Koning Radboud weigert het doopsel - vervolg - Een Westfriese legende over Wulfram en Radboud - |
Wulfram had dagelijks aan het Friese hof gepredikt. Zijn gehoor had ademloos naar zijn woorden geluisterd. Het beeld van Christus was vollediger geworden. Nu zagen de Friezen de ogen van de nieuwe God op zich gevestigd. Zeker, Hij was een vorst, een koning, maar Hij kon ook de minste, Hij kon een dienaar zijn. Hij had de dood overwonnen en zegevierend en vol luister verbleef Hij in Zijn hemel, maar er was ook een dag geweest, waarop Hij als offerdier, met de zonden van de mensen beladen, op schandelijke wijze gekruisigd was.
Radboud echter hield zijn blik slechts op de hemelse Koning gevestigd en hij vroeg de Angelsaksische monnik het doopwater over hem uit te gieten. Met de koning zouden nog vele anderen gedoopt worden; ook Vrouwgaast, zijn zuster, zou christin worden. Bij de bron wachtte Wulfram de koning, en die met hem gedoopt zouden worden. Radboud stond nu voor de priester. "Ere zij de Vader en de Zoon en de Heilige Geest," zo begon de monnik. En de jongen, die hem tot knecht diende, antwoordde: "Gelijk het was in den beginne en nu en altijd, in de eeuwen der eeuwen. Amen."
"Ik zal rein water over u uitstorten en gij zult van al uw ongerechtigheden gezuiverd worden, zegt de Heer." Toen vroeg Wulfram de koning naar zijn naam. "Radboud is mijn naam." - "Wat vraagt gij van de kerk Gods?" - "Ik vraag het geloof." - "Wat geeft u het geloof?" - "Het eeuwige leven."
Vraag en antwoord wisselden elkaar af. De koning verzaakte aan de duivel en al zijn werken en ijdelheden en geloofde aan God, aan Zijn enige Zoon en aan de Heilige Geest. Ten slotte vroeg Wulfram: "Wat vraagt gij?" - "Het doopsel," antwoordde Radboud en hij zette zijn rechtervoet in het water. - "Wilt gij gedoopt worden?"
Op dat ogenblik rezen voor het geestesoog van de koning de gestalten van zijn gestorven voorouders op. Zijn vader en ook zijn grootvader, had hij gekend. Het waren beiden onverschrokken mannen geweest, die met krachtige vuist hadden geregeerd. Zij waren zijn voorbeeld geweest; zij hadden hem gevormd naar lichaam en geest. Zij hadden hem verteld van hun voorvaderen, die ook de zijne waren. En nu stonden zij allen om hem heen en keken hun nazaat in de ogen. Het scheen Radboud toe, dat zij hem uitdaagden. De koning richtte zich haastig tot de priester en hij vroeg hem: "Waar zijn mijn voorouders?" En hij verwachtte, dat Wulfram zou antwoorden: "In de hemel; daar waar helden thuis horen!" Maar de monnik schudde het hoofd: "Ik weet niet waar uw voorouders zijn. Wat weten wij mensen van de doden? Het is niet aan ons, slechts aan God, om over hen te oordelen."
Toen werd Radboud bevreesd en hij riep uit: "Mijn voorouders zijn niet gedoopt. Zijn zij wellicht verdoemd?!" - "Ik weet het niet," antwoordde de priester. "Gij weet het niet, maar gij veronderstelt het wel!" - "Nogmaals, wij weten niet, wat God met de zielen der afgestorvenen doet..." De koning liet Wulfram niet uitspreken. Met het oog op zijn voorouders gericht, riep hij uit: "Als gij denkt dat zij verdoemd zijn, dan wil ik met hen verdoemd zijn, want in het hiernamaals wil ik niet van hen gescheiden zijn!" - "Laat dit rusten, koning," zo trachtte Wulfram de vorst tot andere gedachten te brengen. "En laat mij u thans mogen dopen."
Op dat ogenblik trad Bernlef - dezelfde die Radboud al eerder voor het christendom had gewaarschuwd - naar voren en zei: "Waarom zoudt gij u laten dopen, wanneer gij daardoor de kans loopt niet in de hemel der voorvaderlijke helden te komen, doch in een geheel andere, waarin gij de metgezel van een slaaf, die aan een kruishout stierf, zult zijn?!"
Er was een ogenblik van afschuwelijke stilte, toen riep Radboud uit: "Ik wil, dat de hemel der helden na mijn dood mijn deel zal zijn!" Met een plotselinge ruk trok hij zijn rechtervoet uit het water. "Daartoe is voor mij uw doopsel niet nodig! Integendeel, het is een belemmering daartoe!"
Verder zwijgend verliet de koning de plaats, waar hij gedoopt zou worden. Maar achter zich hoorde bij het geweeklaag der andere Friese dopelingen, waaronder Iglo, de stoutmoedige krijgsoverste en Tako, de fijnzinnige ziener. En ook vernam hij het snikken van zijn zuster Vrouwgaast, die hij boven alle andere stervelingen lief had.
* * * EINDE * * * |
Bron : "Noord- en Zuid-Nederlandse sagen en legenden" door Willem Hoffman. Elsevier, Amsterdam/Brussel, 1962. www.beleven.org |
|