaam het beddengoed op. Het volgende moment voelde hij dat er een vrouw in zijn bed was geglipt. Ze bleef de hele nacht, maar voordat de ochtend aanbrak, verdween ze net zo geheimzinnig als ze was gekomen.

    Dit herhaalde zich zeven nachten achtereen. Hoewel de prins brandde van verlangen om zijn onbekende lief een keer te zien, mislukte dit steeds opnieuw. Ten slotte bedacht hij een plan. Toen ze weer in het donker slapend naast hem lag, bond hij een streng van haar lange haar om zijn arm en gaf een dienaar het afgesproken klopsignaal. Die bracht een lamp en toen kon hij haar eindelijk in al haar schoonheid bewonderen. Ze sloeg haar ogen op, overwon haar eerste schrik en zei: "Ik ben een fee en ik woon in het majoraanplantje dat je voor zo veel geld hebt gekocht. Ik heb me voorgenomen alle nachten bij je door te brengen."

    De prins sloot haar in zijn armen en zwoer haar tot zijn koningin te zullen maken.

    Nu trof het zo, dat in die tijd een wild everzwijn ernstig huishield op de akkers van de boeren. De prins was een bekwaam jager en moest op bevel van zijn vader met het beest gaan afrekenen.

    "Ik moet een paar dagen weg," zei hij tegen de fee. "Blijf in je schuilplaats en laat je niet zien."

    "Doe mij ook een plezier," antwoordde zij, "en bind met een zijden draadje een klokje aan de top van mijn plantje. Trek na je terugkeer aan het draadje, dan weet ik dat je weer thuis bent."

    Hij voldeed aan haar wens en riep zijn vertrouwde kamerdienaar bij zich. "Je moet elke avond zoals gewoonlijk het bed opschudden. Vergeet ook niet het majoraanplantje water te geven en denk erom: ik heb elk blaadje geteld. Wee je gebeente als er straks ook maar eentje ontbreekt." Daarop steeg hij op zijn paard en reed weg.


                                 * * * wordt vervolgt * * *
    Bron : "Venetiaanse sprookjes" verzameld door Herbert Boltz.
               Uitgeverij Elmar, Rijswijk. ISBN: 90-389-0855-5
               www.beleven.org
    foto : Dobromila    CC 3.0

    09-08-2010 om 01:11 geschreven door saagje

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Categorie:sprookjes
    » Reageer (19)
    08-08-2010
    nieuwsgierig héKoning Radboud weigert het doopsel (vervolg)
    Koning Radboud weigert het doopsel - vervolg
    - Een Westfriese legende over Wulfram en Radboud -
    Wulfram had dagelijks aan het Friese hof gepredikt. Zijn gehoor had ademloos naar zijn woorden geluisterd. Het beeld van Christus was vollediger geworden. Nu zagen de Friezen de ogen van de nieuwe God op zich gevestigd. Zeker, Hij was een vorst, een koning, maar Hij kon ook de minste, Hij kon een dienaar zijn. Hij had de dood overwonnen en zegevierend en vol luister verbleef Hij in Zijn hemel, maar er was ook een dag geweest, waarop Hij als offerdier, met de zonden van de mensen beladen, op schandelijke wijze gekruisigd was.

    Radboud echter hield zijn blik slechts op de hemelse Koning gevestigd en hij vroeg de Angelsaksische monnik het doopwater over hem uit te gieten. Met de koning zouden nog vele anderen gedoopt worden; ook Vrouwgaast, zijn zuster, zou christin worden. Bij de bron wachtte Wulfram de koning, en die met hem gedoopt zouden worden. Radboud stond nu voor de priester. "Ere zij de Vader en de Zoon en de Heilige Geest," zo begon de monnik. En de jongen, die hem tot knecht diende, antwoordde: "Gelijk het was in den beginne en nu en altijd, in de eeuwen der eeuwen. Amen."

    "Ik zal rein water over u uitstorten en gij zult van al uw ongerechtigheden gezuiverd worden, zegt de Heer." Toen vroeg Wulfram de koning naar zijn naam. "Radboud is mijn naam." - "Wat vraagt gij van de kerk Gods?" - "Ik vraag het geloof." - "Wat geeft u het geloof?" - "Het eeuwige leven."

    Vraag en antwoord wisselden elkaar af. De koning verzaakte aan de duivel en al zijn werken en ijdelheden en geloofde aan God, aan Zijn enige Zoon en aan de Heilige Geest. Ten slotte vroeg Wulfram: "Wat vraagt gij?" - "Het doopsel," antwoordde Radboud en hij zette zijn rechtervoet in het water. - "Wilt gij gedoopt worden?"

    Op dat ogenblik rezen voor het geestesoog van de koning de gestalten van zijn gestorven voorouders op. Zijn vader en ook zijn grootvader, had hij gekend. Het waren beiden onverschrokken mannen geweest, die met krachtige vuist hadden geregeerd. Zij waren zijn voorbeeld geweest; zij hadden hem gevormd naar lichaam en geest. Zij hadden hem verteld van hun voorvaderen, die ook de zijne waren. En nu stonden zij allen om hem heen en keken hun nazaat in de ogen. Het scheen Radboud toe, dat zij hem uitdaagden. De koning richtte zich haastig tot de priester en hij vroeg hem: "Waar zijn mijn voorouders?" En hij verwachtte, dat Wulfram zou antwoorden: "In de hemel; daar waar helden thuis horen!" Maar de monnik schudde het hoofd: "Ik weet niet waar uw voorouders zijn. Wat weten wij mensen van de doden? Het is niet aan ons, slechts aan God, om over hen te oordelen."

    Toen werd Radboud bevreesd en hij riep uit: "Mijn voorouders zijn niet gedoopt. Zijn zij wellicht verdoemd?!" - "Ik weet het niet," antwoordde de priester. "Gij weet het niet, maar gij veronderstelt het wel!" - "Nogmaals, wij weten niet, wat God met de zielen der afgestorvenen doet..." De koning liet Wulfram niet uitspreken. Met het oog op zijn voorouders gericht, riep hij uit: "Als gij denkt dat zij verdoemd zijn, dan wil ik met hen verdoemd zijn, want in het hiernamaals wil ik niet van hen gescheiden zijn!" - "Laat dit rusten, koning," zo trachtte Wulfram de vorst tot andere gedachten te brengen. "En laat mij u thans mogen dopen."

    Op dat ogenblik trad Bernlef - dezelfde die Radboud al eerder voor het christendom had gewaarschuwd - naar voren en zei: "Waarom zoudt gij u laten dopen, wanneer gij daardoor de kans loopt niet in de hemel der voorvaderlijke helden te komen, doch in een geheel andere, waarin gij de metgezel van een slaaf, die aan een kruishout stierf, zult zijn?!"

    Er was een ogenblik van afschuwelijke stilte, toen riep Radboud uit: "Ik wil, dat de hemel der helden na mijn dood mijn deel zal zijn!" Met een plotselinge ruk trok hij zijn rechtervoet uit het water. "Daartoe is voor mij uw doopsel niet nodig! Integendeel, het is een belemmering daartoe!"

    Verder zwijgend verliet de koning de plaats, waar hij gedoopt zou worden. Maar achter zich hoorde bij het geweeklaag der andere Friese dopelingen, waaronder Iglo, de stoutmoedige krijgsoverste en Tako, de fijnzinnige ziener. En ook vernam hij het snikken van zijn zuster Vrouwgaast, die hij boven alle andere stervelingen lief had.


                                          * * * EINDE * * *
    Bron : "Noord- en Zuid-Nederlandse sagen en legenden" door Willem Hoffman.
               Elsevier, Amsterdam/Brussel, 1962.
               www.beleven.org

    08-08-2010 om 00:12 geschreven door saagje

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Categorie:legende
    » Reageer (5)
    07-08-2010
    nieuwsgierig héKoning Radboud weigert het doopsel
    Koning Radboud weigert het doopsel
    - Een Westfriese legende over Wulfram en Radboud -
    In de koningszaal van de burcht zat Radboud op zijn troon en naast hem zat zijn zuster, Vrouwgaast. "Broeder," zei ze, "ontvang nu de vrome Wulfram. Hij zal u van Christus spreken." De koning zag zijn raadslieden, de hoofdmannen en de skalden, die om hem heen stonden, in de ogen. Hij hoefde hun niets te vragen. Van elk kende hij de meningen en gedachten. Van Iglo, de stoutmoedige krijgsoverste, van Tako, de fijnzinnige ziener, van Bernlef, het heftige priesterhoofd en van al de anderen. Toen keek hij over de hoofden van zijn raadslieden heen en zijn blik vestigde zich op het zonnerad boven de ingang van de zaal. Een tijdelijk beeld van de eeuwigheid had Tako dit zonnerad genoemd. Van het tijdelijke, daarvan wist koning Radboud veel, van de eeuwigheid echter weinig of niets.

