De ooievaars - Een sprookje van Hans Christian Andersen - |
Op het laatste huis in een klein stadje stond een ooievaarsnest. De ooievaarsmoeder zat op het nest bij haar vier kleintjes, die hun kopje met het zwarte snaveltje naar buiten staken: maar die waren nog niet rood. Een eindje daarvandaan op het dak stond stijf en stram vader ooievaar. Hij had zijn ene poot opgetrokken om het zich niet al te gemakkelijk te maken terwijl hij op wacht stond. Je zou heus denken dat hij uit hout was gesneden, zo stil stond hij. "Het staat wel heel voornaam, wanneer mijn vrouw een schildwacht bij haar nest heeft!" dacht hij, "ze kunnen toch niet weten dat ik haar man ben, ze geloven vast dat ik opgecommandeerd ben om hier te staan. Dat maakt een flinke indruk!" En dus bleef hij op zijn ene been staan.
Beneden op straat speelde een troepje kinderen en toen ze de ooievaars zagen zong een van de moedigste jongens, en daarna allen te zamen, het oude liedje van de ooievaars; ze zongen het, voor zover hij het zich kon herinneren:
"Ooievaar, ooievaar, Vlieg weer naar je nest! Daar ligt je wijfje Met vier dikke jongen. De ene wordt gehangen, De tweede gespietst, De derde verbrand, En de vierde gaat binnenstebuiten!" "Hoor toch eens, wat die jongens daar zingen!" zeiden de kleine ooievaartjes. "Ze zeggen dat we gehangen en verbrand worden!"
"Dat moeten jullie je niet aantrekken!" zei de ooievaarsmoeder. "Luister er maar niet naar, dan doet het er ook niet toe!"
Maar de jongens bleven doorzingen en ze wezen met hun vinger naar de ooievaars. Alleen één jongen, hij heette Piet, zei dat het niet aardig was de dieren voor de gek te houden en hij wilde helemaal niet meedoen. De ooievaarsmoeder troostte haar jongen dan ook: "Trek het je niet aan!" zei ze. "Kijk eens hoe rustig jullie vader daar staat, en dat nog wel op één been!"
"Wij zijn zo bang!" zeiden de jongen en zij trokken hun kopje diep in het nest terug.
"Wacht es!" zei de ooievaarsmoeder. "Daar bedenk ik wat! Ik weet waar de vijver is, waar alle mensenkindertjes liggen tot de ooievaar ze komt halen om ze naar hun ouders te brengen. Die lieve kindertjes slapen en dromen zo heerlijk, als ze later nooit meer zullen dromen. Alle ouders willen graag zo'n kindje hebben en alle kinderen willen graag zo'n zusje of broertje hebben. Nu vliegen we naar de vijver en we halen er eentje voor ieder kind dat niet mee heeft gezongen en de ooievaar voor de gek gehouden; de andere kinderen krijgen er helemaal geen!"
"Maar de jongen die met zingen begonnen is, die akelige nare jongen!" riepen de jonge ooievaars, "wat doen wij met hem?"
"Er ligt in de vijver een dood kindje dat zich dood heeft gedroomd, dat zullen we meenemen voor hem. Dan moet hij huilen omdat we hem een dood broertje gebracht hebben. Maar die aardige jongen, die hebben jullie toch niet vergeten, die zei: het is niet lief dieren voor de gek te houden!, hem zullen we een broertje en een zusje brengen, en omdat die jongen Piet heette zullen jullie ook allemaal Piet heten!"
En het gebeurde zoals ze gezegd had, en sindsdien heetten alle ooievaars Piet en zo heten ze nu nog.
* * * einde * * * |
Bron : - "Sprookjes en vertellingen" door Hans Christian Andersen. Van Holkema & Warendorf, Bussum, 1975. ISBN: 90-269-0924-1 - www.beleven.org |
|