De ogen van de jaguar Los ojos del jaguar - Een Colombiaans volksverhaal over de nieuwe ogen van de jaguar - |
Op een dag zag de jaguar hoe de schildpad Jabuti een tapir in een aarden pan kookte. De jaguar sloop dichterbij en omdat de heerlijke geur van het vlees zo verlokkend was, begon hij met de schildpad te onderhandelen. "Geef me toch een stuk, een klein stukje maar! Als ik iets vang, geef ik jou daar wat van!"
"Ho-ho," lachte Jabuti, "wat jij vangt, verslind je direct. Je zou me nog niet aan een klein botje laten likken. Ik ken je toch, jij eeuwige hongerhals..."
De jaguar praatte met zoveel mooie woorden op de schildpad in, dat het een steen nog zou hebben vervormd, maar de schildpad bleef hard. Hij nam de pan van het vuur en stak de stukken vlees aan een tak, die hij daarna onder luid gesmak in zijn mond stak.
Dat was te veel voor de jaguar! Met een sprong was hij bij de pan. Maar toen hij een stuk vlees wilde pakken nam de schildpad een steen en gooide die in het kokende water. Dat spatte de jaguar in zijn ogen en maakte hem blind. De jaguar sleepte zich jammerlijk klagend voort en de schildpad trok gezichten achter zijn rug.
Toen de andere dieren hoorden, wat er gebeurd was, vielen ze de jaguar aan zonder medelijden met hem te hebben. De papegaaien pikten hem in zijn vel en de apen gooiden zo veel stenen naar hem dat hij nauwelijks verder kon.
Alleen de gier had medelijden. Met zijn klauwen en zijn snavel verdreef hij de aanvallers. En toen het nacht werd, was de jaguar veilig onder zijn vleugels.
Tegen de morgen zei hij: "Wees niet bang, ik breng nieuwe ogen voor je! Hoog in de bergen, zo hoog dat er zelfs geen mos meer groeit, maar alleen de snijdende wind rond waart, daar bloeit iedere nacht de konomemura-bloem. Zodra de eerste stralen van de zon haar bereiken schitteren haar zaden als glimwormpjes. Twee zaadkorreltjes van deze bloem breng ik voor je mee en zet die in de holten van je ogen. Wacht hier op mij. Ga niet van deze plaats."
Zo gezegd zo gedaan.
De hele nacht door vloog de gier hoger en hoger en toen de zaden van de konomemura-bloem als groene sterren afvielen, was hij op de plaats van bestemming. Hij nam twee zaadkorreltjes, stopte ze voorzichtig in zijn veren en begon aan de terugweg. De hele dag vloog hij lager en lager en toen het avond werd, was hij bij de jaguar, die ongeduldig op hem wachtte.
"Waarom ben je zo lang weg gebleven? Ik heb niet eens water gedronken, om van mijn honger maar niet te spreken."
"Klaag niet!" zei de gier. "Onderdruk je honger en houd je zo lang stil totdat ik je nieuwe ogen er in heb gezet." Toen legde hij de zaadkorrels van de konomemura-bloem in de lege oogkassen en in het donker gloeiden de nieuwe ogen als twee groene lantaarns. "Oeaa, ik kan zien, ik kan zien!" riep de jaguar.
Nadat hij een tijdje van vreugde in het rond gesprongen had, ging hij meteen weer op jacht.
Terwijl hij joeg, sliep de gier op een tak zijn vermoeidheid van de lange vlucht weg... Hij werd pas wakker toen de zon al hoog boven het oerwoud stond. En wat hoorde hij toen?
Onder de boom lag een tapir en naast de tapir likte de jaguar begerig zijn muil, blikkerde met zijn groene ogen en riep hem toe: "Broer gier, kom ontbijten, je hebt vast ook erge honger!" De gier liet zich dat niet twee keer vragen. Hij vloog naar de grond en zij lieten zich alle twee de maaltijd goed smaken.
Sinds die tijd nodigt de jaguar de gier iedere dag uit voor het ontbijt, als dank voor zijn twee prachtige groene ogen... ogen die in de nacht net zo lichten als de zaden van de konomemura.
* * * EINDE * * * |
Bron : "Sprookjes van de Indio's. Mythen, sprookjes en legenden van de Indianen uit Midden- en Zuid-Amerika" door Vladimir Hulpach, vertaald door Anke Eggink. Uitgeverij Ankh-Hermes, Deventer, 1979. ISBN: 90-202-0044-5 |
|