    De koning gaf zijn zuster een wenk. De christenprediker zou in hun midden van zijn God mogen spreken. Was hij een Frank geweest, dan zou koning Radboud hem dit nooit hebben toegestaan, maar hij was een volgeling van Willibrord, en ook een Angelsaks en zijn sibbe was aan die van de Friese vorst verwant. De monnik werd voor de koning geleid. Vrij en frank stond hij voor zijn gastheer. "Spreek!" zei Radboud.

    "Ik ga u spreken van God," begon Wulfram, "van Christus, de Eerstgeborene van gans de schepping, want in Hem werd alles geschapen, wat in de hemel is en op de aarde, de zichtbare en de onzichtbare dingen. Ik ga u tekenen Zijn gestalte, opdat Zijn beeld, dat van de vorstelijke held, dat van de vaderlijke vriend, voor u moge staan, nu en voor altijd. Dit is Zijn beeld: Hij is gezeten op een hoge stoel; Hij is omringd door de groten van Zijn rijk in de zaal van Zijn koninklijke burcht. Zijn ogen zijn het licht, dat uitgaat over gans de wereld, dat schijnt bij dag en bij nacht, brandend en flonkerend aan het uitspansel des hemels, schitterend aan de noordelijke horizon. Zijn adem is de kracht, die stormt over de zeeën en de velden, die de gesteenten van de bergen breekt en het zand van de heuvelen verstrooit. Gezegend zijn zij, die in Zijn licht staan, want zij zullen Zijn kracht ontvangen: de man een ontembare moed, de vrouw een onvergankelijke liefde. Wie zou aarzelen deze God dienstbaar te zijn? Zoudt gij dat wagen? Gij, die u voedt, die u kleedt, die u siert met Zijn vorstelijke gave, gij, die in de wouden, in de houttuinen Zijn wild opjaagt? Gij, die in de stromen, in de vijvers Zijn vissen, Zijn waterdieren vangt? Gij, die van de velden Zijn vruchten oogst, uit de boomgaarden Zijn herfstfruit plukt? Gij, die u kleedt met de huiden van Zijn dieren, met het weefsel, gesponnen van Zijn gewassen; gij, die u siert met de glinsterende metalen, gedolven uit de schoot van Zijn groeven; met de flonkerende barnstenen, gewonnen uit de diepten van Zijn zee? Nee, gij zult niet aarzelen; gij, volk van de Friese stammen, zult met vreugde Zijn licht ontvangen! En de kracht, die Hij u geeft, zal u vormen tot Zijn getrouwe kampvechters; gij zult strijden in Zijn heir en met Hem, de held Christus, de Koning der Koningen, uw hoop en uw roem, zult gij overwinnen al de machten van duisternis en boosheid. En wanneer uw strijd in dit aardse leven gestreden zal zijn, zal Christus, uw Vader, u ontvangen in de zaal van Zijn koninklijke burcht en Hij zal opstaan van Zijn hoge stoel, en al de groten van Zijn rijk zullen oprijzen en Hij, uw God, zal u begroeten, en u sluitend in Zijn armen, zal Hij u noemen: Mijn edele, vrije Fries. En Hij zal u geven de schaal van Zijn eeuwige drank en Hij zal u doen nederzitten in Zijn eeuwige zaal."

    De woorden van Wulfram hadden grote indruk gemaakt. Allen zwegen. Toen sprong Bernlef naar voren; zijn vurige blik op de koning gevestigd, riep hij uit: "Wie zou aarzelen, deze God dienstbaar te zijn? vraagt deze monnik. Maar dienstbaarheid aan deze God betekent ook: vazal van de Frank zijn!" - "Is dat zo?" vroeg Radboud. "Een Frank of een vazal van een Frank zou het niet wagen, zonder wapenen hier in uw midden, in de koningszaal van de Friezen, te verschijnen," antwoordde de christenprediker eenvoudig. "Je hebt moed en alleen op een moedig man kan men vertrouwen; daarom geloof ik je." - "Ik dank u, koning!"

    Toen zei Radboud, en zijn woord was tevens een bevel voor zijn groten: "Breng vrij verder je boodschap. Wij zullen naar je luisteren en over je woorden nadenken. Iglo zal je beschermen."


                                   * * * wordt vervolgt * * *
    Bron : "Noord- en Zuid-Nederlandse sagen en legenden" door Willem Hoffman.
               Elsevier, Amsterdam/Brussel, 1962.
               www.beleven.org

    07-08-2010 om 00:19 geschreven door saagje

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Categorie:legende
    » Reageer (7)
    06-08-2010
    nieuwsgierig héDe strijd tussen Bhagja en Lakshmi
    De strijd tussen Bhagja en Lakshmi
    - Een hindoeïstisch verhaal over twee godinnen -
    Op een dag ontmoetten Bhagja en Lakshmi elkaar en tussen hen ontspon zich een gesprek, waarin ieder van hen beweerde dat alles afhing van hun eigen invloed. Geen van beiden wilde het opgeven. Toen zeiden Indra en de andere goden tegen hen: "Laat ieder van jullie ons tonen wat hij kan!"

    De godin van het geluk zocht een arme, treurige, dorre man uit, schonk hem een baar zuiver goud en zei tegen hem: "Ga naar huis, verkoop het goud en koop daar sieraden en andere dingen voor die je hart begeert en als je je daarmee versierd hebt, kom dan hierheen terug en laat zien wat ik allemaal kan."

    "Zoals je beveelt," zei de man, ging naar huis en verborg de baar goud. Een buurvrouw ontdekte haar echter, stal haar en nam haar mee naar huis.

    Toen Lakshmi de volgende dag zag dat de toestand waarin de man verkeerde nog precies eender was als tevoren, had ze meelij met hem, gaf hem nogmaals een geschenk, ditmaal een edelsteen, en voegde er dezelfde raad aan toe. De man keerde naar huis terug. Toen hij bij een rivier kwam legde hij zijn edelsteen op de oever neer en daalde af in het water om te baden. Toen kwam er een vis, slokte het juweel op en verdween weer onder water.

    Op de derde dag zag de godin dat de man nog in dezelfde toestand verkeerde. Toen zei Bhagja tegen haar: "Het is je niet gelukt de man rijk te maken. Nu wil ik hem vriendelijk aankijken en geluk schenken. Want:
    Slechts het Bhagja bevrucht allerwege, niet het weten en niet de mannelijke daad. Hoewel Wasuki aan Shiva's hals hangt, kan ook hij niet van de lucht leven."
    Daarop maakte Bhagja met eigen hand een teken op het voorhoofd van de arme en zei tegen hem: "Ga naar huis en zeg: 'Mijn Bhagja zal zich vandaag nog laten zien.'"

    Toen hij thuis was kwam zijn zwager op bezoek. Hij liet voor hem een vis halen en deelde hem. Toen kwam uit de buik van de vis de edelsteen te voorschijn. Bij deze aanblik zei de arme tegen zijn vrouw: "De verloren edelsteen heb ik terug! Nu wil ik ook eens mijn baar goud zoeken." Terwijl hij dat zei, werd hij gehoord door zijn buurvrouw die aan de andere kant van de muur stond. Ze werd bang, bracht hem zijn baar goud, viel neer aan zijn voeten en zei tegen hem: "Vergeef mij het onrecht dat ik je heb aangedaan en vertel het aan geen mens!" Dat zei ze herhaalde malen. In zijn blijdschap beloofde de man het haar. Nu hij in het bezit was van de edelsteen en het goud was hij rijk. Heel zijn armoede was verdwenen. En dat had Bhagja bewerkstelligd.

    De volgende dag reed hij hoog te paard, in mooie kleren en pronkend met sieraden en begeleid door tal van dienaren naar Lakshmi en Bhagja. Hij viel neer aan de voeten van Bhagja en terwijl hij de macht van de goden prees, zei hij, verachtelijk over Lakshmi sprekend: "Bhagja's macht verleent het koningschap, Bhagja's macht geeft rijk bezit. Daarom verdient zij de voorkeur. Wat kan de geluksgodin doen zonder Bhagja?"


