Verhalen, sprookjes, fabels, mythen, sagen en legenden
welkom!
Problemen Er zijn nogal wat problemen met het lezen van de teksten, daarom volgende tip :
Met de muis links klikken en over de tekst schuiven.
De tekst verschijnt duidelijk leesbaar.
26-11-2009
Het grote geschenk (2/3)
Het grote geschenk (2/3) - Een Sinterklaasverhaal van Nienke van Hichtum -
"Die boodschap was niet nodig," zei de Noordenwind, "want ik kom met en voor iets héél liefs. Nooit was ik vreedzamer gestemd dan op dit ogenblik..."
"Het spijt me," zei de donkere knecht zacht, "u heeft de Heilige Meester wel eens een ander beeld van uzelf gegeven... Wilt u mij volgen?" De Noordenwind klemde de kleine Vlasbloem met een teder gebaar tegen zich aan, toen hij achter de knecht aan door het bos liep. Plotseling stonden ze op een open vlakte; het maanlicht toverde schaduwen op het paleis dat voor hen lag. "Kom maar, volg me," zei de donkere knecht.
Even later stond de Noordenwind op de binnenplaats van het paleis. Een lange, brede trap leidde naar een verblijf dat op een soort keuken leek. Het zag er gastvrij, gezellig en zindelijk uit. In de houten schoorsteenrand stond met grote, duidelijke letters de uitnodiging gesneden: "Welkom zijn de hongerenden." De stenen vloer was met wit zand bestrooid, en de tafels en stoelen waren van eikenhout, zwart van ouderdom, evenals de dwarsbalken van de zolder, waarin allerlei figuren en spreuken waren uitgesneden.
In een grote zetel bij de haard zat een oude man in een donkerrode fluwelen mantel. Zijn volle witte baard hing golvend naar beneden. Zijn ogen fonkelden in zijn vriendelijke gezicht.
"Dag Noordenwind," zei hij glimlachend, terwijl hij zijn mantel wat dichter om zich heen trok. "Wat brengt jou ertoe om mijn vreedzame woning te betreden? Kom je namens Koning Winter of namens jezelf? Ach, het doet er ook niet toe, je bent welkom...!" Hij draaide zich half om naar zijn knecht. "Zeg, Piet, leg nog eens wat hout op het vuur en pook het maar flink op... 't Is altijd zo koud als de Noordenwind in de buurt is..."
Zwarte Piet deed snel wat hem bevolen was, terwijl de Noordenwind verontschuldigend zijn schouders ophaalde. Sint Nicolaas knikte vriendelijk naar hem. Dit gaf de Noordenwind moed om zijn pakje los te maken, en Vlasbloem, die nog altijd sliep, uit de zachte pels te voorschijn te halen. Hij vertelde de Sint hoe hij haar gevonden had. "Het is een vreemde boodschap die ik moet doen, goede Sint," zei hij zacht. "Het leed van dit kind heeft mij voor het eerst van mijn leven weekhartig gemaakt. Weet u, Sint, ik ben niet altijd zo koud en guur... Ik ben u dikwijls achternagegaan, als u met uw liefdevolle hart de kinderen blij ging maken met geschenken... Ja, ik heb u altijd in stilte bewonderd. Daarom ben ik ook nu naar u toegekomen om uw hulp te vragen voor dit kindje... Kom, Vlasbloemetje, word eens wakker," vervolgde hij en drukte zijn lippen heel zachtjes op de dichte oogjes van het kind, dat nu wakker werd, haar bloemenoogjes uitwreef met haar rosé knuistjes, en verwonderd om zich heen keek. Sint Nicolaas streek nadenkend over zijn baard: "Wat een trieste geschiedenis, Noordenwind," sprak hij, "maar we vinden er vast wel een oplossing voor."
Hij stak zijn hand uit om het kind te strelen. Tot zijn grote verrassing was Vlasbloem helemaal niet bang voor hem, en strekte beide armpjes naar hem uit. Hij nam het kind op schoot, en glimlachte toen het de armpjes om zijn hals sloeg en hem kuste.
De Noordenwind zuchtte opgelucht. "Gelukkig, ze is hier graag, ze is hier goed, ik laat haar dan nu maar hier... Vaarwel Sint Nicolaas! Ik ga..." De Sint maakte een klein gebaar, maar de Noordenwind verontschuldigde zich: "Nee, nee, ik heb geen tijd om te blijven. Koning Winter zal mij missen als hij wakker wordt... Ik moet nu gaan, vaarwel!"
't Was vijf december, Sint Nicolaasavond... In het huis van de boswachter heerste deze keer geen vrolijke stemming. Droevig zat de vrouw bij haar spinnewiel, treurend om haar kind, haar enig kind, dat kort geleden gestorven was.
"Kom aan moedertje," zei haar man, "houd nu eens even op met spinnen en kom eens bij het haardvuur zitten..."
"Och Jan, hoe kan ik dat nu doen?" vroeg de vrouw met een vriendelijk, maar droevig lachje. Toch stond ze op van haar spinnewiel en liep langzaam naar de andere kamer.
"Kom nu, je mag niet langer zo verdrietig zijn! Ons kleintje is nu immers van alle pijn en lijden verlost; laten we proberen een beetje vrolijk te zijn op Sint Nicolaasavond. Al was het maar om onze kleine vriend Olaf, vind je niet? Ach, hij is zo flink en sterk en jong. Toe, maak het een beetje gezellig vanavond, om hem een plezier te doen... Hij zal zo dadelijk wel komen, denk ik. Ach, hij is zo'n heerlijke, trouwe vriend voor twee zulke eenzame mensen als wij..."
"Je hebt gelijk, Jan," zei zijn vrouw, haar ogen afdrogend. "Voor Olaf zal ik het gezellig maken en wat speculaas bakken." Ze begon de kamer wat op te ruimen en nam uit een oude kast met mooi koperen beslag de mooie porseleinen kopjes, die ze niet meer te voorschijn had gehaald sinds de laatste Sint Nicolaasavond, die ze nog samen met hun kindje hadden doorgebracht.
