o primavera
heerlijke bloemennaam,
betekent ook begin
Over mijzelf
Ik ben Van Overstraeten Nicole, en gebruik soms ook wel de schuilnaam yasmin.
Ik ben een vrouw en woon in Halle 1500 (België) en mijn beroep is gepensioneerde leerkracht Nederlands.
Ik ben geboren op 30/06/1946 en ben nu dus 78 jaar jong.
Mijn hobby's zijn: poëzie, theater, oosterse cultuur, muziek en koken.
Ik publiceerde 4 dichtbundels (De dagen van de winter, Jagen, Sapkracht en De tuinen van Thevenet). In 2006 acteerde ik in 'De koffers zijn gepakt', een theaterproductie van het Masereelfonds, als eerbetoon aan Bertold Brecht.
een lief okerkleurig scharminkel
literatuur, cultuur, small talk
03-03-2016
Carnavalsconcertje, 2 maart
Olala dat carnavalsconcertje! Zoals altijd had ik me in mijn enthousiasme vergist van tijdstip: het concertje begon om 19.30u, maar ik had heel de tijd gelezen: 14.30u. Hwahawah! Om 14u stonden we daar al, N. en ik met mijn blauw fardeke. N. moest foto's maken.
Wij dus prompt op café. We hadden honger en bestelden een superlekkere croque bij Duo. Mmmm.... maar ik was al omgeven door een blauwe gloed, zo ongeduldig was ik om mijn blauwe gedichten voor te dragen.
Ik had eerst een zot idee: een rode carnavalsneus opzetten, of mijn lippen blauw schilderen, die rode pruik van jaren geleden terug opdiepen enz... Maar ach, ik dacht bij mezelf: dametje, je bent bijna 70, doe niet zo mal. Maar het was carnaval.
Het licht kwam van boven. Op mijn wit kopje een effect van jewelste. Wazige fotookes. Zei tegen N. dat ze mij van bovenaf moest fotograferen of in profiel. 'Moet ik dan aan het plafond hangen?' zei ze giechelend. We hadden pret.
Het concertje was superleuk. Zo vertederend, die eerste pogingen om een melodietje te spelen op de gitaar, van de eerstejaars. Het mooist klonk het samenspel, met Marie en Ward.
Ik moest 2 x voorlezen. Eerste sessie: mijn blauwe lentegedichtjes. 's Morgens was de lucht blauw en scheen het zonnetje, maar 's avonds was het bar koud en regende en waaide het. Maar ik blauwde en blauwde. Het laatste woordje van 'café bluenote' was 'ultramarijn'. Ultramarijn is een blauw pigment, dat gewonnen wordt uit lapis lazuli, een kostbare halfedelsteen. De mooiste zijn afkomstig uit Afghanistan. Ultramarijn betekent 'van over de zee', omdat het pigment in de middeleeuwen in Europa binnenkwam langs Venetië.
blauw blauw zijn de pakjes van de voorbijrijdende renners met hier en daar flitsen van gele en paarse en witte en rode vlekjes
voorbodes van de winterdood van de zich ontstapelende lente
blauw blauw zijn de blauwgekielde boerkes met rood & wit genopte neusdoeken geelkoperen snottebellen obsederend ritme van dansende gilles op de grote markt in halle
lente, carnaval
café bluenote
spaarzaam sprenkelden we woorden over het mosgroene kleed bij een lekker glaasje wijn en een knabbeltje verbeelding noemde ik je mijn lief, mijn lief van ultrmariijn
Mijn tweede voorleessessie: tanka en kyoka. Omtrent carnaval. Het ging over vreemd geklede reizigers, make-uppen in de trein, de onbedaarlijk blauwe jurk en de knalrood gestifte lippen van een jongeman, de okerkleurige tekens op een lichaam, de kobaltblauwe mond en de rode neus van een clown.
N. zei dat het goed was en ik geloofde haar.
winterstation op het doorregend perron verschijnen plotseling van overal, van nergens vreemd geklede reizigers
vandaag carnaval vrolijk opent het meisje haar doosje make-up. oogschaduw, poeder, lipstick- de reizigers kijken steels
ochtend, carnaval hij verft zijn lippen knalrood en stapt in een japon van onbedaarlijk blauw zo treedt hij uit het duister
ik tooi mijn lichaam met tekens van gele oker kobaltblauw mijn mond en hagelwit mijn handen rood de neus van een clown
there's something in the air! in het café zoent een dame haar twee roze poedels en ook elke klant
Johan vertelde, dat het geluid van 'onze' gitaar niet te vergelijken is met de ongeevenaarde klanken op de flamenco-gitaar.
Leerling was een beetje zenuwachtig. Leraar Johan verklapte een geheim: eet een banaan vooraf, dan word je rustig.
Samenspel: Marie, Johan, Ward. Het mooiste plaatje.
Achteraf nog een kriek (ik verkoos een rood wijntje: Mouton Cadet) in het Parlement, de leukste kroeg van Halle
In haar gedichten bereikt Lieve Thiebaut een fragiliteit en een vluchtigheid die ik associeer met oude Japanse dichtvormen, de tanka in het bijzonder. Inhoudelijk is het belangrijkste thema van deze dichtvormen de immanente melancholie van de natuur. Mono no aware is de Japanse term hiervoor, met zijn gelukkige associatie naar het Engelse homofoon aware = bewustzijn of bewustwording.
De immanente melancholie van de natuur is trouwens in de westerse letterkunde niet onbekend. De Romeinse dichter Vergilius* schreef reeds: Sunt lacrimae rerum - de dingen dragen tranen. De dichter merkt hoe de nevel condenseert aan het eindpunt van een boomtak of -blad en er als een traan afdruipt … dan weent de boom en dat beeld beantwoordt aan het gevoel van de mens in diverse situaties.
Lieve Thiebaut schrijft vrije verzen, zonder hoofdletters of rijmen en zonder leestekens, de hierboven genoemde tranen noemt zij sluiers, maar het resultaat is verwant:
zal ik dan opnieuw ervaren de nevel ’s morgens en de avond die in sluiers uit de velden trekt de kilte die mij wapent en de rayonnante pijn die uitvalt met het doven van lantarens mij in volkomen duister bergt
Ook voor het volgende gedicht vraag ik de lezer terug te gaan in de (literaire) geschiedenis van Japan en de verzen te vergelijken met een tanka van ... Ono no Komachi (c. 825 – c. 900), een van de beroemdste tanka-dichteressen uit het middeleeuwse Japan:
als een koorddanser en ietwat roekeloos heb ik de sprong gewaagd de ijlte rond mij en het broze van een draad liet mij uiteindelijk ademloos en tot zoveel bereid
(LT)
Door passie verteerd stapte ik in het frivool wiebelend bootje En geen dag ging voorbij of ik werd ondergedompeld
(ONK)
kokoro kara ukita fune ni norisomete hito hi mo nami ni nurenu hi no naki
(Japanse versie)
Het aantal lettergrepen in Lieve Thiebauts gedicht klopt niet (voor een tanka moeten er plus of min 31 zijn). Inhoudelijk hebben deze gedichten echter eenzelfde uitgangspunt: beide dames wagen zich aan het leven. Lieve Thiebaut nog naïef en verwachtingsvol, Ono no Komachi is al ondergedompeld. Maar weer is de globale indruk erg oosters en associeer ik dit gedicht met de wonderlijke wereld van wabi-sabi, het Japanse schoonheidsideaal van eenvoud, terughoudendheid en elegantie. Ik wil hierbij een experimentje wagen: door een paar regels te schrappen gaat dit gedicht wel heel erg op een tanka lijken:
als een koorddanser en ietwat roekeloos heb ik de sprong gewaagd de ijlte rond mij liet mij uiteindelijk ademloos
Oeps! Hier heb ik heiligschennis gepleegd, want aan gedichten mag je niks veranderen zonder de expliciete toestemming van de auteur! Maar dat Lieve Thiebaut het tanka-gevoel in mij wakker maakt, is overduidelijk!