                                        * * * EINDE * * *
    Bron : "Indische sprookjes" bijeengebracht door Johannes Hertel. Keuze en vertaling: Ef Leonard.
               Oorspronkelijke titel: Indische Märchen, © 1953. A.W. Bruna & Zoon, Utrecht/Antwerpen, 1977. ISBN: 90-229-3315-6
               www.beleven.org

    06-08-2010 om 00:06 geschreven door saagje

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Categorie:volksverhalen
    » Reageer (16)
    05-08-2010
    nieuwsgierig héHet Mariabeeld te Wessem
    Het Mariabeeld te Wessem
    - Een Limburgse legende over het wonderbeeld van de Mariakapel -
    Iets buiten het dorp Wessem, ligt een kleine eenvoudige kapel. Zij is in het bezit van twee Mariabeelden. Het ene is nog nieuw en steekt zeer af bij het andere ruwe beeldje dat er naast staat en een opmerkelijke oudheid verraadt. Het is merendeels wegens dit laatste dat de kapel zo druk bezocht wordt.

    Immers de bewoners van Wessem plaats hebben van hun ouders vernomen, hoe wondervol dit beeldje voor Wessem behouden bleef, en daardoor is het hun bijzonder dierbaar.

    Het was namelijk tijdens de eerste Franse omwenteling. De Maas had haar water over de dijken gestuwd, en tengevolge hiervan waren de nabij de kapel gelegen grachten, die nog maar net bestonden en een gedeelte van Wessem omvatten, tot de randen toe met water gevuld.

    Gelijk elders, woelde te Wessem ook een club godvergeten revolutionaire handlangers, en het spreekt dus van zelf, dat baldadigheden tegen de godsdienst niet lang uitbleven.

    Op zekere dag viel hun oog op het Lieve Vrouwebeeld, destijds boven op de kapel geplaatst, en tot dusverre onopgemerkt door hen. Zij rukten het beeld weg, wierpen het in de dichtstbijzijnde gracht, en na deze heiligschennis gingen zij heen.

    De godsdienstige inwoners hadden met een weemoedig hart deze snode daad aanschouwd. Nog wierpen zij een laatste blik op dat beeld, dat zij van jongs af aan op de kapel gezien hadden, en waaraan voor hen zo menige aangename herinnering verbonden was. Nu - helaas! - was het hun voor altijd ontroofd. Immers wegens de hoge waterstand stonden de grachten in verbinding met de Maas en de stroming was fel! De Maasstroom zou het beeld meevoeren en de bedrukte toeschouwers zouden het nooit meer zien!

    Maar wat gebeurde? In plaats van door het onstuimig water te worden weggesleept, dreef het beeld tegen de stroom in, terug naar de kapel. Met een dankbaar hart werd het door de vreugdedronken inwoners opgenomen en sinds die tijd te Wessem met de grootste eerbied bewaard.

    Zo verhalen met een blij gemoed de ouders te Wessem aan hun kinderen de legende van het oud en ruw, maar dierbaar wonderbeeld van Maria.


                                          * * * EINDE * * *
    Bron : "Limburgsche legenden, sagen, sprookjes en volksverhalen. Deel 1"
               verzameld en uitgegeven door H. Welters.
               Uitgeverij de Lijster, Maasbree, 1982. ISBN: 90-6486-031-9

    05-08-2010 om 00:00 geschreven door saagje

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 1/5 - (2 Stemmen)
    Categorie:legende
    » Reageer (10)
    04-08-2010
    nieuwsgierig héHet madeliefje
    Hans Christian Andersen
    - Overleden op 4 augustus 1875 -
    Het madeliefje
    - Een sprookje van Hans Christian Andersen -
    Nu moet je eens horen!

    Buiten op het land, dicht bij de weg, lag een landhuis; je hebt het zeker zelf wel eens gezien!

    Aan de voorkant is een kleine tuin met bloemen en een geschilderd hek; vlak daarbij aan de greppel, midden in het heerlijkste, groene gras, groeide een madeliefje; de zon scheen net zo warm en zo mooi op dat bloempje als op de grote, rijke prachtbloemen in de tuin en daarom groeide het van uur tot uur. Óp een morgen was het bloempje helemaal ontloken met zijn helderwitte blaadjes, die als stralen rondom het gouden zonnetje binnenin staan. Het dacht er niet aan dat niemand het daar in het gras zag, en dat het maar een arm, geminacht bloempje was; nee, het was zo tevreden en blij. Het keerde zich naar de zon toe, keek erin en luisterde naar de leeuwerik, die in de lucht zong. Het madeliefje was zo gelukkig of het een grote feestdag was; en toch was het maar een maandag. Alle kinderen waren op school en terwijl zij in hun bank zaten en iets leerden, zat het bloempje op zijn groene steeltje en leerde ook: de warme zon en alles in de omtrek vertelden hoe goed God is; en het vond dat die kleine leeuwerik zo duidelijk en mooi zong, van wat het in stilte voelde. Het madeliefje zag met een soort eerbied op naar de gelukkige vogel die kon zingen en vliegen, maar het was helemaal niet bedroefd dat het dit zelf niet kon. Ik kan toch horen en zien!

    dacht het. De zon schijnt op mij en de wind kust mij. O, wat ben ik toch rijk!

    Binnen het hek stonden vele stijve, voorname bloemen; hoe minder zij geurden hoe trotser zij hun kopje opstaken. De pioenen bliezen zich op om nog groter te schijnen dan de rozen -- maar het is de grootte niet die het doet; de tulpen hadden de mooiste kleuren — dat wisten ze wel — en ze stonden daar zo rank, opdat men het nog beter kon zien. Ze letten helemaal niet op dat kleine madeliefje daarbuiten, maar het keek des te meer naar hen en dacht: Wat zijn ze toch rijk en mooi. Ja, daar komt die mooie vogel zeker op neervliegen!

    Goddank, dat ik er zo dichtbij sta, dan kan ik dat moois toch zien!

    En terwijl het bloempje dit dacht, kwam "kwierewiet!", de leeuwerik aanvliegen, maar niet naar de pioenen en de tulpen, nee, naar het arme madeliefje in het gras, dat van vreugde zo schrok dat het helemaal niet meer wist wat het daarvan denken moest.

    Het vogeltje danste rondom het bloempje en zong: "Nee, wat is het gras toch zacht!

    En kijk eens wat een lief bloempje met goud in 't hartje en zilver op zijn blaadjes!" En werkelijk zag het gele vlekje in het madeliefje eruit als goud, en de blaadjes eromheen waren helderwit.

    Hoe gelukkig het madeliefje was kan niemand begrijpen. De vogel kuste het met zijn snavel, zong een lied voor het bloempje en vloog toen weer de blauwe lucht in. Het duurde zeker wel een heel kwartier, vóór de bloem tot zichzelf kwam. Half schuchter en toch zielsvergenoegd keek het naar de bloemen binnen in de tuin; die hadden immers de eer en de zaligheid aanschouwd die het bloempje ten deel waren

    gevallen, die moesten toch begrijpen welk een vreugde dat was. Maar de tulpen stonden daar nog eens zo stijf en trokken een spits gezicht en waren vuurrood, want ze hadden zich geërgerd. De pioenen hadden helemaal dikke koppen, boe!, het was maar goed dat ze niet konden praten, want anders had het madeliefje een flink standje van ze gekregen. De arme, kleine bloem kon heel goed merken dat ze niet in hun humeur waren en dat speet haar heel erg. Op hetzelfde ogenblik kwam er een meisje in de tuin met een groot mes, scherp en blinkend, ze ging naar de tulpen toe en sneed de een na de ander af. "Hu!" zuchtte het madeliefje, "dat is toch verschrikkelijk, nu is 't met ze gedaan!" Toen ging het meisje met de tulpen weg. Het madeliefje was er blij om, dat het buiten in het gras stond en maar een klein, arm bloempje was; het voelde zich echt dankbaar, en toen de zon onderging vouwde het zijn blaadjes toe, sliep in en droomde de hele nacht van de zon en van de kleine vogel.

    De volgende morgen, toen de bloem weer blij al haar witte blaadjes als kleine armpjes uitstrekte naar de lucht en het licht, herkende zij de stem van de vogel, maar nu was het een droevig lied dat hij zong. Ja, de arme leeuwerik had er wel een goede reden voor, hij was gevangen en zat nu in een kooi dicht bij het open venster. Hij zong van vrij en gelukkig rond vliegen, hij zong van het jonge, groene koren op het veld en van de heerlijke reis die hij op zijn vleugels tot hoog in de lucht kon maken. De arme vogel was in een droeve stemming, hij zat in de kooi gevangen.

    Het madeliefje wilde zo graag helpen, maar hoe moest het dat doen; ja, dat was moeilijk te bedenken. Het vergat helemaal hoe prachtig alles rondom stond, hoe warm de zon scheen, hoe mooi wit zijn eigen blaadjes eruitzagen; ach, het kon alleen maar aan de gevangen vogel denken, waarvoor het helemaal niets kon doen.