Heel eenzaam en bedroefd zouden deze twee mensen het hebben gehad, als Olaf, de zoon van hun buren, er niet was geweest. Als hij zingend van zijn werk terugkwam, weergalmde het bos van zijn jonge, frisse stem en de boswachter zei, dat zijn werk hem altijd lichter viel als hij Olafs stem hoorde. En, toen hij eens uit een boom was gevallen en zijn been had gebroken, was het Olaf geweest, die hem op zijn sterke jonge schouders naar huis had gedragen. Geen wonder, dat ook zijn vrouw veel van de lieve jongen hield.
Bron : "Daar wordt aan de deur geklopt. Verhalen voor Sint Nicolaas, liedjes en recepten" door Ineke Verschuren. Uitgeverij Christofoor, Zeist, 2000. ISBN: 90-6238-734-9
Het grote geschenk (1/3) - Een Sinterklaasverhaal van Nienke van Hichtum -
Het was een strenge, gure en wrede winter. De mensen verstopten zich in hun warme huizen, en gingen zo min mogelijk naar buiten, waar de ijskoude wind hen in het gezicht blies. Zelfs de dikste jassen hielden de snerpende kou niet tegen.
Koning Winter stond tevreden voor het grote raam van zijn paleis, dat geheel van ijs was gebouwd op de noordelijke kust van de Poolzee. Hij had zojuist zijn neven, Regen, Hagel en Sneeuw, bevolen mee te gaan met zijn oudste zoon, de Noordenwind, op een tocht naar de gematigde luchtstreek, en bedacht dat het geen gek idee zou zijn als hij zelf ook eens een ommetje ging maken.
Hij liet zijn vier poolberen voor zijn wagen spannen en reed zo ver zuidelijk als hij maar durfde, en keek intussen tevreden naar het werk dat zijn zoon en zijn neven hadden verricht.
Alle planten waren verdwenen, en de grond was bedekt met een dikke laag sneeuw, even mollig om te zien als zijn eigen witte berenpels. "Laten nu de bloemen maar eens proberen om hun kopjes op te steken uit die sneeuwlaag," zei Koning Winter bij zichzelf. "Nee, nee, ze moeten er de hele lange winter onder blijven, en wie weet, lukt het de Lentefee dit keer niet om de bloemen in het voorjaar tot leven te brengen."
Koning Winter reed langzaam terug naar zijn paleis, genietend van de stille witte wereld om hem heen.
De Noordenwind was teruggekomen van zijn lange reis. Hij voelde zich leeg en verdrietig. Die nacht had hij iets vreselijks meegemaakt: een hevige sneeuwval had een heel dorpje in de bergen bedolven. Er was maar één levend wezen aan de dood ontsnapt, een klein hummeltje, met haar als gesponnen vlas en ogen als blauwe bloemen. De Noordenwind had het kleine, bange, huilende schepseltje in zijn armen genomen en meegedragen door de bossen en over de bergen tot in het paleis van Koning Winter aan de Noordpool.
Nooit eerder was er zo iets gebeurd. Nooit eerder was het stemmetje van een huilend kind tot de Noordenwind doorgedrongen. Zijn hart klopte snel; het was een nieuw en wonderlijk gevoel, dat hem onrustig maakte.
Hij liep naar de grote zaal, waar Koning Winter op zijn troon zat. Naast hem zat zijn neef, de Sneeuwstorm. De Noordenwind voegde zich bij hen, ging in zijn diepe armstoel zitten en verzonk in gepeins. Langzamerhand werd hij kalmer.
Het was koel in de zaal. Geen vuurtje flikkerde in de haard, geen lampje brandde gezellig, maar de maan scheen met haar bleke licht door de hoge ramen naar binnen en deed de ijskristallen tegen de wanden glinsteren als zilver en juweel. De Noordenwind scheen alles behalve vrolijke gedachten te hebben, want hij zuchtte een paar maal diep. Toen hij zag dat Koning Winter en zijn neef de Sneeuwstorm in slaap waren gevallen, stond hij op en verliet zachtjes de zaal. In de voorhal van het paleis lag een stapel zachte pelzen. De Noordenwind legde er voorzichtig een aantal opzij tot hij het pakje gevonden had dat hij zocht. Voorzichtig tilde hij het op. Toen pakte hij een paar lange repen rendiervel, en voorzichtig bond hij het pakje hiermee aan zichzelf vast. In het pakje lag het kleine meisje, dat hij de naam 'Vlasbloem' gegeven had.
De Noordenwind begreep wel, dat hij het kleine meisje onmogelijk bij zich kon houden in het rijk van zijn vader, Koning Winter. Opdat niemand het kleine wezentje zou zien, had hij haar zolang in de voorhal tussen de warme pelzen gelegd.
En nu, nu had hij een oplossing gevonden voor het tere wezentje dat hij veilig tegen zich had aangebonden.
Met een enorme snelheid gleed de Noordenwind in zuidelijke richting langs de grond, en hij stopte niet, voordat hij bij een kleine rivier was gekomen die door een donker bos stroomde. Hij was nu minstens tweeduizend kilometer van het paleis van Koning Winter vandaan, en kon dus eventjes rusten. Hij hijgde van inspanning. Voorzichtig trok hij een slip weg van de pels waarin Vlasbloem gewikkeld was en keek naar het slapende kind. Plotseling werd het hart van de Noordenwind week, en hij verlangde het lieve kleine ding te kussen, maar hij wist dat zij het zou besterven van de schrik als hij het waagde. Daarom deed hij het niet, maar dekte haar weer lekker toe, en ging toen het pijnbos in. In het midden van dit bos hield hij stil en liet een schril gefluit horen, dat beantwoord werd door een zwakker gefluit in de verte. Onmiddellijk kwam er een kleine donkere man, gekleed in blauw fluweel, uit de duisternis van het bos te voorschijn, hij nam de baret met de grote paarse veer van zijn donkere krullen, maakte een buiging voor de Noordenwind en zei: "Wat kan ik voor u doen, Noordenwind?" - "Ik wou je meester spreken, de goede Sint Nicolaas. Is hij thuis?" - "Zeker, hij is thuis. Welke boodschap moet ik hem brengen?" - "Zeg hem dat de Noordenwind, de zoon van Koning Winter, hem graag wil spreken en hier op hem wacht." De knecht verdween en keerde kort daarna terug. "Mijn meester, Sint Nicolaas, nodigt u uit om bij hem binnen te komen, maar hij verzoekt u heel vriendelijk te zijn, en te denken aan zijn zachtmoedige hofgebruiken."