In volgende gedichten beschrijven Lieve Thiebaut en Ono no Komachi beiden het vergaan van de herfstkleuren. Dit proces wekt een zekere melancholie op. Lieve Thiebaut voegt echter het verlangen toe aan de wanhoop, daarom eindigt haar gedicht niet zo in-droevig. Met een paar kunstgrepen maak ik van Lieve Thiebauts gedicht een of twee tanka’s, maar dat ga ik zeker niet doen. De witruimte tussen beide strofen duiden niet op een breuk, een nieuw gedicht, maar laat de lezer ruim de tijd om het verband tussen verandering en verlangen naar samensmelting zelf in te vullen.
Aan de lezer om te oordelen en te vergelijken:
alles verandert mettertijd kleuren vergaan aan hun gevoelen en vormen wanneer zij afgebroken zijn het mengsel waarin zij meer ontroeren dan toen in hun verscheidenheid
er is iets deelzaams iets verlangends zoals zij mateloos overgaan nog in zichzelf vaag in het ander geleidelijk in hun samengaan
(LT)
De bloementinten zijn nu volledig vergaan In deze wereld is mijn leven puur verlies als in een langdurige regenbui
(OnK)
Hana no iro wa utsurinikeri na itazura ni waga mi yo ni furu nagame seshi ma ni
(Japanse versie)
Tenslotte
In dit essay wilde ik een korte analyse maken van Lieve Thiebauts bundel Nazca en de literaire schakel ontdekken met het Verre Oosten. In Nazca liggen de kiemen van Lieve Thiebauts dichterschap. Zij wil de zin van het leven doorgronden, zoekt naar innerlijke en uiterlijke verruiming, is zich duidelijk bewust van het voortschrijden van de tijd. Ondanks haar melancholie verwoordt zij het verlangen naar inzicht in het menselijk bestaan. Zij verlangt naar een band met de andere, naar contact met lotgenoten.
Lieve Thiebauts poëzie is fijnbesnaard en bezit een gracieuze terughoudendheid die doet denken aan de klassieke oosterse poëzie. Zij schrijft haar verzen bij voorkeur ’s nachts. Als ze aan haar gedichten werkt, gaat ze door tot in de vroege uurtjes. Zij leest haar poëzie voor met zachte stem. Zo klinken haar woorden nog verrukkelijker, ijl, diepgaand en elegant tegelijk. Ik geloof niet in het toeval: dat Lieve Thiebaut een soort virtuele liefdesrelatie zou krijgen met het Verre Oosten, stond in de sterren geschreven.
Ergens heb ik gelezen dat mensen die niks posten op facebook, de interessantste levens hebben. Misschien is dat wel waar. Eigenlijk moeten facebookers gewoon veel tijd hebben en zich heel erg vervelen, om zo de hele tijd door met hun slimme phone te kunnen prutsen. Afgelopen jaar heb ik als experiment even meegeliked. Het resultaat was niet alleen ontluisterend, maar vooral ontgoochelend. De overdaad aan onnozele posts (tja, je laat een scheet en plaatst dit event op facebook) irriteerde me bovenmatig, Als er dan iets interessants gepubliceerd werd, hield ik me de hele tijd bezig met op het schermpje van mijn smartphone te tikken en te wrijven, want ik moest liken en nog eens liken. Besluit: wat een tijdverlies!
In 2015 heb ik desondanks toch heel wat 'posts' bijeengeschreven, niet op facebook, maar wel in tijdschriften, verzamelbundels, op mijn blogs... Ik schreef een 10-tal recensies (goed voor 5000 woorden), de inleiding bij een verzamelbundel over Gerrit Achterberg en een essay over de dichteres Lieve Thiebaut uit Sint-Pieters-Leeuw, dat uiteindelijk in december in WEL, tijdschrift van de Universitaire Werkgroep Literatuur en Media in Leuven, werd gepubliceerd.
De aanleiding voor dit essay was niet alleen mijn waardering voor dit kleine, pittige vrouwrje, dat 's nachts, in het geniep, haar gedichten schrijft, zonder daarmee naar buiten te komen - wat anders dan de gilletjes en schrikkelmoves die dichters tegenwoordig produceren!
In haar jeugdjaren had Lieve al een en ander gepubliceerd, oa een dichtbundel met de intrigerende titel NAZCA. De lijnen van Nazca zijn geogliefen, tekeningen in het zand van de pampa's van Jumana en Nazca in Peru. De tientallen figuren van dieren, honderden geometrische vormen en duizenden lijnen en lijnenspellen zijn in het woestijnzand van de hoogvlakte van Peru lang bewaard gebleven. De hoogvlakte is een van de droogste gebieden op aarde met een gemiddelde jaartemperatuur van 25 graden Celsius. Het is er bijna altijd windstil en er valt vrijwel geen regen, zodat de lijnen duizenden jaren bewaard bleven.
Maar de gedichten in NAZCA gaan niet alleen over geogiefen, integendeel: het zijn fragiele aantekeningen over...
Als u naar beneden scrolt, beste lezer, wordt uw nieuwsgieriheid bevredigd. Let wel: mijn essay zal ik verdelen over enkel posts op deze blog, want het is een lang werkstuk, het aantal woorden kan ik me nu niet onmiddelllijk herinneren.
Van eenzame vogels en mysterieuze geogliefen Essay over de poëzie van Lieve Thiebaut
Inleiding
Sommige dichters doen er alles aan om in de belangstelling te blijven en voortdurend op de voorpagina van literaire tijdschriften te worden vermeld. Andere auteurs werken jaren in stilte verder, alhoewel de kwaliteit van hun werk steeds beter wordt. Zo iemand is Lieve Thiebaut uit Sint-Pieters-Leeuw. Zij debuteerde in 1978 met de bundel Allene vogels, uitgegeven bij Panther Paperback. In Kalender 81 publiceerde zij gedichten samen met Anna Malibran en Hildo Leroy. In 1979 kreeg zij de prijs van het tijdschrift Schuim; in 1982 kreeg zij een vermelding voor een cyclus van tien gedichten uit de bundel Nazca (eerste tweejaarlijkse prijs van De Bladen van de Poëzie), in datzelfde jaar uitgegeven bij de Leuvense Schrijversaktie, in de reeks Leuvense Cahiers. In 1992 kwam uiteindelijk De Steen van Rosette op de markt, haar meest gestroomlijnde uitgave. Een vierde bundel is ongeveer klaar, na twintig jaar zwijgen, of beter: na twintig jaar geen tijd te hebben gehad om met uitgeven bezig te zijn, want het gezin, het werk, het leven gingen voor. Lieve Thiebaut bewondert Li Po en Du Fu, de klassieke Chinese dichters uit de Tang-dynastie (618 tot 908)*. In dit essay trek ik echter resoluut de lijn door naar het meesterwerk van de Japanse haiku-dichter Matsuo Bashō, Oku no Hosomichi 奥の細道, of おくのほそ道, vertaald in het Engels als The Narrow Road to the Deep North, in het Nederlands De smalle weg naar het verre noorden*. Matsuo Bashō werd beïnvloed door ….. jawel, de klassieke Chinese dichter Du Fu, die ook veel reisde en daaromtrent onsterfelijke poëzie schreef. Ik bespreek eerst de bundel Nazca*, daarna zoek ik naar Lieve Thiebauts verwantschap met het Verre Oosten.