    Toen kwamen op hetzelfde ogenblik twee kleine jongens uit de tuin; een van hen had een mes in de hand, net zo groot en zo scherp als het mes dat het meisje had gehad om de tulpen mee af te snijden. Ze gingen recht op het madeliefje af, dat helemaal niet kon begrijpen wat ze wilden.

    "Hier kunnen we een pracht van een graszode snijden voor de leeuwerik!" zei de ene jongen, en begon een diepe insnijding te maken aan vier kanten om het madeliefje heen, zodat het midden op de graszode kwam te staan.

    "Trek die bloem uit!" zei de andere jongen, en het madeliefje beefde van angst. Want te worden uitgetrokken betekende het leven verliezen, en het wilde toch zo graag blijven leven nu het met de graszode in de kooi moest bij de gevangen leeuwerik.

    "Nee, laat het zitten!" zei de andere jongen, "het staat zo aardig!" En zo bleef het zitten en kwam met de graszode in de kooi bij de leeuwerik.

    Maar de arme vogel klaagde luid over zijn verloren vrijheid en sloeg met de vleugels tegen de ijzeren tralies van de kooi; het madeliefje kon niet praten, kon geen woord van troost zeggen, hoe graag het ook wilde. Zo verliep de hele morgen.

    "Hier is geen water!" zei de gevangen leeuwerik, "zij zijn allemaal uit en hebben vergeten mij een druppel te drinken te geven. Mijn keel is droog en brandend. Van binnen ben ik vuur en ijs, en de lucht is zo zwaar!

    Ach, ik moet sterven, ik moet weg van de warme zonneschijn, van 't frisse groen, van al de heerlijkheid, die God geschapen heeft!" En toen boorde hij zijn snaveltje in de koele graszode om wat op te frissen; daarbij vielen zijn ogen op het madeliefje en de vogel knikte tegen de bloem, kuste haar met zijn snavel en zei: "Jij moet ook hierbinnen verdorren, jij arm bloempje!

    Jou en dit groen plekje gras heeft men mij gegeven in plaats van die grote, wijde wereld, die ik daarbuiten had. Elk grassprietje moet voor mij een groene boom zijn, elk van je witte blaadjes een geurende bloem. Ach, je vertelt me alleen maar hoeveel ik verloren heb!"

    Kon iemand hem maar troosten!

    dacht het madeliefje, maar het kon geen blad verroeren; de geur evenwel die uit zijn fijne blaadjes stroomde, was heel wat sterker dan anders bij dit bloempje voorkomt; dat merkte de vogel óók, en ofschoon hij versmachtte van dorst en in zijn kwelling de groene grassprietjes uittrok, raakte hij toch de bloem niet aan.

    Het werd avond, en nog kwam er niemand om het arme vogeltje een druppel water te brengen. Toen strekte het zijn mooie vleugels uit, schudde ze krampachtig, zijn zang was een weemoedig piet-piet, zijn kopje boog zich naar de bloem toe en zijn hartje brak van gebrek en verlangen. Toen kon de bloem niet, zoals de avond tevoren, zijn blaadjes samenvouwen en slapen. Zij boog zich ziek en treurig ter aarde.

    Eerst de volgende morgen kwamen de jongens, en toen ze zagen dat de vogel dood was huilden ze, huilden bittere tranen, en groeven een allerliefst graf dat met bloemblaadjes versierd werd. Het dode vogeltje werd in een mooi rood doosje gelegd, een koninklijke begrafenis moest het hebben, dat arme vogeltje. Toen het nog in leven was en zong vergaten zij hem, lieten hem zitten in zijn kooi en aan alles gebrek lijden, maar nu kreeg het praal en veel tranen.

    Maar de graszode met het madeliefje werd op de weg in het stof geworpen, niemand dacht aan het bloempje dat toch het meest voor het vogeltje gevoeld had en het zo graag had willen troosten.


                                          * * * einde * * *
    Bron : www.andersenstories.com

    04-08-2010 om 00:22 geschreven door saagje

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Categorie:sprookjes
    » Reageer (10)
    03-08-2010
    nieuwsgierig héDe vleermuis en de mand vol duisternis
    De vleermuis en de mand vol duisternis
    - Een Afrikaanse mythe over de maan -
    Toen de wereld gemaakt was, maar nog niet bevolkt; wel verlicht, maar alleen bewoond door dieren, was de nacht even licht als de dag, want de maan scheen net zo helder als de zon. De nachthemel was blauw als korenbloemen, en alleen de breedgroeiende boomkruinen en de violette donderwolken zorgden voor welkome schaduwplekken.

    Op een dag vroeg God aan zijn dierlijke schepselen: "Wie wil voor mij naar het huis van de maan gaan om deze mand af te leveren?"

    "Ik niet," zei de adelaar. "De helle glans van de maan verblindt mijn ogen." En dat gold voor alle vogels, want de maan straalde met een withete gloed.

    "Ik zal wel gaan," zei meneer Vleermuis. "Ik ben blind, en het felle schijnsel zal me niet hinderen."

    En zo vertrouwde God meneer Vleermuis een grote, gesloten hengselmand toe, gevlochten van vreemdsoortige biezen. Als je hem heen en weer schudde, rammelde hij niet en hij woog niet meer dan een handvol veren. God vertelde er niet bij wat erin zat. Meneer Vleermuis sloeg zijn brede vleugels uit, hing de mand aan een van de klauwtjes van de leerachtige huidplooi en vloog weg naar de maan.

    Hoewel de mand niet veel woog, was hij onhandig om te dragen. Na een poosje nam meneer Vleermuis hem aan zijn andere vleugel en vloog verder. Na nog een paar mijl hing hij één hengsel om zijn nek en vloog weer door. Maar tegen de tijd dat hij de kruin van de Maneschijnheuvel bereikte, vlak onder de maan, was hij doodop. En hongerig. Hij zette de mand op de grond en vloog heen en weer, terwijl hij insecten uit de lucht nipte.

    Toen kwamen er verschillende dieren aangewandeld over de kam van de heuvel, de een na de ander. De eerste was een vos, die de mand opraapte om te voelen wat hij woog en of hij soms vol met lekkere dingen zat. Maar de mand woog niet meer dan een handvol veren. "Die zal wel leeg zijn," zei hij.

    Toen kwam er een koe voorbij, haakte een van haar hoorns in een hengsel en schudde de mand heen en weer om te zien of hij soms vol graan zat. Maar toen er niets ritselde liet ze hem weer vallen, en door de schok raakte het deksel een beetje los.

    Toen kwam er een miereneter aan en hij stak zijn lange neus door de opening, die net wijd genoeg was om te zien of de mand soms vol mieren zat. Maar hij rook alleen een bedompte, vochtige lucht en hij liet de mand weer los, met het deksel nog wat verder van zijn plaats.

    Daar kwam een aapje, dat zijn lenige vingers tussen het deksel en de rand naar binnen kon wurmen en rond kon tasten. Misschien zat die mand wel vol bananen! Maar hij voelde alleen een kille klammigheid, dus trok hij zijn hand weer terug. Hij deed zelfs het deksel weer stevig dicht.

    Nu kwam er een olifant voorbij. Die zag de mand niet eens. En het was de olifant die hem omverschopte, zodat het ronde deksel wegrolde; het was de olifant die de inhoud over de Maneschijnheuvel verspreidde.

    Plotseling steeg er een kolom van rokerig duister omhoog en omwolkte de maan, haar glanzende gezicht werd besmeurd met vuil en vlekken van roetachtig zwart. Haar heldere stralen verkwijnden als de blaadjes van een bloem die bevriest. Van goud veranderde ze in dof zilver.

    Van het ene moment op het andere was de heuvel in duister gehuld - de eerste duisternis die de wereld ooit gekend had. Die was niet gevlekt zoals de schaduw onder de bomen, niet somber, zoals van wolken die de zon kunnen bedekken. Het was een zware, stroperige, dichte, ondoordringbare zwartheid, zó zwart dat de olifant het eind van zijn slurf niet kon zien, de aap de bananenboom niet meer kon vinden, en de miereneter de zwarte beestjes op de zwarte, zwarte grond niet meer zag. De koe bleef stokstijf staan. De zwarte pupillen in de gele ogen van de vos gingen wijd open, als twee piepkleine maantjes.

    Wat Gods plannen ook geweest waren voor de mand vol duisternis, nu waren ze tenietgedaan. Meneer Vleermuis, die terugkwam om zijn reis voort te zetten, fladderde rond in een steeds groter wordende wolk van sombere zwartheid. "O, nee! O, nee!" riep hij uit, en zijn stem klonk schril van afschuw, schriller dan het lied van een vogel, schriller dan een stoomfluit - zo schril en hoog, dat menselijke oren het niet kunnen horen. Heen en weer schoot Meneer Vleermuis in een poging de duisternis in de mand terug te scheppen: "O, nee! O, nee!"