Bron : "Daar wordt aan de deur geklopt. Verhalen voor Sint Nicolaas, liedjes en recepten" door Ineke Verschuren. Uitgeverij Christofoor, Zeist, 2000. ISBN: 90-6238-734-9
Waarom Sinterklaas een nieuwe rode mantel kreeg - Een verhaal over hoe het paard van Sinterklaas genezen wordt -
's Zomers woont Sinterklaas in een groot paleis in Spanje, met al zijn honderd Pieten. Maar terwijl die Pieten speelgoed maken, pepernoten bakken en alles klaarmaken voor de volgende reis naar Holland, trekt Sinterklaas op zijn paard door de hoge Spaanse bergen, op zoek naar een nieuw Pietje. Want ieder jaar gaat er een nieuw Pietje mee, klein genoeg om door de schoorstenen te roetsjen en handig in klauteren en springen.
Een paar jaar geleden had Sinterklaas wekenlang vergeefs gezocht. Ten slotte kwam hij in een rotsachtige streek, waar hij plotseling de fluit van een herdersjongen hoorde. Hij ging op het geluid af en zag, op een bergweitje tussen de rotsen, een kleine donkere jongen zijn geiten hoeden. Die keek verbaasd naar Sinterklaas en werd nog verbaasder toen deze hem vroeg of hij mee naar Holland wilde. O, ja, hij kon goed klimmen, op de rotsen tenminste, hij was gewend aan de kou, want in de bergen was het 's nachts altijd koud. En toen zij zo samen wat gepraat hadden, beloofde de jongen dat hij in de herfst, als de geiten naar binnen waren gebracht, naar het paleis van Sinterklaas zou komen.
Zo werd op een winderige dag in november een kleine magere jongen binnengelaten bij de Sint en zijn honderd Pieten. Hij keek zijn ogen uit, want hij bezat alleen zijn herdersfluitje en had nog nooit speelgoed gezien. Alles was nieuw voor dat kleine Pietje en hij zou zich zeker diep ongelukkig gevoeld hebben, als de Sint en zijn Pieten niet zo aardig voor hem waren geweest.
Maar één ding wilde Pietje beslist niet: slapen in een groot bed met witte lakens. Iedere avond sloop hij stilletjes naar de stal, rolde zich in een paardendeken en sliep lekker in het stro. En daarom was hij de eerste die merkte dat het witte paard van Sinterklaas zo raar stond te hijgen en te snuiven. Pietje werd er wakker van en liep vlug naar het rillende dier toe. "Jij bent ziek," zei hij bevend en ging dadelijk naar het paleis, om de andere Pieten wakker te maken. En zodra het dag werd, stuurden die Pedro, die altijd voor de paarden zorgde, naar de slaapkamer van de Sint: "Sinterklaas, Sinterklaas, we kunnen niet naar Holland. Uw witte schimmel is zwaar ziek, het zal zeker zes weken duren voordat hij weer beter is. En het is het enige paard dat over de daken kan rijden!" Sinterklaas stond vlug op, kleedde zich aan en ging naar de stal. Daar stond het kleine Pietje bij de schimmel en aaide zachtjes over zijn hals. Sinterklaas keek erg bezorgd.
"Sinterklaas," zei het nieuwe Pietje, "in een hol, hoog in de bergen, woont een heks die toverdranken maakt. Zal ik u de weg wijzen?" En zo trokken Sint en Pietje op twee paarden de bergen in. Er woei een ijskoude wind en Sint trok zijn warme rode mantel dicht om zich heen. Na dagenlang rijden kwamen zij op een hoge bergwei en het pad werd zo steil, dat Pietje en Sinterklaas de paarden bij de teugel namen en te voet naar boven klommen. En ineens stonden ze voor een hol en zagen achterin de gloed van een vuur. Er was een oude vrouw, die, zachtjes mompelend, in een pot boven het vuur stond te roeren. "Goedendag," zei Sinterklaas vriendelijk. De vrouw schrok. "Wat doen jullie hier?"
Hoe durft ze... tegen Sinterklaas! dacht Pietje. Maar Sint zei: "Goede vrouw, ik heb gehoord dat u toverdranken kunt maken die mens en dier genezen van ziekte. Nu is mijn witte paard ziek. Wilt u alstublieft een drank voor hem maken? Volgende week gaan wij naar Holland en zonder dat paard kan ik niet over de daken rijden." De heks bleef zwijgend in haar pot roeren. Opeens riep ze: "En wat krijg ik als ik dat voor je doe? Sinterklaas, wat krijg ik?" - "U kunt krijgen wat u hebben wilt, goede vrouw," antwoordde Sint rustig.
"Dan wil ik jouw mooie, rooie mantel hebben, hè, hè, hè!" - "Goed, goed, die mag u hebben, die is lekker warm, hier boven in de kou." De heks nam de pot van het vuur en hing er een andere boven. Zij deed er water in en toen allerlei geheimzinnige kruiden, een beetje aarde, glanzende stenen, mossen en planten... En zij weer aan het mompelen en roeren. Sinterklaas en Pietje stonden rustig te wachten. Eindelijk nam ze een klein aarden kruikje, goot de drank erin, deed er een kurk op en zei: "Ieder uur tien druppels, drie dagen lang en je paard is weer gezond."
Sinterklaas maakte de gesp van zijn mooie rode mantel los en legde die voorzichtig om de schouders van de heks. Pietje moest bijna lachen, zo gek stond dat. Maar de heks was trots en blij. Toen nam Sint het kruikje, groette vriendelijk en vlug gingen ze naar de paarden. O, wat was die wind koud! Sint stond te rillen in zijn witte tabberd. Maar Pietje had aan alles gedacht. In een rolletje, naast zijn zadel, hing een oude paardendeken. En die legde hij zorgvuldig om de schouders van Sinterklaas.