De kosmos bestuderen en de wandeling van de maan in de pampa
Nazca is een bundel met sobere kaft en 40 fragiele, licht-melancholische gedichten over eenzaamheid, liefde en vergankelijkheid, met als belangrijkste kenmerken: eenvoudige formulering en intelligente woordgevoeligheid. Intrigerend toch, de titel van de bundel: Nazca. Na enige research kwam ik tot de ontdekking dat de lijnen van Nazca geogliefen zijn, tekeningen van dieren, geometrische vormen en duizenden lijnen en lijnenspellen, tussen 200 vóór en 600 na Chr. vervaardigd door de Nazca- en Paraca-indianen in het woestijnzand van de pampa's van Jumana en Nazca …. in Peru! In de jaren ‘30 van de 20ste eeuw formuleerden wiskundigen Maria Reiche en Paul Kosok de hypothese als zouden de lijnen en figuren een gigantische astronomische kalender zijn. Maria Reiche schreef: wij kunnen op elke lijn iets ontdekken: het pad van de zon in het verleden, of het voorbijgaan van een verre ster, het verschijnen van een of andere constellatie of simpelweg de wandeling van de maan in de pampa. Ongeveer tweeduizend jaar geleden hebben de oude bewoners van Nasca hier een ruimtestation gemaakt om de kosmos te bestuderen. Help, wat had dichteres Lieve Thiebaut in ‘s hemelsnaam te maken met Peru? En met astronomie? Ik wou hier toch zoeken naar aanwijzingen betreffende een delicate oosterse verwantschap? Maar hoe meer ik me verdiepte in de mysteries van Nacza, hoe meer ik ontdekte dat levenshoudingen, godsdiensten, mythen en filosofieën in oude culturen op verschillende continenten meer verwantschap met elkaar vertoonden dan men op het eerste zicht zou denken. Dit essay is niet de geschikte plek om op dit item dieper in te gaan, daarvoor ontbreekt de ruimte en de tijd. Ook vraagt zo’n project wellicht jarenlange studie in domeinen die niet rechtstreeks met poëzie te maken hebben.
is poëzie lezen een grote troost. De verzen van Jozeph Brodsky (1940-1996) zijn verslavend, en de verzamelbundel Strohalmen voor de lezer, een keuze uit de gedichten, uitgegeven door de Bezige Bij (een turf van meer dan 1000 pagina's) ligt naast mijn bed op de vloer; soms stop ik Brodsky onder mijn hoofdkussen, in de hoop dat zijn gevleugelde woorden in mijn dromen zullen dwalen.
Ik kende reeds zijn Romeinse elegieën (zie bericht van 24-03-2011), maar ontdekte in deze verzamelbundel ook tal van andere gedichten geïnspireerd door de klassieke mythologie. Bijna per toeval, bladerend in dit volumineuze boek, bleef ik lezen p. 592. Het gedicht Vertumnus, 16 strofen lang en gedrukt over 9 pagina's en opgedragen aan zijn Italiaanse vertaler Gianni Battafava, intrigeerde mij ogenblikkelijk. Deze naam alleen al!
Jozeph Brodsky en zijn Italiaanse vertaler.
2. De openingszin van strofe I was het startsein van een lectuur waar ik nu al dagen en dagen aan verknocht ben. Ik lees en lees en gniffel en ben 'gepakt'.
Ik ontmoette je voor het eerst op breedtegraden die jou vreemd waren. Je had die grond nog niet betreden, wel was je faam tot die contreien doorgedrongen waar fruit doorgaans vervaardigd wordt van klei. Tot aan je knieën in de sneeuw rees je daar op, wit, spiernaakt bovendien, in het gezelschap van eenbenige, evenals naakte bomen, in een hoedanigheid van expert op het gebied van lage temperaturen. 'Romeinse godheid' luidde het nogal verbleekte naamplaatje.
Vertumnus and Pomona (1717) by Francesco Penso, in an allée of the Summer Garden, St. Petersburg
3. Haha, wie was toch die VERTUMNUS?
Vertumnus was een god van de herfst, die vooral de boomgaarden bewaakte en een rijke overvloed van vruchten schonk. Hoewel zijn Latijnse naam hem aanduidt als een echte Romeinse god, verhaalde de mythe dat hij uit Etrurië naar Rome was overgekomen en daar op een van de drukste gedeelten van de stad een woonplaats had uitgekozen.
Hij werd meestal voorgesteld als een krachtig man met een krans van dennentakken op het hoofd. In zijn rechterhand houdt hij een krom tuinmes, in de linker een herdersstaf, terwijl hij in een dierenvel, dat om zijn schouders hangt, alle goede gaven die hij uitdeelt met zich meedraagt. Zijn voornaamste eigenschap is dat hij willekeurig van gedaante kan veranderen.
Brodsky vertelt over een ontmoeting met een standbeeld van VERTUMNUS. Wonderlijk genoeg ondergaat dit standbeeld een metamorfose en verandert in een levend wezen, een wezen dat verschillende gedaantes aanneemt, oa ook de gedaante van Battafava.
In strofe II en strofe VII evoceert Brodsky deze gedaantwisselingen:
Volgens de aantekeningen achteraan in de bundel verandert Vertumnus hier misschien in Gianni Battisfava!
Zie de schoenen vna Balenciaga...
In strofe V zegt Vertumnus het duidelijk:
Wees niet verbaasd. Mijn specialiteit is de metamorfose.
Al wie ik aankijk wordt onmiddellijk mij.
4. Op het einde van dit verhaal laat de dichter zich 'in een smakeloos gemeubileerde kamer' op zijn handen en voeten zakken, krabt met zijn nagels over het parket, alsof Vertumnus daaronder ligt verborgen (omdat de vloer warmte uitstraalt). Terwijl in de aanpalende kamer rokken ruisen, vaatwerk rInkelt en het naar vorst ruikt, fluistert hij, zijn wangen tegen de natte vloer gedrukt: 'Vertumnus, kom terug'.
In Vertumnus gaat het dus duidelijk over meer. Brodsky laat Vertumnus filosoferen over het temporaire van het geluksgevoel, een gevoel dat goden niet kunnen ervaren, omdat zij eeuwig zijn. Stervelingen kunnen wel gelukkig zijn, omdat zij maar voor een tijdje op aarde verblijven. In strofe 7 ervaart de dichter zo'n geluksgevoel:
Nowadays I sense that behind my back also stretches a street overgrown with colonnades, that at its far end also shimmer the turquoise crescents of the Adriatic. Their total is, clearly, your present, Vertumnus -small change, if you will; some loose silver with which, occasionally, rich infinity showers the temporary. Partly out of superstition, partly, perhaps, because it alone-- the temporary -is capable of sensation, of happiness.
Besluit: laten we dus van ons geluk genieten, al is het maar tijdelijk!