    Elke avond probeert hij het opnieuw. Elke avond als de zon ondergaat en de maan opkomt en het duister over de aarde sluipt, fladderen de miljoenen kleinkinderen van meneer Vleermuis hun grotten uit en proberen het duister te vangen, het weer te verzamelen in de mand waarin God het had gestopt. Maar het duister is te groot voor hen, ze kunnen het nooit allemaal te pakken krijgen, al zouden ze het eeuwig blijven proberen.


                                          * * * Einde * * *
    Bron : "Sterrenverhalen uit alle windstreken" naverteld door Geraldine McCaughrean.
               Uitgeverij Christofoor, Zeist, 1999. ISBN: 90-6238-626-1
               beleven.org

    03-08-2010 om 01:33 geschreven door saagje

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Categorie:Mythe
    » Reageer (6)
    02-08-2010
    nieuwsgierig héDe hond met de kaas in zijn bek
    De hond met de kaas in zijn bek
    - Een Friese fabel over hebzucht die gestraft wordt -
    Er was eens een hond, die stroopte de boerenerven af of daar ook iets van zijn gading te vinden was, want hij had honger. Toen kwam hij bij een boerderij, daar had de meid een flink brok kaas schoongeschrobd en dat lag onderaan op het droogrek met emmers. Hij dacht: tjonge, wat een heerlijk brok kaas! Hij greep het en koos het hazepad.

    Maar onderweg moest hij over een plank die over een sloot lag. Het water was er spiegelglad en toen hij midden op die plank was, keek hij onder zich in het water. Daar was ook een hond! En te duivekater, ook die had een brok kaas in zijn bek! Door de weerkaatsing leek dat brok hem groter dan zijn eigen stuk. Hij dacht: ik spring boven op die hond en steel het van hem.

    Zodoende opende hij zijn bek (natuurlijk moest hij daarbij zijn eigen stuk kaas loslaten), hij sprong in het water en wilde de kaas van die ander pakken. Maar plotseling was er geen hond en geen kaas meer. Zijn eigen brok dreef een eind weg en kwam op de bodem terecht, en hij zag het niet terug. Hij worstelde tegen de kant op, schudde zijn vacht en liep mismoedig zonder kaas naar huis.


                                          * * * Einde * * *
    Bron : "Volksverhalen uit kleurrijk Nederland. Dieren. Dierenverhalen uit de Chinese, Joodse, Nederlandse,
               Indiase, Turkse, Surinaamse, Marokkaanse en Indonesische verteltraditie" Lemniscaat, Rotterdam, 1990.
               beleven.org

    02-08-2010 om 01:08 geschreven door saagje

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Categorie:fabels
    » Reageer (10)
    01-08-2010
    nieuwsgierig héHoe de tabak in de wereld kwam
    Hoe de tabak in de wereld kwam
    - Een Duits sprookje over de duivel en een slimme vrouw -
    De duivel was de eerste in de wereld die tabak verbouwde, toen nog geen mens de naam van die plant kende. Hoe is het dan mogelijk dat nu iedereen, van kleuter tot grijsaard, weet wat het is? Dat overal bekend is wat allemaal van tabak wordt gemaakt en dat het zowel een genotmiddel als een ziekteverwekker is? Luister!

    Eens kwam een boer langs een groot stuk land en zag daar de duivel bezig met het uitzetten van jonge plantjes. De boer die niet jong meer was en veel wist van de verschillende gewassen, liep naar hem toe en vroeg nieuwsgierig: "Wat ben je daar nu aan het planten, duivel?"

    "Dat raad je van je levensdagen niet!" riep de duivel triomfantelijk.

    "Nogal brutaal," antwoordde de boer geërgerd. "Denk je werkelijk dat jij meer weet dan ik?"

    "Jazeker," zei de duivel zelfbewust, "zullen we wedden?"

    De boer knikte toestemmend.

    "Goed," vervolgde de duivel, "als jij binnen drie dagen de naam van deze plantjes raadt, is dit hele stuk land met alles wat erop staat jouw eigendom. Lukt het je niet, dat behoor je mij toe, met lichaam en ziel."

    De boer nam de weddenschap aan. Maar onderweg naar huis zonk het hart hem in de schoenen. Treurig ging hij aan tafel zitten, maar liet de maaltijd onaangeroerd.

    "Wat is er gebeurd?" vroeg zijn vrouw bezorgd.

    "Ach beste," antwoordde hij triest, "het is een heel nare geschiedenis." En hij vertelde haar wat er gebeurd was.

    De boerin lachte. "Vadertje, vadertje, als het anders niet is," en zij legde geruststellend haar hand op de zijne, "eet jij maar lekker op wat ik je voorgezet heb en de naam van dat plantje vertel ik je binnen drie dagen. Alles komt goed, hoor!"

    De volgende dag kleedde zij zich helemaal uit en kroop spiernaakt in de teerton. Toen knipte zij het tijk van haar veren bed los, zodat de veertjes de hele vloer bedekten en rolde daarop net zolang heen en weer tot haar lichaam op dat van een grote vogel leek.

    Zo liep zij naar het stuk land van de duivel, stapte langzaam tussen de rijen plantjes door en boog nu en dan het hoofd, alsof zij de blaadjes een lekker hapje vond.

    Nauwelijks had de duivel haar ontdekt of hij rende zijn huis uit om de reusachtige vogel, die kennelijk een aanval op zijn kostbare planten deed, te verjagen. Hij klapte hard in zijn handen en schreeuwde: "Ksss, ksss, ellendige vogel! Wil jij wel eens van mijn tabaksplanten afblijven! Ksss, ksss!"

    De vrouw had aan die paar woorden al genoeg. Zij liep zo vlug zij kon naar huis en vertelde haar man hoe dat wonderbaarlijke plantje van de duivel heette.

    Het was de derde dag. De duivel wreef zich al in de handen, blij dat hij voor de zoveelste maal een mensenziel in zijn bezit kreeg.

    "En, hoe heten mijn planten?" vroeg hij, toen de boer voor hem stond.

    "Het is tabak," klonk het korte antwoord.

    Ja, nu had de duivel de weddenschap verloren. Hij ging naar huis, zonder de ziel van de boer. Maar die had onverwacht een mooi stuk land in bezit gekregen met alle tabaksplanten. En dat was het allereerste begin van de tabaksplantages die nu op heel wat plaatsen van de wereld te vinden zijn.


                                        * * * EINDE * * *
    Bron : "Er was eens... een vrouw. 34 sprookjes over bewonderenswaardige vrouwen" verzameld door Ilse Korn.
               Voor Nederland bewerkt en van een nawoord voorzien door Marijke van Raephorst.
               Kosmos, Amsterdam/Antwerpen, 1981.

    01-08-2010 om 02:54 geschreven door saagje

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Categorie:duivels
    » Reageer (9)
    31-07-2010
    nieuwsgierig héDe veelkleurige lama
    De veelkleurige lama
    - Een mythe van de Peruaanse Indianen -
    Pacha was een goed mens, hoewel hij maar weinig had waaraan je dat kon zien, behalve misschien zijn lama. O, hij had een vrouw en kinderen, maar die zag hij bijna nooit, want hij was altijd aan het lopen - berg op, berg af - naast zijn lama, terwijl hij de zware last op haar rug in evenwicht hield. Samen haalden ze goederen, vervoerden goederen, en leverden goederen af van het dorp naar de stad en van boven op de berg naar beneden in het dal. Waar ze ook gingen zagen ze misdaad en slechtheid, wreedheid en afgunst, inhaligheid, lelijkheid en zonde. Monden die naar hen spuwden, hen uitjouwden, hen vervloekten en naar hen schreeuwden; monden die nooit naar hen lachten of hen iets goeds toewensten. Pacha moest wachten tot hij thuiskwam om een glimlach op het gezicht van zijn kinderen te zien, en om een vriendelijk woord te horen van de lippen van zijn vrouw. Hij keek maar niet meer naar monden.

    Dus was hij verrast toen hij op een dag, terwijl hij aan het lopen was - berg op, berg af - iemand hoorde zeggen: "Pas op, Pacha!"

    Pacha keek om zich heen. Er was niets te zien dan de met bloemen overdekte hellingen van een Peruviaanse berg. Hij haalde zijn schouders op en gaf een rukje aan het tuig van de lama. "Laten we naar huis gaan, Vacana. Loop eens wat harder."

    "Er komt een overstroming, Pacha," zei de stem weer.

    Pacha keek om zich heen. Wie kon daar gesproken hebben? Tenzij...