"Het staat niet mooi, maar het is tenminste warm," zei hij verlegen. "Ach Pietje," zei Sint, "in die grauwe deken ben ik tóch Sinterklaas." Toen ze weer bij het paleis kwamen, vlogen alle Pieten naar buiten en riepen: "Hebben jullie de toverdrank?"
Ze namen Sint mee om de oude man dadelijk te verzorgen. Maar Pietje ging met het kruikje naar het paard. En al was hij doodmoe van de tocht, in drie dagen en nachten sliep hij niet om het paard ieder uur zijn toverdrank te kunnen geven.
En wat deden de andere Pieten in die drie dagen? Natuurlijk, ze maakten een nieuwe rode mantel voor Sinterklaas. Want stel je voor dat Sint hier in een oude, grauwe paardendeken was aangekomen. Hadden jullie hem dan herkend?
Bron : "Daar wordt aan de deur geklopt. Verhalen voor Sint Nicolaas, liedjes en recepten" door Ineke Verschuren. Uitgeverij Christofoor, Zeist, 2000. ISBN: 90-6238-734-9
Vader Nikolaas - Een Russische heiligenlegende over Sint Nicolaas -
In een zekere stad leefde een diefachtig mens die al veel narigheid op zijn geweten had. Eens had hij een rijke man bestolen; de daad werd ontdekt, hij moest vluchten en werd achtervolgd. Lange tijd liep hij door een bos, maar achter dat bos lag minstens tien werst lange open steppe. Toen hij het hele bos door was, stond hij stil, en wist niet wat hij moest doen. Ging hij verder over de steppe, dan zouden ze hem meteen te pakken krijgen, want het uitzicht was er vrij tot op een afstand van twee werst; en hij hoorde dat zijn achtervolgers al dichtbij waren. Toen begon hij te bidden: "Heer, vergeef mijn zondige ziel! Vadertje heilige Nikolaas, ik zal een kaars van tien kopeken voor u opsteken!"
Plotseling - als uit de grond opgerezen - stond er een man op leeftijd voor de dief en vroeg: "Wat heb je daarnet gezegd?" De dief antwoordde: "Ik heb gezegd: vadertje heilige Nikolaas, verberg me in deze wildernis. En ik heb hem beloofd dat ik een kaars voor hem zou opsteken."
Daarna biechtte hij bij de oude man zijn zonden; en deze zei: "Als je je wilt verbergen, kruip dan in dit aas." Er lag daar namelijk vlakbij een dood dier. De dief had geen keus: hij moest in het aas kruipen als hij niet gegrepen wilde worden. Hij kroop er dus in, en op hetzelfde ogenblik werd de oude man onzichtbaar. Het was de heilige Nikolaas zelf geweest.
De achtervolgers naderden, ze reden de steppe op, wel een halve werst ver, maar er was niemand te zien en ze keerden terug. Intussen lag de dief in het aas en durfde ternauwernood adem te halen - zo walglijk was de stank. Toen de achtervolgers waren weggereden, kroop hij er uit en zag opnieuw de oude man. Deze stond niet ver van hem af en was bezig was te verzamelen. De dief ging naar hem toe en bedankte voor de redding.
En de oude man vroeg weer: "Maar wat heb je de heilige Nikolaas beloofd toen je een schuilplaats zocht?" De dief antwoordde: "Ik heb beloofd een kaars van tien kopeken voor hem op te steken." - "Dat is het nu juist: net zo benauwd als jij het had toen je in het aas lag, zou de heilige Nikolaas het hebben van de lucht van jouw kaars." En de oude man gaf hem deze les: "Vraag God de Heer en zijn heiligen nooit om hulp bij boze daden, want God de Heer geeft daar zijn zegen niet op. Let dus op, denk aan mijn woorden en geef ze door aan andere mensen, opdat ze nooit God om hulp vragen bij boze daden." Zo sprak hij en verdween.
Bron : "Russische Volkssprookjes" door A.N. Afanasjew. Uitgeverij Het Spectrum, Utrecht/Antwerpen, 1964.
Sint Nicolaas en de redding op zee - Een Franse legende over Sint Nicolaas als patroon van schippers -
Doordat er onverwacht een hevige storm op stak, raakte een schip met pelgrims in groot gevaar.De mast stond op breken, de zeilen klapten dubbel. Elk ogenblik dreigden de schepelingen over boord te slaan. In deze grote nood riepen zij Nicolaas te hulp. "Nicolaas, als het waar is wat we over u gehoord hebben, redt ons dan."
Daarop verscheen hun een man die met bekwame hand de mast stutte en de zeilen weer op orde bracht. En als op bevel ging de storm dadelijk liggen. Hierna verdween de onbekende man even plotseling als hij was gekomen.
Spoedig landde het schip veilig in de haven van Myra en vol dankbaarheid liepen de schepelingen naar de bisschopskerk. Aldaar herkenden zij in bisschop Nicolaas de man die hen op hun smeekbede gered had op zee. Zij knielden en dankten hem. Maar hij zei bescheiden: "Niet ik, maar uw geloof en Gods genade hebben u geholpen."
Deze legende staat aan de oorsprong van Sint Nicolaas als patroon van de schippers.
Bron : "Sint Nicolaas legenden" in eigen beheer uitgegeven door Jos Beke en Rijsterborgh, 1997.
Sint Nicolaas en de drie scholieren - Een heiligenlegende uit Frankrijk -
Drie scholieren van voorname afkomst waren op weg naar de stad waar zij zouden gaan studeren. Op hun tocht door een afgelegen streek vonden zij 's avonds onderdak in een herberg. De waard, die vermoedde dat zij veel geld aan gouden munten bij zich hadden, vatte het plan op hen die nacht te vermoorden. Zodra hij zijn sinistere plan ten uitvoer had gebracht, sneed hij de lichamen van de scholieren in stukken en legde de brokken vlees, net zoals men dat deed bij het slachten van varkens, in een pekelvat.