5. Maar het leukst is misschien nog wel het liefdesverhaal van Vertumnus en Pomona - gevonden al surfend op google:
Vertumnus and Pomona (1630, Paulus Moreelse)
'Men wist te verhalen van zijn liefde voor Pomona, die ook een godin was van de tuinen en altijd bezig was met enten, snoeien en gieten, kortom met alles, wat het verzorgen van de tuinen betreft. Zij was met zoveel ijver daarvoor bezield, dat zij niets wilde weten van de liefde, waarmee de Faunen en Saters en ook Silvanus haar vervolgden, zij verborg zich voor hen in haar goedgesloten tuin. Ook Vertumnus kwam en dong naar de hand van Pomona, tevergeefs. Steeds nam hij nieuwe gestalten aan, om haar toch te kunnen zien en zo mogelijk haar liefde te winnen, maar zijn pogingen bleven ijdel. Eindelijk nam hij de gedaante aan van een hoogbejaarde oude vrouw, en leunende op een stokje strompelde hij de tuin binnen, bezag daar alles, bewonderde veel en kuste de godin. Daar stond nu een olmboom, waarom wijnranken vol heerlijke druiventrossen zich slingerden. Het oudje wees op die boom als op het zinnebeeld van de echt, wanneer man en vrouw elkaar weerkerig steunen en helpen. Zij sprak daarop veel van de eerlijke, trouwe liefde van Vertumnus en ried Pomona aan zijn aanzoek niet af te slaan. Zij verhaalde daarbij van een nimf, die door Venus wegens haar hardvochtigheid en preutsheid in een steen was veranderd en drong er nogmaals ten sterkste op aan, dat de godin eindelijk de wensen en gebeden van Vertumnus verhoren zou. Dit gezegd hebbende ontdeed de god zich plotseling van zijn aangenomen gedaante, liet al wat er ouds en vrouwelijks aan hem was varen en vertoonde zich in zijn jeugdige kracht en schoonheid. Zo Pomona hem nu geen gehoor gaf, had hij besloten geweld te gebruiken, maar geweld was niet meer nodig. Ook de godin voelde de zoete smart van de liefde en staarde met verrukking op de schone gestalte van de god. Voortaan waren Vertumnus en Pomona, ook in den eredienst, onafscheidelijk verbonden.'
Joseph Brodsky, Kees Verheul (samenst.) Strohalmen voor de lezer een ruime keuze uit de gedichten
Uitgeverij De Bezige Bij, juni 2015 gebonden met leeslint, 1152 pagina’s
Een paar dagen geleden kreeg ik dit bericht in mijn mailbox:
Beste stadsdichter,
Lang geleden dat we elkaar nog eens gehoord/ontmoet hebben. Maar daarom hebben we niet minder stil gezeten.
Enkele jaren geleden heb jij je medewerking verleend aan het literair parcours ‘Dichter bij Vroeger’ in Halle. En opnieuw zou ik een beroep op jou willen doen. Ik leg het even uit.
De panelen van ‘Dichter bij Vroeger’ staan 3 jaar later nog steeds in het straatbeeld en ook de wandeling doet het nog steeds vrij goed bij Toerisme Halle. We willen de poëzie en ook de info op de borden naar de toekomst ontsluiten voor blinden en slechtzienden. Daarom gaan we de borden voorzien van een QR-code. Wandelaars die met een ‘QR Code Reader’ op hun gsm/tablet/of weet ik veel welk apparaat/ de QR-code scannen krijgen dan het gedicht/info te horen. Met deze verrijking richten we ons trouwens niet alleen tot de blinden en slechtzienden maar tot iedereen. Een gedicht ‘horen’ geeft immers een andere beleving dan een gedicht ‘lezen’.
Daarom hadden we graag gebruik gemaakt van jouw stem. De bedoeling is dus dat je in de studio je eigen gedicht(en) even komt inlezen. Indien je thuis over de nodige opnameapparatuur beschikt mag je de file ook doorsturen.
In het andere geval zou ik je willen uitnodigen in de studio. Ik zou deze opnames willen concentreren op 2 voormiddagen. Ofwel nu zaterdag 12/09 (11u-12u) ofwel zaterdag 26/09 (11u-12u)
Graag een seintje of je je op één van deze 2 momenten kan vrijmaken. De opnames zouden plaats vinden in Halle (in de studio’s van Stadsradio Halle, Brgensesteenweg 94 (vlakbij rotonde Zwarte Kat)
Sympathieke groet,
Geert Vanhassel
Wij dus verleden zaterdag naar de Steenweg op Bergen
Een eerste groep Halse dichters (3) breiden een vervolg aan het project Dichter bij vroeger. In de opnamestudio van Stadsradio Halle moesten we onze gedichten inlezen, met een koptelefoon op. Dan kun je jezelf horen lezen. Een superleuke ervaring!
(Met dank aan Geert Vanhassel).
MOLENBORRE
trompe l’oeil of vreemdgaan van ogen niet de zwarte madonna blikt meedogend over dit galactisch wit. aan de lunkerkant gloeit een lantaarn, alsof deze muren licht verlangen, alsof dit wit zijn niet genoeg heeft aan sneeuw.
de oude huizen kijken koud en slaperig naar niets. als reuzen van sneeuw leunen zij zacht tegen elkaar, tijdeloos en teder, zij knuffelen en zoenen zich scheef. temidden van dit koele knetterwit, het frisse grijs van ijs. een muur
staat haaks op dit sprookje van blauw. daar waar eens de rivier zich verloor tussen modder en goor, dekt smetteloze sneeuw de opening, de bron.
Dit is de dichter Etienne Devisch. Het gedicht dat hij voorlas, kon ik niet horen. De deuren van de opnamestudio waren potdicht!
En dit is de dichter Pieter Deelen.
Mijn gedicht, aan het kanaal...
DAMPDECOR
op de brug over het kanaal zie ik eindelijk de mist. spelende ijle spokenkinderen over donkergroen water. een koude horizon, met vuilbruine okers. achter schaduwen laten bruisende oevers zich vermoeden. boomtoppen bedekt met rokerige chocolademousse. de moorkoppen van turner, bedenk ik, en gloednieuw schuimig schilderij. hoe ben ik in dit dampdecor nu het dodelijkst? ordenen, zegt hij, ordenen. erg belangrijk.
naar alle afspraken gaan. elke dag één appeltje eten. en last hebben van het verleden, de heks die ik was. naar de zonnekant lopen, ondanks de zon. de baan oversteken, ondanks de voorbijrijdende wagens. ondanks het vogellijkje voor me op de weg. een glazen deur die ik niet openkrijg. blauwe vingertoppen onder schitterend bahama rood. duwen, zegt hij, duwen. zie je wel, dat je moet duwen?
EN HiERONDER NOG ENKELE KIEKJES VAN DE LITERAIRE WANDELING, ANNO 2013
Flower stories are endless. We shall recount but one more. In the sixteenth century the morning-glory was as yet a rare plant with us. Rikiu had an entire garden planted with it, which he cultivated with assiduous care. The fame of his convulvuli reached the ear of the Taiko, and he expressed a desire to see them, in consequence of which Rikiu invited him to a morning tea at his house. On the appointed day Taiko walked through the garden, but nowhere could he see any vestige of the convulvus. The ground had been leveled and strewn with fine pebbles and sand. With sullen anger the despot entered the tea-room, but a sight waited him there which completely restored his humour. On the tokonoma, in a rare bronze of Sung workmanship, lay a single morning-glory--the queen of the whole garden
In such instances we see the full significance of the Flower Sacrifice. Perhaps the flowers appreciate the full significance of it. They are not cowards, like men. Some flowers glory in death--certainly the Japanese cherry blossoms do, as they freely surrender themselves to the winds. Anyone who has stood before the fragrant avalanche at Yoshino or Arashiyama must have realized this. For a moment they hover like bejewelled clouds and dance above the crystal streams; then, as they sail away on the laughing waters, they seem to say: "Farewell, O Spring! We are on to eternity."
