Verhalen, sprookjes, fabels, mythen, sagen en legenden
welkom!
Problemen Er zijn nogal wat problemen met het lezen van de teksten, daarom volgende tip :
Met de muis links klikken en over de tekst schuiven.
De tekst verschijnt duidelijk leesbaar.
23-12-2009
De spin en het Christuskind
De spin en het Christuskind - Een legende over waarom we engelenhaar in de kerstboom doen -
Een grijze spin liep over de vloer van de herberg. "Oh," gilde de dochter van de herbergier. "Maak dat je wegkomt, lelijk mormel."
"Zou ik werkelijk lelijk zijn?" vroeg de spin zich af, toen hij tegen de muur opklom. "Hoe het ook zij, mijn web is prachtig." Hij spon een mooi groot web en zocht er een goed plaatsje in om de nacht door te brengen.
Maar de volgende morgen, o hemeltje lief, de herbergierster kwam er aan met haar bezem. "Wat! Een spinnenweb in mijn schone kamer!" riep ze. Ze veegde het prachtige web naar beneden en verjoeg de spin. "Daar ga je," zei ze en joeg hem met haar bezem weg. "Ik kan spinnen met hun lelijke harige lichamen en afschuwelijke lange poten niet uitstaan."
"Niemand mag me," jammerde de arme spin, toen hij wegging naar de herbergstal en hij begon een web te spinnen van de ene balk naar de andere. Daar viel niemand hem lastig. De dieren onder hem waren hem eigenlijk dankbaar, omdat hij de vliegen ving, die hen bij warm weer plaagden.
"Nu maak ik me tenminste nuttig," zei de spin. "Als ik nu ook maar mooi was," voegde hij er met een zucht aan toe. Maar omdat dat nu eenmaal niet kon, begon hij het fijnste web te spinnen, dat ooit door een spin gemaakt werd.
Hij werkte er al sinds lang aan, toen er op een nacht grote drukte in de stal onder hem heerste stemmen en het flikkeren van lichten. Hij kon niet ontdekken wat er gebeurde, maar 's morgens keek hij naar beneden en daar zag hij in een van de kribben een teer kindje, waarover zich een mooie jonge vrouw boog, terwijl een oudere man met een vriendelijk gezicht toekeek.
De baby begon te huilen. "Hij heeft het koud," zei zijn moeder. "Ik heb al het stro, dat ik kon vinden over hem heen gelegd, maar het is niet genoeg."
Dit was de grote kans voor de grijze spin. Met zijn schitterend web, dat zo zijachtig zacht was als distelpluis en zo warm als wol, kwam hij van de balk naar omlaag en hij legde het aan de voeten van de moeder. Zij pakte het op, legde het over haar baby en stopte het warmpjes om hem heen. Hij hield op met huilen en viel tevreden in slaap."
Toen zei Maria, de moeder, tot de kleine grijze spin, die daar trots bij stond: "Grijze spin, welke beloning wil je hebben voor je heerlijk geschenk aan mijn zoon?"
"Oh, alstublieft," zei de spin, terwijl hij zijn voorpoten ineensloeg, "als ik toch alleen maar mooi zou mogen worden!"
"Dat kan ik niet doen," antwoordde Maria, "je moet zo blijven, als de Heer je geschapen heeft. Maar ik zal maken dat de mensen blij zijn je te zien. Als iemand 's avonds een spin ontdekt, zal hij zeggen: 'Aha, dat betekent geluk.'"
En daarom beschouwt men het tot op deze dag als een teken van geluk, wanneer men 's avonds een spin ziet. En tot op de dag van vandaag hangen wij tevens op kerstavond lange gouddraden en zilveren 'engelenhaar' in de kerstboom ter herinnering aan de kleine grijze spin en het geschenk, dat hij aan het Christuskind heeft gegeven.
* * * EINDE * * *
Bron : "Een engel zonder vleugels. Kerstverhalen" samengesteld door Els de Jong-van Gurp. La Rivière & Voorhoeve, Kampen, 1994. ISBN: 90-384-0746-7
De maaltijd in hemel en hel - bewerkt door Jaap Westerbos -
Een man verbaasde zich al sinds zijn jeugd over de dingen die de mensen elkaar vertelden over de hemel en de hel. Zo hoorde hij hen zeggen dat de hemel een goede plaats was en de hel een slecht oord. De hemel zat barstensvol engelen en heiligen, terwijl de hel overbevolkt was met duivels, kwade geesten en gemene lieden. De man wist niet goed wat hij hiermee moest. Volgens hem kon je slechts een oordeel over deze twee oorden hebben als je ze met eigen ogen had gezien.
Op een nacht werd hij gewekt door een engel die hem vroeg: "Ben je er nog altijd zo op gebrand om het verschil tussen hemel en hel te weten?" - "Ja," antwoordde de man, "ik wil niets liever weten dan waar ik terechtkom als ik doodga."