Door een engel gewaarschuwd klopte Sint Nicolaas daags daarop bij de herberg aan, vroeg om onderdak en bestelde een maaltijd. Bij de keuze van het vlees wees Nicolaas de waard op zijn misdaad en verlangde van de waard dat hij hem het pekelvat met de aan stukken gesneden jongelingen toonde. Staande bij het vat, gebood Nicolaas de waard de planken deksel eraf te halen. Daarop vouwde hij zijn handen, bad tot God, en zegende de drie jongelingen. Aldus wekte hij hen tot leven. De drie scholieren gingen rechtop staan en dankten God. De waard viel op zijn knieën, vroeg om vergiffenis en bekeerde zich ten goede.
Bron : "Sint Nicolaas legenden" in eigen beheer uitgegeven door Jos Beke en Rijsterborgh, 1997.
De Zwarte Piet in de koelkast - Jan van Gelder en Carli Biessels -
Op een avond riep Sinterklaas zijn Pieten bij elkaar. Hij had ze heel veel te vertellen over hoe je de moeilijke cadeautjes in moet pakken en waar je de schaar terug moet leggen en wat de Marsepeinpiet weer voor nieuwe figuren gemaakt had. Ze zaten in een grote kring, maar ze konden nog niet beginnen want een van de Pieten was er niet. Sinterklaas zei: "Weten jullie waar Frigidaro is?"
De Pieten keken elkaar aan en schudden hun hoofden. Nee, niemand wist waar Frigidaro was. "Laten we samen maar iets zingen," stelde de Sint voor, "dan zal Frigidaro intussen wel komen." En toen zongen ze: "Hoor de wind waait door de bomen..." Dat is het langste sinterklaaslied dat er is.
Maar toen ze het helemaal uit hadden, was Frigidaro nog steeds niet gekomen. Sinterklaas werd een beetje ongerust. Er zou toch niets gebeurd zijn? "We gaan hem zoeken," zei hij. "Jij kijkt in de slaapkamer en jij op de zolder, en jullie tweeën gaan naar de tuin."
In een mum van tijd waren ze allemaal aan het zoeken, ieder in een eigen hoekje van het paleis. Er werden deuren dichtgeslagen en heel hard "Frigidaro!" geroepen. Er kwam geen antwoord. Nee, de stem van Frigidaro was niet te horen, ook niet heel uit de verte. Het begon al donker te worden en het werd bedtijd. "Hebben jullie overal gezocht?" vroeg Sinterklaas. "Ja," zeiden de Pieten en ze noemden alles op. Alle kamers! "Ook in de diepe kasten?" - "Ja, Sinterklaas." - "En in de voorraadkamers?" Overal hadden ze gekeken. Toen kwam de Sint in de grote keuken. "En hier?" zei Sinterklaas. "Hebben jullie hier ook gezocht?" - "Ja, Sinterklaas, overal!"
Sinterklaas liet zijn ogen rondgaan, langs het fornuis, over het witte aanrecht. En toen zag hij de grote koelkast, de hele grote koelkast waar soep in kan voor wel vierentwintig Pieten. En ineens had Sinterklaas het gevoel dat Frigidaro vlak in de buurt was. "En daar?" wees hij.
"Maar Sinterklaas, dat is een koelkast! Wie gaat er nou in een koelkast zitten?" Sinterklaas liep ernaartoe, hij trok de deur open, het lichtje floepte aan en wie zat daar? Frigidaro! Helemaal bibberend en verkleumd. Op zijn zwarte haren lag een laagje wit en op zijn dikke wenkbrauwen glinsterden ijskorrels.
"Ik...kk...k, Sinterklaas, ik...k z...zit in de koelkast," zei hij met een heel dun stemmetje.
"Ja, dat zie ik," zei Sinterklaas.
De Pieten begonnen te lachen. Sinterklaas hielp hem eruit, zijn benen waren helemaal stijf. De Pieten begonnen zijn rug te wrijven en zijn schouders en toen werd hij gelukkig weer een beetje warm. De Sint zei: "Waarom heb je dat gedaan?"
"Ja," zei hij, "Sinterklaas, ik wilde zo graag een goeie Piet zijn. Ik wilde zo graag mijn best doen. Vorig jaar, in het land waar u altijd uw verjaardag viert, was het zó koud. Zo koud dat er op een nacht allemaal witte dingen uit de lucht vielen."
"Sneeuw!" riepen de Pieten.
"Ja, sneeuw en hagel. O, zo koud, Sinterklaas. En daarom dacht ik, ik ga in de koelkast zitten. Om te oefenen, begrijpt u? Maar het was zó akelig daarbinnen en er kwam steeds maar niemand."
Een paar van de ijsbolletjes rolden langs zijn wangen naar beneden en het leken net tranen. Sinterklaas zei: "Geef Frigidaro maar eens gauw een beker hete anijsmelk." Zijn tanden klapperden tegen de rand van de beker, maar gelukkig keek hij weer een beetje blij.
"Ik vind het fijn dat je graag een goeie Piet wil zijn," zei Sinterklaas tegen hem, "maar dit is een beetje te veel van het goede." - "Van het koude," fluisterde Frigidaro. En toen bracht Sinterklaas hem naar bed en hij mocht zijn sokken aanhouden.
Bron : "Sinterklaas' verhalen over mijterrekjes, voetbalschoenen en de rode staf" door Jan van Gelder en Carli Biessels. Zirkoon, Amsterdam, 1998.
Een rijke koopman vond het niet nodig om aan de heilige een voorbeeld te nemen. Hij erfde van zijn ouders een Nicolaas-icoon, maar legde die achteloos in een la.
Op een dag ging hij met zijn gezin en zijn bedienden een paar dagen op reis. Toen hij wilde vertrekken, zocht hij zijn handschoenen en trok toevallig de la open waarin de icoon lag. Hij lachte, haalde hem eruit en zette hem achter de voordeur.