Said Laotse: "Heaven and earth are pitiless." Said Kobodaishi: "Flow, flow, flow, flow, the current of life is ever onward. Die, die, die, die, death comes to all." Destruction faces us wherever we turn. Destruction below and above, destruction behind and before. Change is the only Eternal,--why not as welcome Death as Life? They are but counterparts one of the other,--The Night and Day of Brahma. Through the disintegration of the old, re-creation becomes possible. We have worshipped Death, the relentless goddess of mercy, under many different names. It was the shadow of the All-devouring that the Gheburs greeted in the fire. It is the icy purism of the sword-soul before which Shinto-Japan prostrates herself even to-day. The mystic fire consumes our weakness, the sacred sword cleaves the bondage of desire. From our ashes springs the phoenix of celestial hope, out of the freedom comes a higher realisation of manhood.
Why not destroy flowers if thereby we can evolve new forms ennobling the world idea? We only ask them to join in our sacrifice to the beautiful. We shall atone for the deed by consecrating ourselves to Purity and Simplicity. Thus reasoned the tea-masters when they established the Cult of Flowers.
When a tea-master has arranged a flower to his satisfaction he will place it on the tokonoma, the place of honour in a Japanese room. Nothing else will be placed near it which might interfere with its effect, not even a painting, unless there be some special aesthetic reason for the combination. It rests there like an enthroned prince, and the guests or disciples on entering the room will salute it with a profound bow before making their addresses to the host. Drawings from masterpieces are made and published for the edification of amateurs. The amount of literature on the subject is quite voluminous. When the flower fades, the master tenderly consigns it to the river or carefully buries it in the ground. Monuments are sometimes erected to their memory.
The birth of the Art of Flower Arrangement seems to be simultaneous with that of Teaism in the fifteenth century. Our legends ascribe the first flower arrangement to those early Buddhist saints who gathered the flowers strewn by the storm and, in their infinite solicitude for all living things, placed them in vessels of water. It is said that Soami, the great painter and connoisseur of the court of Ashikaga- Yoshimasa, was one of the earliest adepts at it. Juko, the tea-master, was one of his pupils, as was also Senno, the founder of the house of Ikenobo, a family as illustrious in the annals of flowers as was that of the Kanos in painting. With the perfecting of the tea-ritual under Rikiu, in the latter part of the sixteenth century, flower arrangement also attains its full growth. Rikiu and his successors, the celebrated Ota- wuraka, Furuka-Oribe, Koyetsu, Kobori-Enshiu, Katagiri- Sekishiu, vied with each other in forming new combinations. We must remember, however, that the flower-worship of the tea-masters formed only a part of their aesthetic ritual, and was not a distinct religion by itself. A flower arrangement, like the other works of art in the tea-room, was subordinated to the total scheme of decoration. Thus Sekishiu ordained that white plum blossoms should not be made use of when snow lay in the garden. "Noisy" flowers were relentlessly banished from the tea-room. A flower arrangement by a tea-master loses its significance if removed from the place for which it was originally intended, for its lines and proportions have been specially worked out with a view to its surroundings.
Tell me, gentle flowers, teardrops of the stars, standing in the garden, nodding your heads to the bees as they sing of the dews and the sunbeams, are you aware of the fearful doom that awaits you? Dream on, sway and frolic while you may in the gentle breezes of summer. To-morrow a ruthless hand will close around your throats. You will be wrenched, torn asunder limb by limb, and borne away from your quiet homes. The wretch, she may be passing fair. She may say how lovely you are while her fingers are still moist with your blood. Tell me, will this be kindness? It may be your fate to be imprisoned in the hair of one whom you know to be heartless or to be thrust into the buttonhole of one who would not dare to look you in the face were you a man. It may even be your lot to be confined in some narrow vessel with only stagnant water to quench the maddening thirst that warns of ebbing life.
Flowers, if you were in the land of the Mikado, you might some time meet a dread personage armed with scissors and a tiny saw. He would call himself a Master of Flowers. He would claim the rights of a doctor and you would instinctively hate him, for you know a doctor always seeks to prolong the troubles of his victims. He would cut, bend, and twist you into those impossible positions which he thinks it proper that you should assume. He would contort your muscles and dislocate your bones like any osteopath. He would burn you with red-hot coals to stop your bleeding, and thrust wires into you to assist your circulation. He would diet you with salt, vinegar, alum, and sometimes, vitriol. Boiling water would be poured on your feet when you seemed ready to faint. It would be his boast that he could keep life within you for two or more weeks longer than would have been possible without his treatment. Would you not have preferred to have been killed at once when you were first captured? What were the crimes you must have committed during your past incarnation to warrant such punishment in this?
Al een tijd lang lees ik en herlees ik een schattig boekje, The Book of Tea by Kakuzo Okaku. Uit het verrukkelijke hoofdstuk Flowers wil ik toch deze passages presenteren, want zoals alle ladies ben ik dol op bloemen.
In the trembling grey of a spring dawn, when the birds were whispering in mysterious cadence among the trees, have you not felt that they were talking to their mates about the flowers? Surely with mankind the appreciation of flowers must have been coeval with the poetry of love. Where better than in a flower, sweet in its unconsciousness, fragrant because of its silence, can we image the unfolding of a virgin soul? The primeval man in offering the first garland to his maiden thereby transcended the brute. He became human in thus rising above the crude necessities of nature. He entered the realm of art when he perceived the subtle use of the useless.
In joy or sadness, flowers are our constant friends. We eat, drink, sing, dance, and flirt with them. We wed and christen with flowers. We dare not die without them. We have worshipped with the lily, we have meditated with the lotus, we have charged in battle array with the rose and the chrysanthemum. We have even attempted to speak in the language of flowers. How could we live without them? It frightens on to conceive of a world bereft of their presence. What solace do they not bring to the bedside of the sick, what a light of bliss to the darkness of weary spirits? Their serene tenderness restores to us our waning confidence in the universe even as the intent gaze of a beautiful child recalls our lost hopes. When we are laid low in the dust it is they who linger in sorrow over our graves.
Ik was weer in het kleine huis. Mocht even de tuin in. Ik herinnerde mij de tuin. De groengeverfde latten van het punthekken dat de tuintjes van de buren afbakende. Rechts Paula en Jan, links Maree.
Het gammele duivenhok achteraan. Het houten bankje, vanwaar je de duiven kon zien struinen en hun vleugels strekken. De preistruiken, de radijsjes. En altijd weer de geur van druivenstront.
Het kleine afdak, waaronder je kon schuilen als het regende. Er was niet veel plaats. Onder het afdak de resten van een oude houten wasmachine met zwengel, de onderdelen opeengestapeld.
Je moest eerst door het huis lopen, de voorplaats, de keuken, over de koer naar het tuintje.
