Verhalen, sprookjes, fabels, mythen, sagen en legenden
welkom!
Problemen Er zijn nogal wat problemen met het lezen van de teksten, daarom volgende tip :
Met de muis links klikken en over de tekst schuiven.
De tekst verschijnt duidelijk leesbaar.
01-08-2009
Eerlijk
Eerlijk - luchtgeest -
In een hotelkamer spookte het elke nacht tussen twaalf en één uur. Op een dag vroeg een dappere man of hij in die kamer mocht slapen. De hoteleigenaar was verheugd, want hij vreesde al dat hij die kamer niet meer zou kunnen gebruiken.
De man liet boven het bed een gordijn hangen, met een kleine spleet waardoor hij zou kunnen kijken naar de spoken. Stipt om twaalf uur kwamen er tientallen spoken binnen, die begonnen te dansen en muziek te maken. Het leek alsof de kamer was veranderd in een bos met in het midden een dikke eik.
De spoken begonnen tussen de wortels van de eik te graven en haalden een grote kist met geld boven. De man keek toe en dacht: "Ik moet onthouden op welke plaats die denkbeeldige eik staat; dan kan ik later het geld van onder de vloer opgraven." De man sprong uit zijn bed en deed zijn behoefte op de plaats waar de eik stond.
De volgende dag vertelde de man aan de hoteleigenaar wat hij had gezien. Op de plaats waar de boom had gestaan, werd de vloer opgebroken. De hoteleigenaar was zo eerlijk om het geld dat daar werd gevonden met de man te delen;
hij was immers blij dat hij nu van de spoken was verlost.
In Engelmanshoven hadden de alvermannetjes onderaadse gangen gegraven, waarin ze tafeltjes en stoelen van aarde hadden gebouwd.
Wie veel werk had, moest een lekkere koek klaarleggen, en dan zouden de alvermannetjes 's nachts het werk komen doen.
Een vrouw die zonder dienstmeid zat, maakte een grote kom rijstpap voor de alvermannetjes. De alvermannetjes kwamen zo graag bij de vrouw, dat ze zich na een tijdje vaak in de keuken lieten zien.
Toen de vrouw een nieuwe dienstmeid had, werd dat meisje altijd door de alvermannetjes geplaagd. Daarop sprak de vrouw met de overste van de alvermannetjes, van wie ze de volgende raad kreeg: "Wanneer mijn alvermannetjes nog eens komen, dan moet je een snede brood aan je dienstmeid geven. De meid moet dan op de grond haar behoefte doen. De alvermannetjes zullen dan zeker niet meer terugkomen."
In Kuttekoven woonde een man van wie werd verteld dat hij al heel zijn leven omgang met het kwaad had, omdat hij over een buitengewone fysieke kracht beschikte.
In de herfst hadden enkele mannen een kar kolen gehaald voor de pastoor. De aardeweg lag er echter zo slecht bij dat de paarden kwamen vast te zitten. Op dat ogenblik kwam die man daar toevallig voorbij, en hij zei: "Ik kan wat die paarden niet kunnen". Daarop maakte hij de paarden los uit het gareel en bracht zelf de kar tot bij de pastorij.
Met Pasen wilde die man ook zoals iedereen te biechten gaan, ware het niet dat de pastoor dat niet toestond. De man werd boos, hefte de biechtstoel op, met de pastoor er nog in, en droeg dat hele gewicht op eigen kracht tot in Loon.
Men heeft de biechtstoel dan met een kar terug naar Kuttekoven moeten brengen.
De man werd heel oud en aan het einde van zijn leven was hij erg ziek. Toch kon hij niet sterven vooraleer een broeder van Kolen, een klooster in Kerniel, hem had dood gelezen.
mensen doen verdwalen, de schoppenboer uit het kaartspel schnaps laten halen, de boer verlossen van een rattenplaag, ...
Niets is onmogelijk voor de tovenaar, zo lijkt het wel. Gesloten deuren worden geopend door er een pet tegenaan te gooien, witte katten verschijnen om een late wandelaar de weg te versperren. Wanneer de kar te zwaar is voor het paard, zal de tovenaar de klus wel klaren...
Een zieke man ging 's nachts zo wild tekeer dat men hem niet in het bed kon houden. De familieleden van de man kregen de raad om X die in het ziekenhuis werkte, te laten komen. X kwam naar de zieke met een koord waaraan een sleutel hing. Wanneer hij de koord boven de zieke man hield, begon de sleutel te draaien. X leidde daaruit af dat de man in de macht was van een duistere kracht. X raadde de familieleden aan om de volgende nacht een mes op het hart van de man te houden. Zo gezegd, zo gedaan.
Toen de klok twaalf uur sloeg, weerklonk er een luide slag, waarbij alle deuren in één ruk openvlogen en waarbij de zieke man tot tegen het plafond werd getild.
In het kasteel van X hebben vroeger gruwelijke praktijken plaatsgevonden. In de kelder werden de slaven gefolterd; men sneed hun handen open en strooide dan zout in de wonden. In dat kasteel heeft het nog vele jaren gespookt.