"Sommige mensen geloven dat u nog altijd goede daden verricht, heilige man," zei hij. "Ik verzoek u dringend tijdens mijn afwezigheid op mijn huis en mijn hebben en houden te passen. Als u dat doet, zal ik uw portret een plaats in mijn kamer geven. Maar als u de dieven niet weert, sla ik u met mijn zweep."
Hij vergrendelde de ramen en deed een groot slot op de voordeur. Het duurde niet lang of een roversbende merkte dat het huis van de rijke man er verlaten bij lag. Het kostte hun weinig moeite om het slot open te breken. Ze gingen er met een rijke buit vandoor. Toen de koopman thuiskwam en zag wat er gebeurd was, jammerde hij over zijn ongeluk en klaagde over de slechtheid van de wereld. Hij greep woedend naar zijn zweep en sloeg er uit alle macht mee op het schilderij. Toen gooide hij het op de mesthoop.
De rovers zaten op hetzelfde moment in hun schuilplaats en verdeelden het gestolen goed onder elkaar. Opeens verscheen er een lichtgestalte, die zo helder straalde dat ze bijna verblind werden. Toen hun ogen aan het licht gewend waren, zagen ze pas dat er een man voor hen stond die uit een heleboel wonden bloedde. "Wie bent u?" vroeg de roverhoofdman aarzelend.
"Ik ben Nicolaas van Myra," antwoordde de lichtgestalte. "De koopman heeft mij zo toegetakeld omdat jullie hem bestolen hebben. Ik smeek jullie de buit terug te brengen, anders worden jullie ontdekt en sterven jullie allemaal aan de galg." Na die woorden verdween het licht. De rovers wreven hun ogen uit en besloten na enig nadenken de raad van de heilige op te volgen. De koopman was stomverbaasd toen ze zijn huis binnenkwamen en al het gestolen goed voor hem neerlegden.
De roverhoofdman vertelde wat ze hadden meegemaakt. Toen barstte de koopman in tranen uit, zocht de icoon en gaf hem de beste plaats in zijn hele huis. Zijn vrouw versierde het schilderij met bloemen en groen.
Ze zeggen dat de koopman daarna veel goeds met zijn rijkdom heeft gedaan. Hij moet de rovers zelfs geholpen hebben tot een fatsoenlijk leven terug te keren.
Bron : "Daar wordt aan de deur geklopt. Verhalen voor Sint Nicolaas, liedjes en recepten" door Ineke Verschuren. Uitgeverij Christofoor, Zeist, 2000. ISBN: 90-6238-734-9
Het schoentje onder de schoorsteen - Ineke Verschuren -
Een klein meisje zette eens haar schoentje onder de schoor- steen, want over een paar dagen zou het Sinterklaasavond zijn. Ze wist niet wat ze graag in haar schoentje wilde krijgen en daar dacht ze zelfs helemaal niet aan. Ze dacht alleen aan Sint Nicolaas zelf, over wie haar ouders haar zoveel hadden verteld en over wie al haar dromen en gedachten vol waren.
Ze dacht niet anders dan aan de oude bisschop, die op zijn schimmel daarboven over de daken reed en die door de schoor- steen in de huizen kwam, om zijn geschenken aan de kinderen te brengen. Die wereld van de daken was voor het meisje al halverwege de hemel, en uit die wereld zou Sint Nicolaas komen.
Maar ook aan het paard moest worden gedacht en de moeder van het meisje had haar een flink stuk brood gegeven om in haar schoentje te doen, zodat de schimmel iets te eten zou vinden. Daarna haalde het meisje zelf nog een bakje met water dat ze ernaast zette, zodat het paard ook kon drinken als het dorst had. Toen dit alles klaar was, zong ze met haar vader en moeder een paar mooie Sint-Nicolaasliedjes bij de schoorsteen, en vol van haar heerlijke verwachtingen werd ze naar bed gebracht.
Nu droomde ze nog veel meer van Sint Nicolaas, dan ze de hele dag al had gedaan. Ze droomde dat de heilige door de schoor- steen in de kamer kwam en toen hij zag hoe goed het meisje voor zijn paard had gezorgd, legde hij een hart van suiker in haar schoentje. Toen ging hij met zijn schimmel weer omhoog. Maar het meisje droomde verder. Ze droomde zo mooi, dat al dromende haar eigen hart openging. Het ging even wijd open als ze haar schoentje had opengezet. En zie, daar ging haar droom uit haar hart omhoog. Hij ging mee met Sint Nicolaas op zijn schimmel over de daken en... toen naar de hemel.
Heel, heel hoog ging het in de hemel. En daar, hoog boven de wolken, tussen de zon en de maan, daar zagen ze een jonge vrouw in een blauwe mantel, die langzaam liep over de sterren en die een heel jong kindje in de armen droeg. Dat was Moeder Maria, die het kerstkindje droeg, waarmee ze in de komende kersttijd weer op aarde wilde komen. En toen Maria Sint Nicolaas aan zag komen, met de droom van het meisje bij zich op de schimmel, keek ze omlaag, en daar zag ze het meisje zelf in haar bedje liggen slapen. En toen Maria zag hoe wijd het hart van het meisje naar de hemel openstond, nam ze iets van het morgenrood uit het hart van haar kindje en vroeg Sint Nicolaas dit in het hart van het meisje daar beneden te willen leggen. Sint Nicolaas nam deze hartengave van het Kerstkind dankbaar voor het meisje aan en keerde toen met haar droom terug naar de aarde. De volgende morgen, toen Sint Nicolaas weer in Spanje was en de droom in het meisje was teruggekeerd, werd ze wakker. Vol spanning ging ze naar beneden. Hoe zou het bij de schoorsteen zijn?
Het kommetje was leeggedronken en het brood in haar schoentje was verdwenen. In plaats daarvan lag er een hart van suiker in. Het was dus echt waar, dat Sint Nicolaas gekomen was...
Maar daar was nog iets wonderlijks, dat het meisje eerst nog niet had gezien. Het hart van suiker glansde... Het lichtte met een glans die het meisje nog nooit eerder bij suikergoed had gezien. Het hart verspreidde een licht van rode rozen, zoals men dat soms kan zien als de zon opgaat.
