De ongenode bruiloftsgast (vervolg) - Een Estisch sprookje over drie magische tovervoorwerpen - |
Een oogwenk later zat hij er al temidden van een bont gezelschap. Omdat de man door het dragen van de hoed alles zien kon, zag hij niet alleen de genode gasten, maar ook de ongenode gasten: op de randjes en richels langs de plafonds krioelde het van dwergen.
"Wat zie ik?" hoorde hij een van de dwergen zeggen. "Ons oompje is ook op het feest!"
"Welnee," fluisterde een ander, "dat is ons oompje niet. Dat is een onbekende man met oompjes hoed, oompjes schoenen en oompjes knoet."
Intussen werden de schalen met kostelijke spijzen op tafel gezet. De man uit Estland zag nu iets gebeuren dat geen van de andere gasten kon zien, omdat het zo razendvlug ging: de dwergen gristen de kostelijke spijzen van de schalen en legden er vieze kliekjes voor in de plaats. Zo verwisselden ze ook de inhoud van kannen en flessen.
De man uit Estland stond op en richtte het woord tot de vader van de bruid. Hij begon met: "U zult mij hopelijk niet kwalijk nemen dat ik zo onverwacht kom binnenvallen. Ik neem aan dat een gast meer of minder er niet toe doet, op deze voor u allen zo heugelijke dag. Het zou natuurlijk wat anders zijn als het aantal ongenode gasten de uitgenodigde gasten zou overtreffen. En dat is hier nu juist het geval!"
"Ik ben bang dat ik u niet begrijp," zei de vader van de bruid.
"Zet u mijn hoed even op, dan ziet u wat en wie ik bedoel," zei de man uit Estland en hij zette de vader van de bruid zijn hoed op, zodat deze nu met eigen ogen het dwergen volk zag zitten.
De vader van de bruid werd zo wit als de sluier van zijn dochter en riep: "Die kleine gastjes komen mij niet gelegen. Hoe raak ik ze kwijt?"
"Daar zal ik voor zorgen," zei de man uit Estland, die de hoed weer terugnam en hem op zijn eigen hoofd zette. "Alle gasten die wel zijn uitgenodigd, nodig ik uit om even de buitenlucht in te gaan. Vervolgens sluit ik alle ramen en deuren, en ook alle kieren en spleten, zorgvuldig af. Waarna ik de dwergjes laat verdwijnen!"
Hoewel de vader van de bruid de zaak maar half vertrouwde (daarvoor was hij dan ook de vader van de bruid), stemde hij toch toe in deze gang van zaken. De uitgenodigde gasten gingen naar buiten en de man uit Estland bleef alleen achter in het feestelijke vertrek om alle deuren, ramen, spleten en kieren af te sluiten. Toen dat door hem gedaan was, liep hij drie keer de kamer rond, zwaaiend met de knoet. De kleine gastjes losten op als dunne mist; alleen de afdrukken van hun zitvlakjes op de stoffige richels herinnerden eraan dat ze daar gezeten hadden.
De man uit Estland riep nu de vader van de bruid de kamer in en zette hem de vilthoed op.
"Overtuig u! Ze zijn allemaal foetsie!"
"Waaratje, ze zijn weg!" zei de vader van de bruid. "Kunnen nu de uitgenodigde gasten weer aan tafel gaan?"
"Nodig ze uit om aan tafel te gaan!" zei de man met de hoed.
Even later zat iedereen te smullen, want de vieze kliekjes van de dwergen waren afgeruimd en de kooksters in de keuken stonden bergen nieuwe spijzen te bereiden. De man met de hoed smulde mee. De gedachten van de feestvierenden waren voor hem te lezen als Ot en Sien. Wat de man met de hoed las stemde hem verre van feestelijk. Hij las de hebzuchtige gedachten van de bruidegom, die meer naar de rijkdommen van zijn schoonvader dan naar zijn bruid verlangde. Hij las de gemakzuchtige gedachten van de bruid, die zich verheugde op een lui leven als gebiedster in het huis van haar vader. Hij las de gedachten van de andere gasten: onnozele gedachten, minne gedachten, schandalige gedachten, haat en nijd en jaloezie en inhaligheid.
Ten einde raad - want zijn eten smaakte hem steeds minder - zette hij de hoed maar af. Pas toen kwam de stemming erin en begon het zingen en voordragen. Het werd een mooi feest.
* * * einde * * * |
Bron : - "Sprookjes en vertellingen uit Rusland" vertaald en bewerkt door Hans Werner. Deltos Elsevier, Amsterdam/Brussel, 1972. ISBN: 90-10-30122-2 - www.beleven.org |
|