De Geute is een van de mondingen van de IJssel en daar is het niet pluis. Ja, daar gebeuren soms wonderlijke dingen. Tenminste wanneer men er met het net gaat vissen. Dat ondervond eens een visser die zich er niet aan gestoord had. Hij had een goede vangst maar er overkwam hem iets om van te griezelen.
Hij lag 's nachts in de Geute, aan de kant van de wal. Hij en zijn knecht lagen reeds lang te kooi en sliepen de slaap van de rechtvaardigen. Maar ze hadden het net gebruikt en dat zou hen duur komen te staan. Want op een gegeven ogenblik wordt de knecht wakker en denkt: "Wat hoor ik toch voor vreemd gezang? Wonderlijk, op deze eenzame plaats, midden in de nacht. Wie kunnen er nu lopen zingen?" Hij roept de schipper en zegt: "Luister eens, wat is dat daar?" - "Watte?" vraagt de schipper slaperig, en hij wrijft zich de ogen uit. "Hoor je dan niet zingen?" De schipper gaat rechtop in de kooi zitten en luistert. Ja, waarachtig, er wordt gezongen. En wat een vreemd lied. Verstaan ze het goed, wordt daar gezongen:
"De lamp brandt, de lamp brandt,
Maar wij gaan liever over zand."
Ja, dat zingen ze, wonderlijk.
De schipper en de knecht staan op, schieten gauw de broek aan en gaan naar dek. Wat zien ze daar? Vier mannen. Of zijn het slechts schimmen? Het is zo onwerkelijk. Men kan niet duidelijk onderscheiden. Komt het gezang van die vier schimmen? Of ergens anders vandaan?
De schipper en de knecht staan in spanning. Wat gaat er gebeuren? De vier gedaanten komen recht naar de botter toe. Wel nog aan toe, wat zou dat moeten? Ze horen duidelijk zeggen: "Hier brandt de lamp, maar wij gaan liever over zand." Vreemde woorden. Wat hebben ze te betekenen?
De vier schimmen zijn de botter genaderd en zonder een woord te zeggen strekken ze hun acht handen uit en leggen die aan boord. Zo loodzwaar drukken die handen op de kant van de botter dat deze bedenkelijk overhelt. Zwijgend staan de vier schimmen in de duisternis, en laten hun handen loodzwaar wegen op de rand van de botter; tot kantelens toe.
De schipper en zijn knecht staan verlamd van schrik. Reeds schept de botter water, nog een ogenblik en hij kapseist. Plotseling flitst het door het brein van de schipper: "De straf voor het netvissen." Ineens schiet de macht in zijn spieren terug en bijgestaan door de knecht gooit hij de trossen los en weet met een forse stoot de botter van wal te krijgen. En toen er van door. Zo vlug ie maar kon. De Geute uit en zee in. Nooit heeft die visser weer met het net in de Geute gevist.
En dan die andere visser, die het net in de Geute uitgeworpen had. Weet je wat die beleefde? Men had hem nog wel gewaarschuwd: "Denk om die boerenplaats daar. Kom daar niet te dicht bij. Daar is het niet pluis." - "Wat is daar dan?" had de visser ongelovig gevraagd. "Wat zou me tegenover die boerenplaats kunnen gebeuren?" - "Ja, pas maar op, blijf er maar vandaan, meer zeg ik niet," huiverde de zegsman, "het is er niet in orde wat ik je zeg." Maar de schipper sloeg de raad in de wind.
Hij viste er lustig op los, de hele nacht door, en haalde het net er door of het de gewoonste zaak van de wereld was. Hij floot er zijn deuntje bij en de knecht zong een vrolijk liedje. Wat kon hem gebeuren hier. 't Scheen alles zo veilig als wat. En de vangst was goed. Het weer was prachtig, dus er was niets wat hen deerde.
Maar jawel, wie niet luisteren wil moet voelen. Want zie, stond daar niet, op de hoogte van de boerenplaats, op de dijk 'de vurige man'? Groot en dreigend stond hij daar te vlammen en zijn gloeiende rechterhand wees naar zee. "Schipper," schreeuwde de knecht en zijn stem sloeg over van hete angst, "schipper, kijk es!" - "Watte?" vroeg de schipper die nog niets gezien had, want hij was te druk bezig de vangst uit de netten te pellen, "watte, Piet?" - "Kijk," hikte Piet, "op de dijk."
De schipper hief het grijze hoofd op en jawel hoor, daar zag hij de dreigende vurige gestalte staan, hoog, op de dijk, tegenover de boerenplaats. Van klinkklaar vuur was ie, roodgloeiend, en zijn ogen gloeiden witheet. "Wa-a-a-at is dat?" hijgde de schipper. "De vurige man!" klonk het van de dijk, "de vurige man! Wat moet dat hier in de Geute?"
De schipper vergeet zijn roer en zijn netten en klemt zich van angst aan de mast vast. Hij knijpt zijn ogen toe om de vurige verschijning maar niet te zien maar dat is vruchteloos, want zo hel gloeit de vurige man dat het schelle licht door de oogleden heen dringt. Dreigend blijft de vlammende arm naar de zeekant wijzen. "We moeten weg," bibbert de knecht eindelijk. "Ja, weg, weg," hijgt de schipper en met een ruk gooit hij het roer om. De knecht hijst de zeilen en weg varen ze, zo hard de wind hen voortdrijven wil. Weg, uit de Geute, om er nooit weer met het net te komen vissen.
Nee, in de Geute is het niet pluis.
En die andere nacht dan. Het was kalm weer, zacht briesje en heldere maan. Een visser met het net bezig. En een goede vangst. Natuurlijk, in de Geute zit wel vis. Maar de visser werd weggejaagd. Evengoed als de twee vorigen. Nee, niet door vier schimmen, ook niet door de vurige man, maar door een witte gedaante.
Ja, en die bleef niet op de dijk, zoals de vurige man, nee, die kwam over het water naar de botter gestapt. Eerst leek het maar een nietig klein wit wolkje, en de schipper met zijn knecht wijdden er niet te veel aandacht aan. "Zie je dat wolkje," had de schipper gezegd. "Datte?" vroeg de knecht. Maar verder praatten ze er niet over. Maar jawel, dat wolkje werd groter en nam vorm aan. Niet ineens. Nee, je kon niet zeggen, nu is het nog een wolkje en zie, nu is het een witte gedaante. Nee, 't ging zo van lieverlede. 't Kwam dichter bij en 't groeide, 't groeide al maar door, al maar door, en toen, vlak bij de botter, stond ie ineens, hoog opgericht, de witte gedaante. Akelig glinsterden zijn ogen en zijn lange witte mantel wapperde wijd uit. Met zijn lange magere armen maaide hij in de lucht; schrikwekkend om aan te zien.
De schipper maakte dat hij wegkwam met zijn botter. Pas toen het schip in zee was liet de witte gedaante af. Al die tijd had ie achter de botter aangehold. Zwaaiend met zijn magere armen en zijn mantel woest wapperend achter hem aan.
Nee, in de Geute is het niet pluis.