    "Bouw een schip, Pacha," zei zijn lama. Ze knikte met haar zijdeglanzende kop en vormde de woorden met haar zachte, getuite lippen. "De wereld is slecht geworden. De grote god Ilyap'a stuurt een overstroming om de mensheid uit te roeien. Alleen jij bent een goed mens. Wij lama's kunnen zulke dingen beoordelen. Bouw dus een boot, en doe het gauw. Er is niet veel tijd meer."

    Zodra Pacha was thuisgekomen, begon hij een boot te bouwen - ook al woonde hij honderden meters hoog op een berghelling in Peru. Hij werkte terwijl de zon scheen en terwijl de wolken zich samenpakten. Er verzamelde zich ook een menigte van verschillende dieren, vogels en insecten. Ze stonden om hem heen en wachtten geduldig; ze waren door hun instinct naar hun redder, Pacha de lama-man, geroepen. Pacha timmerde verder toen de eerste druppels vielen. En desondanks was zijn boot nog maar nauwelijks klaar toen de regen met bakken uit de bronnen van de hemel viel alsof er een emmer over het hoofd van Peru werd leeggegoten.

    En hoewel de bergen van Peru hun hoofd stoten tegen de hemel, kwam er zo'n geweldige overstroming, die zo hoog steeg dat het water alles opslokte, alles liet onderlopen en alles wegspoelde. Boomgaarden, akkers, markten en begraafplaatsen verdwenen onder de kolkende stromen modderig water, die Pacha's boot lieten drijven en hem slingerend optilden boven de boomtoppen van de ondergelopen wouden. Wat een vreemde menagerie was er aan boord van die kleine ark! Pacha, zijn vrouw en zijn kinderen en al die vogels en dieren die niets anders te doen hadden dan varen - golf op, golf af - over de eindeloze vloed, met niets te zien dan de zon bij dag en de sterren bij nacht.

    Tenslotte zakte de vloed en onthulde een doordrenkte, vreemd lege aarde. Het was tijd om van boord te gaan, om zich te verspreiden en om de nieuwe wereld te verkennen -berg op, berg af - en plekken uit te kiezen om weer nesten en holen en huizen te gaan bouwen.

    Hierna sprak Vacana nog maar één keer tegen Pacha (hoewel hij haar alle dagen toesprak en haar aaide). Pacha was bezig de betimmering van de ark uit elkaar te halen om een vuur aan te leggen voor het avondmaal, omdat hij de verschrikkelijke zwaarte van de met sterren doorspikkelde duisternis af wilde weren.

    Vacana stopte een moment met herkauwen en zei: "Kijk eens omhoog, Pacha! Ilyap'a heeft zijn lama losgelaten om te grazen. Kijk eens omhoog, Pacha, naar die prachtige Orqo-Cilay!"

    Pacha keek omhoog. En daar, te midden van de verzameling sterrenstelsels, stond een handvol sterren - sommige met een roodachtige en andere met een blauwachtige schijn - die in lichtpuntjes de gestalte vormde van een reusachtige lama, grazend in de distelige sterrenwei. Hij haalde diep adem van verbazing en zijn handen namen het hoofdstel van Vacana af en lieten haar voor altijd vrij.

    Iedere nacht laat Ilyap'a Orqo-Cilay los om te grazen, en iedere nacht draaft de veelkleurige, zijdeglanzende lama langs de hemel - zwarte berg op, donker dal in - en verdwijnt op raadselachtige wijze uit het gezicht. Dan gaat hij drinken bij de bron van Catachillay, de drinkplaats van de hemel. Zolang hij aan het drinken is, kan de nacht nooit overlopen over de wereld er beneden. Geen wonder dat de afstammelingen van Pacha uitkijken naar de veelkleurige lama en opgelucht lachen als ze hem daar zien knabbelen aan de graspolletjes van de nachthemel.


                                          * * * Einde * * *
    Bron : "Sterrenverhalen uit alle windstreken" naverteld door Geraldine McCaughrean.
               Uitgeverij Christofoor, Zeist, 1999. ISBN: 90-6238-626-1

    31-07-2010 om 00:16 geschreven door saagje

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Categorie:Mythe
    » Reageer (6)
    30-07-2010
    nieuwsgierig héWaarom de zonnebloem zich altijd naar de zon draait
    Waarom de zonnebloem zich altijd naar de zon draait
    - Een Inca-sprookje over een meisje dat met de zon trouwt -
    Voordat er in de tuinen gouden zonnebloemen groeiden, heerste er in het groene keizerrijk een groene keizer die maar één dochter had. Ze was zo mooi als een lentebloesem, maar de keizer maakte zich veel zorgen om haar. De prinses wilde absoluut niet trouwen. Niet één van de prinsen beviel haar, of hij nu groot was of klein, blond of donker. En steeds als haar vader haar toesprak antwoordde ze: "Ik hou alleen van de zon."

    Op een dag werd de keizer daar zo boos over, dat hij woedend riep: "Wel, ga er dan heen en trouw met de zon, maar kom mij niet meer onder ogen."

    En zo ging de prinses op weg naar de zon. Ze liep maar steeds naar het oosten over bergen en dalen, door bossen en woestijnen, tot ze bij een hoge berg kwam, waar de zon zijn paleis had. Maar de prinses zag daar alleen maar de moeder van de zon.

    "Wat zoek je hier, meisje?" begroette de oude vrouw haar.

    "Ik zoek de zon," antwoordde de prinses en vertelde de zonnemoeder, waarom ze door haar vader het huis was uitgejaagd.

    De zonnemoeder had met het meisje te doen. "Goed, meisje! De zon is mijn zoon en ik geef je toestemming om met hem te trouwen. Maar vergeet één ding niet: Als je bij hem wilt blijven, mag je hem nooit aankijken." De prinses beloofde het.

    Een jaar lang leefde ze gelukkig en tevreden met de zon en had ze hem niet één keer aangekeken. Maar tenslotte begon ze nieuwsgierig te worden: "Waarom zou ik de zon toch niet mogen aankijken, hij is toch mijn man," dacht ze steeds.

    De zonnemoeder raadde haar gedachten. Ze kreeg medelijden met haar: "Ik weet, wat er aan scheelt, meisje. Als je wilt, zal ik je een goede raad geven. Zet een glas water voor je man neer en kijk hem in het glas aan. Maar op één ding moet je letten: als je hem te lang aankijkt zal hij het merken en zal het slecht met je aflopen."

    De prinses deed zoals de oude zonnemoeder gezegd had. Toen de zon 's avonds terugkwam, zette ze een glas water voor hem neer en keek erin. In het glas zag ze voor het eerst het gezicht van haar man, en het was zo mooi en lief, dat haar hartje bijna stil bleef staan. Ze vergat de waarschuwing van de oude zonnemoeder en bleef maar kijken, tot haar man het tenslotte merkte. De zon riep toornig: "Als jij niet kunt gehoorzamen, wil ik je hier niet meer hebben!" en stuurde haar het paleis uit.

    De prinses liep huilend over boomstronken en stenen, terwijl de tranen over haar wangen liepen. Maar erg ver kwam ze niet. Toen ze over het eerste veld liep, ontfermde de zon zich over haar en veranderde haar in een hoge plant met een grote gele bloem. Sinds die tijd draait ze steeds haar grote gele bloem naar de zon, en de mensen gaven haar daarom de naam zonnebloem.


                                          * * * einde * * *
    Bron : "De betoverde tuin" door Marie Mrstikova. Nederlandse vertaling van Els Nuijen.
                Uitgeversmaatschappij Holland, Haarlem, 1978. ISBN: 90-251-0297-2

    30-07-2010 om 00:15 geschreven door saagje

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Categorie:sprookjes
    » Reageer (12)
    29-07-2010
    nieuwsgierig héDe stichting van Amsterdam
    De stichting van Amsterdam
    - Een stadssage over Koenraad, Wolfger en zijn hond -
    Op de eerste stadszegel van Amsterdam zijn twee personen en een hond te zien. Volgens de overlevering zijn zij verantwoordelijk voor de stichting van Amsterdam. Eén van de twee personen in de kogge is Koenraad, bisschop van Utrecht. Doordat Graaf Egbert uit de gratie was gevallen, had Koenraad opeens de macht over de Friese landen gekregen.

    Incognito ging Koenraad, met een bootje, naar Friesland om daar poolshoogte te nemen. Tijdens de reis verandert het weer opeens en het scheepje van Koenraad zinkt vlak voor de kust van Stavoren. Koenraad kan de wal bereiken, waar hij wordt opgewacht door een bende ruwe kerels. Zij hadden gezien hoe het scheepje zonk en hoe Koenraad had gevochten voor zijn leven, maar hadden geen hand uitgestoken. Argwanend werd hij bekeken door de Friezen. Zij hadden van de machtsovername gehoord en waren daar niet blij mee. Keizer Karel had hen namelijk het voorrecht geschonken dat slechts een Fries edelman over hen zou regeren. Ze zagen Koenraad aan voor een Utrechtse spion.