Soms vloog de poort open, en dan reed er een heer met een koets en vier zwarte paarden naar binnen. Door die vreemde gebeurtenissen was er niemand die in het kasteel wilde komen werken. Toen er een pater uit Hasselt kwam om het spook te verbannen, sprak er plots een stem: "Jij kan mij niets doen, want je hebt zelf een doodzonde begaan."
Er is dan een andere pater gekomen, die het kasteel heeft overlezen en het spook heeft verbannen naar een eik in het bos. Een tijdje later had een stroper in dat bos vier hazen en twee konijnen geschoten, toen hij een wagen zag aankomen. Vreemd genoeg liepen er geen paarden vóór de wagen, en de koets leek wel van vuur. De stroper had zich zo snel mogelijk uit de voeten gemaakt.
Toen hij bij het ochtendgloren ging kijken, was er niets vreemds te zien. Zijn hazen en konijnen lagen precies waar hij ze had achtergelaten.
Een man die zijn vader had vermoord, was gestorven zonder ooit zijn misdaad te hebben opgebiecht. Omdat de dode geen rust kon vinden, kwam hij op de plaats waar hij zijn misdaad had gepleegd elke nacht om twaalf uur spoken. De mensen hoorden dan een hels lawaai en zagen even later een zwarte hond weglopen.
Op een dag liet men er een pater komen, die de hele dag zat te bidden. Toen de hond die nacht om twaalf uur tevoorschijn kwam, pakte de pastoor het dier vast en sleurde het met een strop tot in de biechtstoel. Vervolgens riep de man de familie van de man bij elkaar om samen te bidden.
Daarna ging de pater met de familie en de hond het bos in en sprak tot het dier: "Hier verban ik u voor negenennegentig jaar en voor de tijd die daarop volgt."
In Kortessem woonde een jongetje dat muizen kon maken. Zijn vader vreesde dat de jongen misschien behekst was, en nam hem daarom op bedevaart naar Kortenbosch. Onderweg kwamen ze voorbij een tarweveld, waarbij de vader uitriep: "Wat een mooie tarwe!" Daarop zei de zoon: "Als ik het wil, dan is die tarwe helemaal verbrand wanneer we terugkomen." "Nee, dat mag je niet doen", zei de vader, "maar ik wil weleens weten of jij werkelijk zulke dingen kan!", en hij gaf zijn zoon een busseltje tarwe en vroeg hem of hij dat kon verbranden tegen de tijd dat ze terugkwamen.
Op de terugweg zagen ze reeds van ver dat het busseltje tarwe inderdaad helemaal zwartgeblakerd tussen de groene tarwe stond. De pastoor heeft de jongen opnieuw gedoopt.
Een vrouw zette 's avonds voor de alvervrouwtjes de wasteil klaar, met vier kleine kopjes ernaast.
Twee nieuwsgierige knechten boorden een gaatje in het plafond, zodat ze de dwergvrouwtjes 's nachts konden bespieden.
Eén van de knechten zag door het gaatje hoe de alvervrouwtjes de was deden. De andere knecht sprak toen ongeduldig: "Mag ik ook eens kijken?" De alvervrouwtjes hadden het echter gehoord en één van hen zei: "Blaas dat lampje eens uit!", waarop een ander door het gaatje blies.
De alvermannetjes woonden in een spelonk van de Bolderberg. Gewoonlijk kwamen ze 's nachts in het donker de werkjes van de mensen opknappen. Op een middag zuchtte een vrouw uit Wellen echter: "Ik wou dat de alvermannetjes onze was kwamen doen!" Onmiddellijk na deze woorden stonden er drie alvermannetjes bij de wasteil. De dwergjes hadden slechts enkele minuten nodig om alles te wassen. Daarna sprak één van de alvermannetjes tot de verbaasde vrouw: "Wij hebben jouw werk gedaan omdat je het ons had gevraagd. In ruil willen wij nu je dochter. Je mag je dochter alleen houden indien je binnen drie dagen mijn naam kan raden." Omdat iedereen diepbedroefd en wanhopig was, besloten ze naar de spelonk van de alvermannetjes te gaan om de naam van die ene dwerg te achterhalen. De eerste dag zoeken leverde geen resultaat op. Tegen de avond van de tweede dag hoorde men in de spelonk echter iemand zingen: "Ik heet Kwispeltore-Kwispeltuit, morgen trouw ik met mijn bruid!"
De dochter, die de hele tijd wanhopig zat te huilen, was gered. Toen de alverman de volgende dag opdook om zijn bruid te komen halen, sprak hij: "Je mag nu driemaal naar mijn naam raden, en als je niet kan zeggen hoe ik heet, dan neem ik je dochter mee." Toen de ouders de eerste en de tweede keer opzettelijk een verkeerde naam noemden, dacht de alverman al dat hij gewonnen had. De derde keer zeiden ze echter: "Je heet Kwispeltore-Kwispeltuit!" Daarop riep de alverman: "De duivel heeft het jullie gezegd!", en rood van woede verdween hij door het sleutelgat.