Maar tot mijn grote consternatie was er geen tuin meer. Ik kwam uit op een vlak soort pleintje, bedekt met glanzend asfalt. Je moest zelfs een trapje op om het te bereiken.
Ik voelde voorzichtig met mijn rechtervoet of het plein geen verraderlijke val was, of de grond niet zou doorzakken als ik erop liep.
Onlangs was ik uitgenodigd om deel te nemen aan een literair project op facebook. We moesten 5 opeenvolgende dagen een gedicht of een tekst posten op facebook.
Ik grabbelde in mijn dromenboek, selecteerde 5 dromenfragmenten waarin textiel, kleren en kleuren een rol speelden.
1. Droom nummer 59
Ik zat op de schouders van een man,. Hij had me in een opwelling opgetild en liep schertsend met me door de nacht. Ik droeg roze tule en taft en satijn, mijn jurk wapperde bij elke stap. Ik glunderde en schommelde met mijn blote benen. Was die man mijn vader, was het A.? Was het een nieuwe man, was het Konstantin uit Sturm der Liebe? We kwamen voorbij een traliehek, waarachter een krokodil schuilde. Een man toonde het beest. Hij had het in zijn armen, maar verwittigde ons voor het gevaar.
Mijn voordeur was gloednieuw (eindelijk gerepareerd!) en blonk in de nacht. Thuis hadden mijn ouders het haardvuur aangestoken, de vlammen likten warm en blauw aan het hout. Mijn dochter ging naar bed, zij was weer slechtgeluimd en mopperde.
2. Tweede droom. Als ik aan droom 5 kom zal ik iemand nomineren. Of wil Annelies De Ville een verhaaltje/ gedicht schrijven? Over kleren, kleuren, textiel?
Droom nummer 33
(Teruggevonden droom)
Ik droomde dat ik met de trein vertrok naar de Caraïben. Mijn koffers puilden uit van jurken en ensembles. Merknaam: Rue Blanche. Eénogige Johnny kwam me halen met zijn helikopter, beschilderd met de uitbundige kleuren van Christian Lacroix.
De dageraad parelde in aquareltinten. De heuvels kleurden lichter naar de horizon toe, in tinten van diep kobaltblauw en koel monastraal blauw. Van superfijn ultramarijn naar bijna rozeachtig chinees wit. Sepiabruin en de kleur van gebrande groene aarde - en ook schitterend smaragdgroen.
Eénogige Johnny zei: ach, ik kom hier eigenlijk alleen maar om vliegles te geven.
Hadden al die meisjes een naam?
Ps: hierbij een foto van Lady Gaga in Chrristian Lacroix. Zij heeft dezelfde haarkleur als ik.
3. Droom nummer 47
De purperen tas (fragment)
Ik arriveerde op een school voor een interim-opdracht. Ik droeg een sneeuwwit pakje (jasje, broek) en was superslank, want ik voelde mijn lenige heupen, mijn magere dijen elegant heen en weer bewegen in de pijpen van mijn witte plooibroek.
De directrice werd geassisteerd door een glimlachende mooie man. Krulhaar, prettig blauw overhemd, jeans. Later bleek hij haar zeventienjarige zoon te zijn, wat ik niet geloofde. Zijn leeftijd, bedoel ik. Maar hij ontlastte me wel van mijn tas, een schitterende purperen schoudertas met lederen handvatten en applicaties. Hij zou de tas voor me bewaren, op een veilige plaats.
In de halfduistere leraarszaal (want het was kersttijd) babbelden we er lustig op los. Ik maakte kennis met een dame met opgestoken haar, zij hield van jazz. Een guitig dametje had glitters aan de hals, een heel mooi decolleté. In een flits zag ik A. (wat deed hij op mijn school?) die vrouw begluren. Ik was al bang dat hij haar interessant ging vinden. Om de jazz natuurlijk. Maar hij keek verbouwereerd naar haar slierten haar en haar wat overdreven maquillage.
4. Droom nummer 49
A hypnagogic hallucination
Een dame in luxueuze jas met bontkraag en hoed werd achternagezeten door een onduidelijk iemand, een onduidelijk iets. Zij verplaatste zich als in een computergame, als een figuurtje uit een nintendo-spel. Ze schoof vooruit, achteruit, naar links, naar rechts. Plots rende ze (op hoge hakken) vakkundig de hoek om. Schitterend. Ze was nu volkomen onzichtbaar, ze was verdwenen, foetsjie….
ik was plots klaarwakker.
4. Reeds de vierde bijdrage betreffende mijn vijfdaagse publicaties ter bevordering van de literatuur in Vlaanderen!
Ongelooflijk in hoeveel van mijn dromen textiel en kle(u)ren belangrijk zijn. Niet verwonderlijk: mijn lieve mama was een begenadigd naaister en in mijn vroege jeugd hadden wij het altijd over kwikjes en strikjes. Ik nomineer Micheline Cuypers om mee te doen!
Droom nummer 29
Dentelle de France
Ik had weer eens een lief. Zijn naam was Patrick. Een Ierse naam. Sint Patrick’s day, bedoel ik.
Patricks moeder leek erg jong van veraf gezien. Maar van dichtbij klopte en dreinde haar huid op haar jukbeenderen. Klaar om te verschrompelen. Een doodsstrijd. Zij had zwart heksenhaar. Geverfd, natuurlijk.
Als hobby verzamelde zij ‘ongedierte’: wormen, slakken, meikevers. Zij kwam aandraven met een kistje: daarin bewaarde zij een verzameling levende wormen, die zij had aangekleed als ballerina’s. Met roze jurkjes, hoepelrokjes, katoenen gebreide accessoires, kleurige linten en bloemen.
De glibberige lijfjes, gewurmd in satijnen volants afgeboord met sexy zwarte kant - 'Dentelle de France' - krioelden door elkaar in de sigarenbox.
5. Vijfde en laatste bijdrage voor het vijfdaagse project voor de bevordering van de literatuur in Vlaanderen. Dit keer een echt gedicht, geschreven bij een schilderij van Thomas Roose. zie http://static.skynetblogs.be/media/169074/1959516155.pdf
opiumdroom
hoe heerlijk moet het zijn te slapen in dit bleek papaverveld. duizend klaprozen als wolkenwitte ballerina’s, hun kelkjes pronkend strak en opwaaiend in maanlicht. de avondkou omarmt. de wind waait zacht als lucht maar in mijn dromen in mijn slaap kijk ik verbaasd de uren in. ik wentel mij in rokken van gebroken wit, mijn stelen slank en buigzaam, mijn sappen honingzoet en smakend naar de maan. ik voel mij zwangerblauw en rijp van zaad, maar hoor hoe messen scherp en wreed papavers slaan. ik zie mijn zussen krakend krimpen, hun jurken geurig van de waan. zij sissen gauw van hemelsblauw, hun poederhart belooft wanhopig troost. het is nu tijd om op te staan, maar oeps! mijn dromen vloeien weg, voorgoed van hiervandaan.