Het meisje riep haar vader en moeder en toonde vol blijdschap het lichtende geschenk. Haar ouders vonden het hart prachtig, maar de glans konden ze niet zien. Het meisje verzekerde hun, dat het hart werkelijk glansde, maar ze wist niet, dat deze glans het morgenrood was dat in haar eigen hart lag en dat Sint Nicolaas daar voor Maria uit het hart van het Kerstkind in had mogen leggen.
Sinds die nacht gebeurde het vaak dat het meisje iets om zich heen zag glanzen als het morgenrood, en dat andere mensen die glans niet konden zien.
Bron : "Daar wordt aan de deur geklopt. Verhalen voor Sint Nicolaas, liedjes en recepten" door Ineke Verschuren. Uitgeverij Christofoor, Zeist, 2000. ISBN: 90-6238-734-9
Op een dag zei Sinterklaas tegen zijn Pieten: "Ik moet nog zó veel cadeautjes kopen, eigenlijk te veel om op te noemen. En de suikerharten zijn ook op. Straks ga ik naar boven en dan maak ik een lijst waar alles op staat."
Toen ging de Sint naar zijn kamer en maakte een lange lijst waar alles op stond: de taaipoppen en het marsepein en alle jongetjes die een voetbal wilden. Een wit konijn voor Hermien uit Elst en voor haar broertje een mondharmonica.
Toen hij 'mondharmonica' opschreef, hoorde Sinterklaas muziek. "Ik denk natuurlijk dat ik muziek hoor," zei hij tegen zichzelf, maar toen hij dat gezegd had, ging de muziek toch gewoon door.
Sinterklaas legde zijn pen neer. Dat kon helemaal niet! Hij hoorde een sinterklaaslied! En in Spanje hoor je nooit sinterklaasliederen! Die hoor je alleen in Nederland want daar viert Sinterklaas altijd zijn verjaardag. Toch hoorde je 'Zie de maan schijnt door de bomen' heel in de verte, en er waren trommels bij en fluiten. Hoe kon dat nou?
"Ik ga het aan de Pieten vragen," dacht Sinterklaas. Maar beneden in het paleis was het leeg en stil. En alle deuren stonden open. Sinterklaas liep de tuin in. Nu klonk het zingen veel dichterbij. En er was nog een geluid: rik...tikkerik...tik. Alsof iemand iets heen en weer schudde in een blikken trommel. Wat was er toch aan de hand?
De Sint sloeg de weg naar het dorp in. Op de markt stond een muziektent, daar ging hij op af. Ineens hield het zingen op, er werd iets geroepen. En daar was dat gekke geluid weer: rik...tikketik...rik. Sinterklaas bleef staan, hij herkende die stem! Die was van Peseto, de Geldpiet van het paleis. Daar liep hij. Hij droeg iets in zijn hand. Het rammelde...het was een geldbus! Sinterklaas kon zijn ogen niet geloven: Peseto met een echte geldbus. Hij rammelde ermee onder de neuzen van de mensen. "Het geld van Sinterklaas is op!" riep hij, "geef allemaal met gulle hand! Sinterklaas heeft geen geld meer om cadeautjes te kopen!"
O, kinderen, Sinterklaas wist niet wat hij hoorde! "Peseto!" riep hij, "Peseto, wat is dit allemaal?" Sinterklaas liep naar hem toe, zo hard als hij kon. Maar de mensen riepen: "Ssst," en sommigen keken zelfs kwaad. Sinterklaas moest stil zijn. Ze wezen naar iets in de verte. En toen zag hij het pas: de muziektent! De Pieten in de muziektent. Ze zongen! "Sinterklaas is jarig..." En ze hadden hun zondagse mutsen op!
Sinterklaas pakte Peseto bij zijn jas. "Wat heeft dit allemaal te betekenen?" riep hij. Hij liet de geldbus zakken. "Maar Sinterklaas, u zei toch vanmorgen: 'Ik moet nog zo veel cadeautjes kopen.' En dat de suikerharten op waren, dat zei u ook. Toen werd ik bang. Ik dacht, we hebben vast niet genoeg geld."
Peseto zuchtte. "Dat is waar ook. Ik was het helemaal vergeten. O, ik schaam me, Sinterklaas."
"Ik ook," zei Sinterklaas. "Kijk eens naar al die mensen."
Maar al die mensen hadden het heel gezellig. Ze wiegden heen en weer en vonden 'Sinterklaas is jarig' een mooi lied. Ze wilden meezingen, maar dat konden ze niet want ze kenden geen sinterklaasliederen.
Peseto liep gauw naar de muziektent. Hij ging voor de mensen staan. "Sinterklaas is in de winter jarig," zei hij. "Dit is het verkeerde lied." Toen zongen de Pieten: "Dag Sinterklaasje..." En wuiven konden de mensen natuurlijk wel, "da-ag, da-ag," en de Pieten ook. Zo ging de Sint samen met de Pieten terug naar het paleis. En de geldbus? Die hebben ze weggeven aan een jongetje dat wel jarig was. Hij kocht er toverballen van. Voor alle mensen die daar waren ééntje.
Bron : "Sinterklaas' verhalen over mijterrekjes, voetbalschoenen en de rode staf" door Jan van Gelder en Carli Biessels. Zirkoon, Amsterdam, 1998.
In de hal van Madame Tussaud in de Kalverstraat zat Zwarte Piet gehurkt voor drie zeer kleine jongetjes en vroeg: "Kunnen jullie zingen van Sinterklaas kapoentje?" - "Ja, Piet," antwoordde een van de drie geïmponeerd. Je kon zien dat hij ervan overtuigd was met de enige echte Zwarte Piet te doen te hebben, terwijl de mensen die eromheen stonden duidelijk zagen dat deze Piet gespeeld werd door een meisje. "Nou, zing 't dan maar," zei ze. Ze deed zelfs geen moeite haar sopraan wat neer te drukken. "Sinterklaas kapoentje..." hieven de jongetjes braaf aan.