    Hij werd bij kop en kont gepakt en zijn handen en voeten werden gebonden. Daarna werd hij in een oude kogge gesmeten, die aan de kade lag te verrotten. Het touw werd losgemaakt en de kogge kreeg een stevige zet. De oude boot drijft richting het nog steeds woelige water.

    Dan komt er uit de menigte een jongen te voor schijn. Hij is het niet eens met de gang van zaken en springt de kogge achtena. Na een paar slagen is hij bij de boot en hijst zich erin. Ook zijn hond, die hem is achtena gezwommen werd aan boord geholpen. Snel bevrijdde de jongen de bisschop, stak een spaan door het roergat en wist de boot onder controle te krijgen.

    Ze probeerden zo goed en zo kwaad als het kon koers te zetten naar Muiden, om daar via de Vecht, Utrecht te bereiken. Door het dikke wolkenpak was geen ster te zien, wat het navigeren bemoelijkte. Als het weer lichter begint te worden, zien de mannen een monding van een vrij brede stroom. Ze beseften dat ze toch niet de juiste koers hebben gevaren maar besloten toch aan land te gaan. Met de vaste grond aan de voeten stelde de jonge Fries zich aan Koenraad voor als Wolfger. Koenraad bood uit dankbaarheid Wolfger een goede baan aan, maar Wolfger besloot om te blijven waar ze aangespoeld waren en zich daar als visser te vestigen.

    Hierop voorspelde Koenraad, dat op die plek een stad zou ontstaan die over de hele wereld vermaard zou worden en ooit de kroondraagster van Europa zou worden.


                                          * * * EINDE * * *
    Bron : http://www.gironet.nl/home/oddevre/amsterdam/index.htm

    29-07-2010 om 00:00 geschreven door saagje

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    Categorie:sagen
    » Reageer (11)
    28-07-2010
    nieuwsgierig héDe motketel van Schokland
    De motketel van Schokland
    - Een heksenverhaal over het voormalige eiland in de Zuiderzee -
    Midden in het vlakke polderlandschap lijkt Schokland zo'n onschuldig streepje land. Maar schijn bedriegt. Vroeger waren hier bijeenkomsten van heksen en tovenaars die rond de Zuiderzee huisden. Op een van de punten van het vroegere eiland stookten zij dan de motketel op een hels vuur. Zodra het begon te pruttelen en te dampen, dansten de heksen hun spookachtige heksendansen rond de motketel. Heel wat schippers hebben tijdens stormachtige nachten heksen naar hun verzamelplaats zien vliegen, met wapperende haren en gezeten op hun bezemsteel.

    De eilandbewoners, de Schokkers, kwamen dan niet buiten. Ze sloten ramen en deuren en gingen vroeg naar bed. Toch waren ze ook binnen niet altijd veilig. Maar al te vaak kwam het voor dat ineens een vreemd heerschap bij hun haard zat, om even later net zo plotseling te verdwijnen als hij gekomen was. Zo'n kerel was natuurlijk een tovenaar, op weg naar de motketel.

    In zulke nachten, als de volle maan achter wolkenflarden kroop, verscheen er ook vaak een spookschip boven Schokland. Met bolle zeilen voer het tegen de wind in door de stormluchten. En iedereen wist wat dat betekende: ergens op de Zuiderzee verging er nu een schip. De heksen dansten dan nog wilder rond de motketel en zongen er hun afgrijselijke liederen bij.

    Tijdens zo'n stormnacht was Berend, een jonge Schokker, bij zijn meisje geweest. Ze hadden de avond in haar kamertje doorgebracht, maar omdat hij vroeg op moest besloot hij toch maar op huis aan te gaan. Dat beviel het meisje natuurlijk niet. Ze had haar vrijer veel liever in haar warme bed gehouden.

    "Blijf toch hier," smeekte ze hem."Hoor je de wind dan niet gieren, hoor je de zee niet brullen? Nu dansen de heksen rond de motketel! Blijf hier, het is buiten veel te gevaarlijk."

    "Ik kom er wel doorheen," lachte haar vrijer. Hij gaf haar een zoen op de wang dat het klapte en ging de deur uit.

    "Kom niet op de punt!" riep het meisje hem nog na, maar die waarschuwing ging verloren in het lawaai van de storm.

    Voort stapte Berend, zijn muts diep over de oren getrokken. Op land kon hem niets gebeuren, op zee lag het anders. Telkens wanneer de wind hem een andere kant leek uit te duwen, boog Berend het sterke lijf en stapte door in de richting die hij wilde gaan. Regelrecht naar huis!

    Maar de wind bleek sterker. Berend was na een halfuur nog niet thuis. Hij keek eens om zich heen en merkte tot zijn schrik dat hij nu op de punt van het eiland was, waar de heksen hun motketel stookten.

    "Kijk uit, Berend," mompelde de jongen in zichzelf. "Ze zijn er nog niet, die duivelse heksen, maar ze kunnen elk moment komen." Hij trok zijn mes tevoorschijn om op alles voorbereid te zijn. Even later hoorde hij boven de wind uit een vreemd geluid. Kattengemiauw! Een groep zwarte en grijze katten omsingelde hem krijsend. Berend wierp zijn mes naar de dichtstbijzijnde kat. Hij trof een van de poten en daar bleef het mes in steken. De andere katten kwamen nu dreigend op hem af. Hun felle ogen voorspelden weinig goeds.

    "Ik ben er geweest," zei Berend hardop, "alleen God kan me nu nog helpen." In doodsnood sloeg hij een kruis en meteen verdwenen de katten. Berend vervolgde opgelucht zijn weg. De storm ging liggen en niet veel later was hij thuis. Hij dronk nog een kroes bier tegen de schrik en ging toen slapen.

    Zeven jaar later verliet Berend zijn woning om naar Harderwijk te gaan. Hij werd uitgezwaaid door zijn vrouw, het liefje dat hij op die stormachtige nacht verlaten had. Samen met hun drie kinderen keek ze hem liefdevol na.

    Berend deed zaken in Harderwijk en ging daarna naar een zeemanslogement. De waardin bracht hem eten en legde een mes naast zijn bord. Berend verstarde. Dat was zijn mes! Het mes dat hij was kwijtgeraakt in die spooknacht, zoveel jaar geleden.

    "Dat is mijn mes," zei hij met haperende stem. "Lang geleden ben ik het kwijtgeraakt. Hoe kom jij eraan?"

    De waardin tilde haar rok op. Een litteken ontsierde haar dij.

    "Dat heb jij me bezorgd!" zei ze dreigend. "Het is goed dat ik je die nacht niet te pakken heb gekregen. Samen met mijn vriendinnen zou ik je levend verslonden hebben. Gooi nooit meer je mes naar een kat, want de volgende keer heb je minder geluk!"

    Berend stond haastig op en gooide een paar munten op tafel. Zonder gegeten te hebben, verliet hij het logement om er nooit meer terug te keren.

    Op Schokland haalden de eilandbewoners hun schouders op toen hij zijn verhaal vertelde. Natuurlijk, op de punt dansten heksen en katten rond de motketel, dat wist toch iedereen! Nee, hij moest niet met oud nieuws aankomen...


                                          * * * EINDE * * *
    Bron : "Hanneke Zwartegat. Volksverhalen over heksen en heksenmeesters" door Hans Petermeijer.
               Elmar, Rijswijk, 2002. ISBN: 90-389-1229-3

    28-07-2010 om 02:01 geschreven door saagje

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Categorie:heksen
    » Reageer (8)
    27-07-2010
    nieuwsgierig héDe koning, de duif en de valk
    De koning, de duif en de valk
    - Een hindoe-legende over een beschermer van smekelingen -
    Op zekere dag werd een mooie duif in het luchtruim achtervolgd door een valk. Ze streek neer en zocht bescherming bij een edele koning.

    Toen die trouwhartige koning de duif zo angstig een toevlucht zag zoeken op zijn schoot, sprak hij tot haar: "Wees niet zo bang, o uit het ei geborene! Wat heeft je zo beangstigd? Wat heeft je zo'n grote vrees aangejaagd, dat je meer dood dan levend bent? Je veren zijn blauwachtig als een pas ontloken blauwe lotus, en je ogen zijn rood als een granaatappel of de bloesem van de ashokaboom. Vrees niet. Niemand zal je durven aanraken, nu je onder mijn bescherming staat. Ik ben bereid mijn hele koninkrijk voor jou op te offeren en, als het moet, mijn leven. Wees dus kalm, mijn duifje, en vrees niet meer."