Tenslotte wil ik een eresaluut brengen aan onze Vlaamse dichters die deelnamen aan Poetry International: Peter Verhelsten Els Moors. Els Moors' fuckende konijnen herinner ik me voor eeuwig, en sinds ik De boom N. van Peter Verhelst heb gelezen (ook al jaren geleden) ben ik verliefd geworden op tuinen...
de pijnboom en het reiken
’s Middags wemelen de boomkruinen van de cicaden ’s avonds drijven ze van ons weg de vallei in op sleeptouw genomen door duizenden mammoeten
waarom duizenden mammoeten hier nacht na nacht met ingetrokken poten kop vooruit springen van rots naar rots – hoewel ze uitgestorven zijn
hoofd in de nek ogen gesloten gaan we op en neer vormen we nieuwe sterrenbeelden nauwelijks een seconde vlammen ze op
over duizenden jaren zal iemand op dezelfde plek –
in dit voetlicht zoek ik de witte fuckende konijnen de leegte staat op draagbaar een twee drie mars laten we samen bewegen en niet onnodig wervels kraken leg beide handen liefdevol rond dit brein wij gaan huiswaarts naar het witte fuckende konijn
Ditmaal een Poolse dichteres, maar ook de Russische dichter Philip Nikolayev, met zijn leuke smoel, vind ik super!
INNA RÓŻA Urodziłam niesamowicie piękną córkę, jej zęby, jej włosy są jak z Pieśni nad Pieśniami. I sama poczułam się piękna, dziękuję. Ale ona to zupełnie inne piękno, to jest piękno, które chcę chronić. Gdybym miała jakieś swoje piękno, wstydziłabym się go, zresztą pewnie mam jakieś piękno, faceci nie lataliby tak za mną, gdybym go nie miała, ale nie lubię swojego piękna, bo faceci latają za nim. Piękno mojej córki to co innego. Piękno mojej córki, tak uważam, jest jedyną nadzieją tego świata.
EEN ANDERE ROOS Ik heb een ongelooflijk mooie dochter gebaard, haar tanden, haar haren zijn als het Hooglied. En zelf voelde ik me mooi, dank u. Maar zij is een heel andere schoonheid, een schoonheid die ik wil beschermen. Als ik zelf schoonheid had zou ik me ervoor schamen, trouwens, ik bezit vast wel enige schoonheid, kerels zouden niet zo achter me aan zitten, als ik die niet had, maar ik hou niet van mijn schoonheid, want kerels zitten achter haar aan. De schoonheid van mijn dochter is iets anders. De schoonheid van mijn dochter, dat meen ik, is de enige hoop van deze wereld.
'Bargielska ondervraagt het bestaan zelf en doet dit met een kracht ontsprongen uit verbijstering, woede en tederheid – soms gecontroleerd, soms de oppervlakte doorbrekend. Je kan er nooit helemaal zeker van zijn of ze serieus of humoristisch is. Net wanneer je ontspant, wanneer je je in bekend gebied waant – iemand die een selfie schiet, het beëindigen van een romantische affaire, het verpletterde lichaam van een insect op de trap – word je scherp overeind getrokken door veel grotere vragen. Bargielska’s schrijven ontwapent en zet je tegelijkertijd op het verkeerde been.
Haar meest recente bundel Nudelman werd in 2014 gepubliceerd, hetzelfde jaar waarin haar literaire toneelstuk Clarissima in première ging bij het Witkacy Theater in Zakophane, opgevoerd door Alesandra Justa. Bargielska woont in Warschau, waar zij ook geboren is. Ze doceert poëzie en proza aan masterstudenten van de Jagiellonian Universiteit in Krakow.'
Ik koos dit gedicht omdat de inhoud helemaal mijn ding is: mijn angst, mijn melancholie omdat al die mooie bloemen, die mooie planten en bomen in de toekomst zullen moeten wijken voor beton.
BASTAARD Op naar de vrolijke, vreugde brengende strijd voor de hegemonie van de tuin! Naar voren snellend als het erom gaat het eigen land in een land van bloeiende tuinen te herscheppen, waar eenieder, zelfs de armste, zijn deel heeft. Leberecht Migge, Tuincultuur van de 20e eeuw
Poëzy is de moedertaal van het menschengeslacht; zoals hovenieren ouder dan den acker-bouw: schilderkonst, – dan schrift: gezang, – dan declamatie: gelykenissen, – dan redeneeringen: ruil, – dan handel. Johann Georg Hamann
BASTAARD
Moerassige landerijen. Iemand hangt vilten inlegzolen aan de waslijn op zijn balkon met glas. Wol druipt. Wasgoed verwelkt in de wind. Iemand breekt lila seringen af in het stadspark en draagt ze naar de bus. Een utopisch spel. De gewaden van de Logos zijn afgelegd en de zittingen in de bus nu het best gekleed.
Logistieke patronen, tsaristische stoffen, geruite wereld. Blok. Blokken. Twee mannen grillen aan de rand van het parkeerterrein, het postkantoor verkoopt pakjessoep, groentezaden, allemaal waar. Vertrouwenwekkende maatregelen: voortuinen worden met een touwtje afgebakend. Café Marzipan bestaat niet meer.
Zand. Baksteen. Met de grond gelijkgemaakte stad. Roze en lila geverfde traliepoorten, metalen stralen van de zon van het oosten die almaar opgaat. Landschap, o taalpanorama van de Logos creator. Landschap, gehalveerd, in voor- en achterkant. Hoe de ruimte meegeeft en dingen tevoorschijn lokt: permanent bos. Open terreinen. Vroeger en nu.
In de poëzie van Marion Poschmann (Duitsland, 1969) gaan het zichtbare en het onzichtbare bevreemdende verbindingen aan. Voorwerpen, plekken, situaties en handelingen worden haarscherp waargenomen en in concrete bewoordingen beschreven. Herkenbaar zijn ze echter niet meteen. Ze worden verweven met associaties, herinneringsflarden, citaten, reflecties en droombeelden. De metaforen en vergelijkingen die Poschmann tussen haar opsommingen inlast, maken de opgeroepen werkelijkheid transparant en tonen hoe gelaagd elke ervaring is.
Ik heb blijkbaar dit jaar een voorkeur voor Duitse poëzie. Deze dame, uit de vroegere DDR, draagt haar gedichten krachtig voor. Haar rechterhand beweegt ritmisch op en neer, van voor naar achter en van links naar rechts, alsof zij een orkest dirigeert. Fantstisch! En wat een stem!
Op de videao is he teerst de beurt aan Hester Knibbe.
SOMEBODY'S GOING [EXTRACT]
somebody’s going & he knows he’s going a way somebody’s going & she knows he’s going away some body knows that he is going away for he knows that she stays & that some body goes a way she knows for she is staying that he can only go away if she would stay she knows: if she also went away there would be no more go ing away for there would be nobody left that stays but how can he know that - for he does not even turn
JEMAND GEHT [AUSZUG]
jemand geht & er weiß daß er fortgeht jemand geht & sie weiß das er fortgeht
jemand weiß daß er fortgeht weil er weiß daß sie bleibt & daß jemand fort geht weiß sie weil sie bleibt er kann nur fortgehn wenn sie bleibt weiß sie wenn sie auch geht würde es kein fort gehen mehr geben weil es nichts geben würde was bleibt aber wie kann er das wissen er dreht sich nicht einmal um.
'Ongetwijfeld is Barbara Köhler een van de belangrijkste en invloedrijkste dichters van haar generatie. Met haar werk heeft zij vele prijzen en beurzen gewonnen. Barbara Köhler benadert de onderwerpen van haar gedichten met een uitzonderlijke talige precisie, maar zonder ze eenduidig – en dat kan ook inhouden: eendimensionaal – te willen maken. Liever kiest ze voor mogelijke en ongebruikelijke perspectieven.'