Het duplicaat van de portier naast de kassa keek onbewogen, maar het origineel bij de deur glimlachte net als wij. Toen het liedje uit was, kregen de jongetjes een handje snoep en verdween Zwarte Piet in het wassenbeeldenspel als enige bewegende attractie tussen de verstarde groten der aarde. De jongetjes maakten zich met hun buit uit de voeten en de toeschouwers voegden zich in de rijen der winkelende Amsterdammers.
Ik liep tegelijk op met een oude man, die niet veel meer te winkelen had. "'t Was een meisje," zei hij tegen me. "Ja, dat hoorde ik ook," antwoordde ik. Hij glimlachte. "Ik heb laatst een vrouwelijke Sinterklaas gezien," zei hij. "Een lachertje. Voor mij tenminste. Maar voor de kinderen niet. Als je klein bent, geloof je wat je geloven wilt. Nou ja, als je groot bent ook. Maar dan gaat het om andere dingen."
Terwijl we verder liepen, dacht ik aan mijn kindertijd. Eerste klas lagere school. Ik geloofde niet meer. Sinds kort. En ik wist welke meester Sinterklaas speelde en welke jongen uit de hoogste klas verscholen was achter het mombakkes van Zwarte Piet, waarvan de mond ernstig was beschadigd, omdat hij zijn functie misbruikte door zelf voortdurend pepernoten te eten. En toch beefde ik van angst, toen ik uit de bank moest komen om Sinterklaas een handje te geven en sloeg mijn stem over van de zenuwen bij het zingen van een liedje, waar hij om vroeg.
"Toen ik nog klein was, zag je Sinterklaas niet zo gemakkelijk," zei de oude man. "Nou hebben kinderen de intocht. En hij verschijnt elk ogenblik op de tv. Maar toen... Wanneer was het?" Hij dacht even na. "De winter van 1915," vervolgde hij. "Ja, ik was toen zes. En m'n broertjes waren tien en vier. We woonden in de Indische buurt, hier in Amsterdam. En we hadden 't niet breed. Maar Sinterklaas werd gevierd. Ik was toen op de grens van geloven en niet geloven. Tegen mijn vriendjes riep ik: 'Sinterklaas bestaat niet. Dat is een verklede vent.' Maar toch was ik diep onder de indruk, toen ik hem in persoon zag. Hij zat in de manufacturenwinkel van Nooy in de Eerste Van Swindenstraat. Kent u die winkel? Hij is er nog, geloof ik. Mijn moeder heeft me later verteld hoe we daar binnenkwamen. Als je voor minstens 'n gulden kocht, mocht één van de kinderen op vertoon van de kassabon Sinterklaas een handje geven. En dan kreeg zo'n kind een presentje."
Hij keek me van opzij aan. "Een presentje," zei hij. "Een afgestorven woord. Net als versnapering. Mijn moeder kocht drie theedoeken aan één stuk. Zelf doorknippen en zomen. Dat kostte net genoeg voor zo'n heilige kassabon. Mijn broertje van vier was de uitverkorene. Want die geloofde nog helemaal. Ik was alleen maar zenuwachtig in die winkel. Het duurde een hele tijd eer mijn broertje aan de beurt was. Vanuit de verte zagen we dat hij een handje kreeg. En zo'n kleurboekie van één cent. Dat bestond toen - iets van één cent. Helemaal stralend kwam hij bij ons terug. Hij had een wonder meegemaakt. 'En,' vroeg mijn moeder, 'heeft Sinterklaas nog iets gezegd?' Hij knikte en op een eerbiedige toon antwoordde hij: 'Ja, moe. Hij zei: «Verdorie, wat 'n rij nog.»'"
Een smid die geen werk had, besloot met zijn hamer de wijde wereld in te trekken. Na een halve dag kwam de smid een mandenvlechter en een koordenmaker tegen, met wie hij verder reisde. 's Avonds namen de drie mannen hun intrek in een zaal van een groot kasteel. De volgende dag besloten de smid en de mandenvlechter in het bos te gaan jagen, terwijl de koordenmaker in het kasteel bleef om soep te maken. Plots zag de koordenmaker een alvermannetje verschijnen. Het mannetje gooide de soeplepel tot driemaal toe op de grond. Toen de man de lepel niet meer wilde oprapen, werd hij bijna doodgeslagen door het alvermannetje, dat de lepel in het vuur gooide. De volgende dag gebeurde net hetzelfde met de mandenvlechter. De derde dag bleef de smid in het kasteel. De smid sloeg naar het alvermannetje, dat onmiddellijk onder de kast kroop en langs een gang verdween. Zodra de twee andere mannen terug thuis waren, hielpen ze de smid met een mand en een koord in de gang af te dalen. Daar ontmoette de smid een ander alvermannetje, dat vertelde wat er vroeger was gebeurd: "Dit is het kasteel van een tovenaar die een prinses heeft geschaakt en haar hier heeft opgesloten. De prinses wordt bewaakt door een zevenkoppige draak. De alvermannetjes zijn machteloos en moeten beletten dat er iemand in het kasteel komt wanneer de tovenaar op reis is". Met de hulp van de alvermannetjes ging de smid de prinses verlossen en bracht haar terug naar haar vader. Als beloning mocht de smid met de prinses trouwen en in een mooi kasteel gaan wonen. Toen de smid een tijdje later bezoek kreeg van zijn twee vrienden, benoemde hij hen allebei tot minister.
Een schaapherder uit Rutten wandelde met zijn zwarte hond naar huis. Onderweg hoorde de man in een huis een hoogoplopende ruzie, waarbij iemand riep: "Moge de duivel je komen halen!" Daarop gooide de schaapherder zijn zwarte hond door het raam naar binnen.
Plots werd het muisstil; de mensen waren er van overtuigd dat de zwarte hond de duivel was.
De oude veerman uit Uukeve woonde bij een brug over de Maas.
Wanneer het in de maand november stormde, hoorde de veerman altijd een stem die riep: "Haal over, haal over!" De veerman vroeg dan: "Wie is het?", maar hij zag niets.
Veiligheidshalve bleef de man op de oever staan. Wanneer hij met de boot zou vertrokken zijn, zou het bootje zeker gezonken zijn.