    Maar de valk was ook neergestreken en hij riep verontwaardigd: "Die duif is als voedsel voor mij bestemd. Het past niet, o koning, dat u haar tegen mij in bescherming neemt. Ik heb jacht op haar gemaakt en met grote inspanning heb ik haar gevangen. Felle dorst kwelt mij en honger knaagt aan mijn ingewanden. Deze duif is mijn eerlijk verworven prooi. Zie, haar lijf is gekneusd en opengereten door mijn klauwen en ze haalt nog maar zwakjes adem. Om mensen tegen mensen in bescherming te nemen, daartoe heeft u de macht. Maar uw gezag strekt zich niet uit over de vogels die de lucht doorklieven. En als u soms meent verdiensten te verwerven door die duif te beschermen, denk dan ook eens aan mij. Ik sterf bijna van honger!"

    De woorden van de valk brachten de koning in grote verlegenheid. Om ook de valk recht te laten wedervaren, zei hij: "Ik zal voor jou een os laten slachten, of een ever of een hert of een buffel. Stil daar je honger mee. Maar iemand die bij mij bescherming gezocht heeft, mag ik in geen geval in de steek laten. De eerste plicht van een koning is de bescherming van de zwakken."

    Maar de valk zei: "Ik eet het vlees van ossen of evers niet. Ik wens alleen het voedsel dat van eeuwigheid bestemd is voor wezens van mijn soort: valken eten duiven. Maar als u werkelijk zo op die duif gesteld bent, geef me dan vlees van uw eigen lichaam, zoveel als de duif weegt."

    "Het zij zo," antwoordde de koning. "Ik zal doen wat je me vraagt." En na die woorden begon hij zijn eigen vlees af te snijden en het op een weegschaal af te wegen tegen de duif.

    Ondertussen was het tot in de binnenste vertrekken van het paleis doorgedrongen wat er aan het gebeuren was. Onder luid geweeklaag kwamen de koningsvrouwen naar buiten gelopen, behangen met juwelen en edelstenen. Ook de ministers en andere dienaars van de koning kwamen vol ontzetting naar buiten gelopen en de hele omgeving weergalmde van jammerklachten. En de heldere hemel werd met wolken overdekt, terwijl de aarde begon te beven.

    De koning sneed het vlees af van zijn zijde, van zijn armen, van zijn dijen, maar nog altijd woog de duif zwaarder. Toen er van de koning niets meer over was dan een bloedig geraamte, ging hij zelf op de weegschaal liggen om zijn hele lichaam te geven.

    Op dat ogenblik verschenen alle goden. Onzichtbare wezens sloegen op hemelse trommels en een regen van bloemen daalde op de koning neer. De goden omkransten hem en ze voerden de edele koning, die beschermer van smekelingen, in een wagen die schitterde van edelstenen naar het verblijf van de goden.


                                          * * * EINDE * * *
    Bron : "Mahabharata" door Krishna Dvaipayana Vyasa.
               Vertaald en bewerkt door H. Verbruggen. Mirananda, Den Haag, 1991. ISBN: 90-6271-815-9

    27-07-2010 om 04:34 geschreven door saagje

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Categorie:legende
    » Reageer (15)


    Welkom bij saagje !
    Foto


    Laatste commentaren
  • Harden vol 1 (Rodolfo)
        op De mythe van Stinsterloo
  • Cheap Jerseys From China (Anthony)
        op De mythe van Stinsterloo
  • Lieve groetjes vanwege DEWESTHOEK (Annie & Rogier)
        op De boer en de duivel
  • Hallo Saagje,heel mooie story, (paolo)
        op De boer en de duivel
  • Piepelou Saagje (Jeske)
        op De boer en de duivel
  • Blog als favoriet !

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto


    Kribbelboekboek
  • Fijne midweek toegewenst
  • Lieve midweekgroetjes blogmaatje
  • Het blijft hier stil
  • Een fijne Donderdag gewenst
  • Voor alle Papa's en Opa's een fijne vaderdag gewenst

    bedankt voor de trouwe bezoekjes
    saagje


    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    E-mail mij


    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Archief per week
  • 08/07-14/07 2013
  • 01/07-07/07 2013
  • 24/06-30/06 2013
  • 07/05-13/05 2012
  • 30/04-06/05 2012
  • 05/12-11/12 2011
  • 31/10-06/11 2011
  • 24/10-30/10 2011
  • 10/10-16/10 2011
  • 03/10-09/10 2011
  • 26/09-02/10 2011
  • 19/09-25/09 2011
  • 12/09-18/09 2011
  • 05/09-11/09 2011
  • 29/08-04/09 2011
  • 22/08-28/08 2011
  • 15/08-21/08 2011
  • 08/08-14/08 2011
  • 01/08-07/08 2011
  • 25/07-31/07 2011
  • 18/07-24/07 2011
  • 11/07-17/07 2011
  • 04/07-10/07 2011
  • 27/06-03/07 2011
  • 20/06-26/06 2011
  • 13/06-19/06 2011
  • 06/06-12/06 2011
  • 30/05-05/06 2011
  • 23/05-29/05 2011
  • 16/05-22/05 2011
  • 09/05-15/05 2011
  • 02/05-08/05 2011
  • 25/04-01/05 2011
  • 18/04-24/04 2011
  • 11/04-17/04 2011
  • 04/04-10/04 2011
  • 28/03-03/04 2011
  • 21/03-27/03 2011
  • 14/03-20/03 2011
  • 07/03-13/03 2011
  • 28/02-06/03 2011
  • 21/02-27/02 2011
  • 14/02-20/02 2011
  • 07/02-13/02 2011
  • 31/01-06/02 2011
  • 24/01-30/01 2011
  • 17/01-23/01 2011
  • 10/01-16/01 2011
  • 03/01-09/01 2011
  • 26/12-01/01 2012
  • 20/12-26/12 2010
  • 13/12-19/12 2010
  • 06/12-12/12 2010
  • 29/11-05/12 2010
  • 22/11-28/11 2010
  • 15/11-21/11 2010
  • 08/11-14/11 2010
  • 01/11-07/11 2010
  • 25/10-31/10 2010
  • 18/10-24/10 2010
  • 11/10-17/10 2010
  • 04/10-10/10 2010
  • 27/09-03/10 2010
  • 20/09-26/09 2010
  • 13/09-19/09 2010
  • 06/09-12/09 2010
  • 30/08-05/09 2010
  • 23/08-29/08 2010
  • 16/08-22/08 2010
  • 09/08-15/08 2010
  • 02/08-08/08 2010
  • 26/07-01/08 2010
  • 19/07-25/07 2010
  • 12/07-18/07 2010
  • 05/07-11/07 2010
  • 28/06-04/07 2010
  • 21/06-27/06 2010
  • 14/06-20/06 2010
  • 07/06-13/06 2010
  • 31/05-06/06 2010
  • 24/05-30/05 2010
  • 17/05-23/05 2010
  • 10/05-16/05 2010
  • 03/05-09/05 2010
  • 26/04-02/05 2010
  • 19/04-25/04 2010
  • 12/04-18/04 2010
  • 05/04-11/04 2010
  • 29/03-04/04 2010
  • 22/03-28/03 2010
  • 15/03-21/03 2010
  • 08/03-14/03 2010
  • 01/03-07/03 2010
  • 22/02-28/02 2010
  • 15/02-21/02 2010
  • 08/02-14/02 2010
  • 01/02-07/02 2010
  • 25/01-31/01 2010
  • 18/01-24/01 2010
  • 11/01-17/01 2010
  • 04/01-10/01 2010
  • 28/12-03/01 2016
  • 21/12-27/12 2009
  • 14/12-20/12 2009
  • 07/12-13/12 2009
  • 30/11-06/12 2009
  • 23/11-29/11 2009
  • 16/11-22/11 2009
  • 09/11-15/11 2009
  • 02/11-08/11 2009
  • 26/10-01/11 2009
  • 19/10-25/10 2009
  • 12/10-18/10 2009
  • 05/10-11/10 2009
  • 28/09-04/10 2009
  • 21/09-27/09 2009
  • 14/09-20/09 2009
  • 07/09-13/09 2009
  • 31/08-06/09 2009
  • 24/08-30/08 2009
  • 17/08-23/08 2009
  • 10/08-16/08 2009
  • 03/08-09/08 2009
  • 27/07-02/08 2009
  • 29/06-05/07 2009
  • 22/06-28/06 2009
  • 15/06-21/06 2009
  • 08/06-14/06 2009
  • 01/06-07/06 2009

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Welkom bij
    Foto

    Foto


    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!