Deze dichter komt uit Zambia. Publi ook de vertaling in het Nederlands. Gedicht doet me denken aan de song Strange Fruit van Billie Holiday, en aan gedicht van Ward Mertens bij een schilderij van Frieda Kahlo (naar beneden strollen).
V. Het vrekkige
En heel even weer is de duisternis nieuw, de aarde zwaar van het vrekkige voorjaar. Wie hoort er hoe de milde spatjes regen op de aarde spuwen en vergeten zangen veranderen in lofliederen geworteld aan bomen zoet van het bloed van geknevelde vruchten, vruchten hangend van takken, zwaaiend gezwollen en gerijpt, nu en dan vallend buiten het zicht van deze vlakte.
V. The Ungiving
And for a while, the darkness is new again, the earth heavy with the ungiving spring. Who will hear the gentle spats of rain spit on earth and turn songs we’d forgotten to singing hymns rooted to trees sweet with the blood of pinioned fruit, fruit hung from boughs, swinging swollen and ripe, casually falling beyond the view of this plain.
Togara Muzanenhamo werd geboren in de Zambiaanse stad Lusaka en bracht zijn jeugd door op een boerderij in Zimbabwe. Hij studeerde bedrijfskunde in Parijs en Den Haag. Na zijn studie keerde hij terug naar Zimbabwe, waar hij aanvankelijk journalist was en later werkte voor een organisatie die Afrikaanse filmscenario’s produceert. In 2001 trok hij naar Manchester om zich daar aan de universiteit te specialiseren in creatief schrijven. Zijn gedichten werden in tal van tijdschriften gepubliceerd. Zijn eerste bundel, Spirit Brides, verscheen in 2006 bij Carcanet Press en bereikte de shortlist van de Jerwood Anderson First Collection Prize. Zijn tweede bundel, Gumiguru, kwam uit in 2014. Eind 2014 publiceerde Muzanenhamo ook de bundel Textures, die naast gedichten van hemzelf ook verzen van John Eppel bevat.
Born in Dresden in 1962, Durs Grünbein is the most significant and successful poet of his generation in Germany. A modern poeta doctus, his streetwise, ironic style belies at first the deep seriousness of his project and the emotional resonance at its core. His poems range across the most eclectic of material: from classical sources to quantum physics; from the Anglo-American poetic tradition to contemporary neuroscience; from a philosophical celebration of Descartes to an elegy for Dresden.
dit is een foto van durs toen hij nog jong was.
nu is hij een prachtige rijpere man met een baard!
Au VIe siecle de notre ère, une paix relative regne entre les Bretons et les Saxons, qui se partagent l'actuelle Angleterre. Axl et Beatrice s'aiment depuis si longtemps qu'ils ont oublié peu a peu ce qu'ils ont vécu dans le passé. Avant que la mémoire ne leur manque, ils veulent retrouver leur fils unique, parti s'etablir dans un autre village à l'Est. Mais, pour le rejoindre, ils vont devoir traverser le dangereux territoire de la dragonne Querig et ses brumes éternelles...
de laatste dagen drijf ik op wolkjes van geluk. twee gebeurtenissen zijn daar de oorzaak van:
1. heb net een wondermooi boek uitgelezen, van kazuo ichigiro: the buried giant, in het frans le géant enfoui. het einde is intriest. maar toch kon het niet anders eindigen, vond ik.
het was het enige juiste einde.
kazuo ichigiro, alhoewel hij in engeland is opgegroeid, heeft zijn roots niet verraden.
hij is de schrijver van het vliedende leven.
om bij te huilen om zoveel schoonheid.
ik wil nu voor een tijdje geen roman meer lezen, om in the mood te blijven. als ik nu rommel lees, is dit zinderende gevoel weg.
ik wil het nog even bijhouden.
2. tweede oorzaak is een droom, die ik een paar dagen geleden heb gehad.
heb hem opgeschreven. het is droom nummer 70:
Hij kwam terug.
Ondanks het feit dat een nieuwe liefde zich in mijn leven aankondigde: dit keer was het een jongen met een scandinavisch uiterlijk.
Een stevige kerel met blonde krullen.
Daar kwam hij de kamer binnen, mijn enige, grote liefde. Zijn rechterschouder hield hij zoals vanouds een beetje neerwaarts gericht, hij lachte zijn rimpeltjes in, zijn flitsende ogen vol binnenpretjes.
Plots was daar een hele familie, ook vrienden waren uitgenodigd.
Mijn nieuwe liefde liet met een glimlach toe dat ik mijn oude liefde verwelkomde.
Ik voelde me dolgelukkig. Ik leunde tegen hem aan, ik wou mijn oude liefde opnieuw tot leven wekken. Mijn gelaat dicht tegen het zijne.
Ben dolblij met het poezieweekgeschenk, een sonnetenbundel geschreven door de ongeëvenaarde grootdichter Ilja Leonard Pfeijffer. Het laatste vers van het eerste sonnet is de beginregel van het volgende enz. Sonnet vijftien is alle veertien beginregels van de vorige gedichten samen.
Het zijn verrukkelijke liefdesgedichten, ik kan mij geen beter valentijnsgeschenk voorstellen...
Op marktplaatsen heb ik naar jou gezocht. Waar minderbroeders op je hammen kwijlden, prelaten onder al je rokken zeilden, heb ik het pluimvee uit je schoot gekocht.
Gebraden hanen reeg je aan het spit alsof je daarmee iets wilde beweren. Je greep met harde hand naar schorseneren en raspte stengels met ontbloot gebit.
Al heb je ik zo vaak nog nooit ontmoet, zal ik je van mijn leven niet vergeten. Ik wil je zeggen hoe je overvloed
mijn honger al die jaren heeft bezeten. Ik zou niet weten hoe ik zoeken moet. Ik wist je naam niet, wilde die niet weten.
Ilja kreeg ook de Librisprijs voor zijn roman LA SUPERBA
Heb dus onmiddellijk ook ilja's nieuwste bundel besteld!
2. De laatste week was een facebookweek. Moet verdomme oppassen niet aan dit nieuwe speeltje (mijn smartphone) verslaafd te raken.
Ga af en toe slapen met mijn phone in het zakje van mijn pyjama. Diep weggemoffeld onder mijn dekens lees ik dan gratis proefversies van psychologische thrillers van Nicci French. Leuk makkelijk lezen, soms hilarisch: het verhaal van het jonge leraresje dat met een pompoen een tasjesdief neerknuppelde in Onderhuids! De pompoen was nog heel na de operatie, de tasjesdief buiten westen. Lag te gniffelen van pret en viel dan in slaap.
3. Kreeg deze mail van een vriendje:
Vind het trouwens verrukkelijk hoe je mailt, sms't, blogt en facebook gebruikt; ik kan nog wat van je leren. ik ben al blij als ik één kanaal (mijn blog) enigszins kan opvolgen.
Ach, ach, in snap nog een heleboel dingen niet: wat is in 's hemelsnaam een bug? Hoe ik moet delen, hoe ik berichten op mijn facebook moet zenden naar mijn blog bijvoorbeeld. Uitzoeken of mijn berichten van op facebook wel bij de juiste persoon terechtkomen. Al enige keren mislukt, vermoed ik!
Maar geen nood: kan al fotookes nemen, heb apps van de krant, de nmbs en de lijn.
4. Een paar dagen geleden (vrijdag 30 januari, nu ik het me herinner), naar White Lies gaan kijken in CC 't Vondel.