Heksen verschijnen in allerlei gedaanten om de mensen te bespioneren of ziek te maken. Als je een heks wil volgen op een bezemsteel, let dan goed op wat je precies zegt... Heksen herkennen is niet moeilijk; kruis haar voetspoor, strooi zout in de pap, verwond een heksendier...
Op de hoeve van X stond een boer met zijn knecht in de stal, toen hij op de heide plots een vuurman zag lopen. "Zal ik eens fluiten? Hij is toch nog ver", zei de knecht, en hij floot naar de vuurman.
De boer en de knecht waren nog maar net binnen, of de vlammen sloegen reeds tegen de deur. De knecht en de boer waren erg bang geworden, en de oude Y sprak tot hen:
"Al wat rust, moeten jullie met rust laten!" Na een tiental minuten vertrok de vuurman weer.
Vuurmannen en dwaallichtjes waren vaak landmeters die tijdens hun leven niet goed hadden gemeten; en zo waren er veel!
In Kozen stond een hoeve waar het zo erg spookte dat niemand er 's avonds durfde voorbijlopen. De boer die er vroeger woonde, kwam na zijn dood in de buurt van de hoeve spoken. De ene keer werd hij vergezeld door twee honden die ogen hadden zoals vuur. De andere keer reed hij rond in een geestenkoets die werd getrokken door vier paarden.
Soms liep hij helemaal in het zwart gekleed van het kasteel van Wijer tot aan het kerkhof van Kozen. Op een nacht werden de mensen wakker van het geluid van de koets. De geestenkoets stopte bij de hoeve en er stapten wel tien mensen uit.
De mensen zijn naar binnen gegaan en hebben in de hoeve een groot feest gehouden.
Uiteindelijk heeft men een pater laten komen, die hem voor negenennegentig jaar heeft verbannen naar een woestenij in Alken.
In het kanaal huisde vroeger een waterduivel die men vaak hoorde blazen en bruisen. Wat later lagen in het water tientallen dode vissen, waarvan niemand durfde te eten.
Wanneer de vader van X uit Loon kalveren ging kopen, logeerde hij vaak bij een boer in Sint-Truiden.
Toen hij daar op een dag weer was, vond hij dat de boerin er erg bedroefd uitzag, en hij vroeg: "Wat is er aan de hand?" De boerin begon te huilen en vertelde: "Elke nacht worden we gewekt door een slag op de poort. De koeien en paarden zijn dan losgemaakt, waardoor we een heel uur nodig hebben om de dieren te vangen en weer vast te binden. Daarom hebben we besloten om te verhuizen. De boer heeft aan vijf dappere mannen gevraagd om hier een nacht te komen waken."
Die nacht hielden vijf mannen de wacht op de boerderij. Ze speelden een kaartspel tot vijf vóór twaalf, en bereidden zich dan voor op wat komen zou. Om middernacht weerklonk er een luide slag. Alle ramen en deuren vlogen open en er kwamen zes in het wit geklede heren binnen met een draagberrie waarop het lijk lag van de vroegere bewoner van de boerderij. De vijf wachters, onder wie één is gestorven van angst, maakten zich gauw uit de voeten.
De volgende dag kwam een pater de hele boerderij overlezen tot het zweet van zijn gezicht droop. Na afloop sprak hij tot de boerin: "Ik kan de geest niet wegkrijgen, maar ik zal een andere pater laten komen." Enkele uren later kwam er een klein, uitgemergeld patertje, dat vriendelijk sprak: "Boerinnetje, we zullen die geest hier eens wegsturen zodat je weer rust hebt."
Het patertje zat een hele tijd in de boerderij te bidden en sprak toen tot de boerin: "Je moet nu niet meer bang zijn, want de rust is werdergekeerd. Ik zal de geest meenemen en hem verbannen naar een plaats waar hij zon noch maan ziet." regio : Voort verzamelaar - F. Beckers -
De kaboutertjes waren kleine mannetjes die in ruil voor voedsel het werk van de mensen deden. Soms kwamen de kaboutertjes echter ook ongevraagd. Er was geen enkele manier waarop de mensen ze konden buitensluiten.
Omdat de mensen dat beu werden, heeft men de laatste zeven kaboutertjes in een klooster in Genk opgesloten. Zo zijn ze uitgestorven.
Bij een gezin dat naast het kerkhof woonde, was er een kindje gestorven. Zoals de traditie voorschreef, versierde men het graf van het kindje met papieren bloemen. Elke keer wanneer de ouders de papieren bloemen zagen, waren ze zo ontroerd dat ze bijna stierven van verdriet.
De oude grootvader wilde het lijden van de ouders wat verzachten door 's nachts de papieren bloemen van de grafsteen te halen. Toen de grootvader 's nachts de bloemen had weggenomen, kon hij echter de uitgang van het kerkhof niet meer vinden. Hij doolde de hele tijd rond en kwam steeds weer voorbij het graf van het kind.
Toen het bijna ochtend was, besloot de grootvader om de bloemen toch weer op het graf te leggen.
Daarna vond hij de uitgang van het kerkhof onmiddellijk.