Hierop nam de engel hem bij de hand en samen vlogen ze door een dichte, eindeloze duisternis tot ze bij een gesloten poort aankwamen. De engel duwde de zware deur open en zei: "Dit is de hel. Houd je ogen goed open en zorg er voor dat je geen detail mist."
De man was zeer verbaasd. Er was, zoals hij verwachtte, geen duivel te zien in de hel, noch saters met bokkenpoten of eeuwige vuren waarin mensen brandden. Al wat hij zag was een gigantische zaal vol eettafels en elke tafel was volgeladen met de verrukkelijkste gerechten, schalen met het sappigste fruit, hoog opgestapelde taarten, de beste wijnen en de zachtste kazen. Zo ver hij kon zien zag hij mensen aan deze beladen feesttafels zitten. In eerste instantie benijdde hij hen, tot zijn blik op hun armen viel. Toen pas merkte hij op dat hun armen vanaf hun schouders veranderd waren in vorken. En deze vorken waren zo lang dat, hoezeer de feestgangers er ook hun best voor deden, ze niet in staat waren het voedsel naar hun mond te brengen. Hun vruchteloze pogingen waren zo frustrerend dat ze paars zagen van woede, haat en honger.
De engel nam de man opnieuw bij de hand en leidde hem naar buiten. Voor de tweede keer vlogen ze door een dichte, koude duisternis, tot ze bij een andere poort aankwamen. De engel stopte, zwaaide de deur open en riep: "Mag ik je met vreugde presenteren: de hemel!"
In eerste instantie raakte de man in grote verwarring, want de hemel zag er exact hetzelfde uit als de hel! Het was precies dezelfde gigantische ruimte, en ook hier stonden lange eettafels, volgeladen met de meest exquise gerechten uit alle delen van de wereld. Zelfs de feestgangers zagen er identiek uit: ook bij hen waren de armen veranderd in onhandige, lange vorken. Even dacht de man dat de engel een flauwe grap met hem uithaalde, totdat hij nog eens goed keek en het verschil opmerkte. De mensen in de hemel waren niet kwaad of hongerig, integendeel, ze lachten allemaal en waren goed doorvoed. Want deze mensen gebruikten allemaal hun lange gevorkte armen om hun buren te voeden. Ze werkten samen, ze hielpen elkaar en deelden het fantastische eten, zodat ze allemaal in gelijke mate aten, dronken en plezier hadden.
* * * EINDE * * *
Bron : Happinez, jaargang 2, nummer 6. Uitgave van Magazines vof, Baarn, 2004. www.happinez.nl
Stille nacht, tovernacht - Een kerstverhaal over ware vriendschap -
Het was koud, die nacht. Een ijzige wind joeg de sneeuw op en de mensen die nog buiten waren haastten zich. Thuis brandde het vuur in de haard. De tafel was gedekt, de kaarsen waren aangestoken. Het was kerstnacht.
Nog maar één enkele man liep door de verlichte straten. Zijn rug was gebogen en hij liep maar voort door de sneeuw en de kou, zonder zelf te weten waarheen hij ging. Niemand wachtte op hem. Riton had geen familie en geen thuis.
De mensen keken naar hem als hij voorbij ging. Hij lette er niet op. Zonder achterom te kijken, vervolgde hij zijn weg. Hij floot zachtjes voor zich heen en de sneeuwvlokken bleven in zijn baard hangen.
Toch was hij niet alleen in die ijzige nacht... Een hondje liep achter hem aan. Waar kwam hij vandaan? Om zijn nek had hij een halsband met een ster.
Toen Riton het hondje zag, begonnen zijn ogen te stralen. "Ben je verdwaald? Dan kunnen we beter bij elkaar blijven." De hond keek hem aan.
Beschut onder de takken van een grote spar pakte Riton een stuk brood uit zijn rugzak en sneed het in tweeën. "Hier!" zei hij met een glimlach. "Het is een mager maaltje voor een avond als deze, maar meer heb ik niet."
Omdat het Kerstmis was vertelde hij een verhaal dat hij als kind heel mooi had gevonden. Daarna floot hij nog wat. Ook de wind floot. Steeds luider en luider, steeds kouder en kouder. "Kom," zei Riton. Hij zette de kraag van zijn oude, versleten winterjas op. "Laten we schuilen in die hut."
Ze zaten daar een hele poos, lekker warm in het stro. Toen klonk er opeens een stem: "Schrik niet en luister. Ik ben geen hond. Ik ben een tovenaar."
"Jij? Een tovenaar?" zei de oude man verbaasd.
"Vanavond heb ik mezelf in een hond veranderd, omdat ik degene die goed voor me zou zijn wilde belonen," zei de tovenaar. "En jij bent de enige die goed voor me was. Om je te bedanken zal ik je liefste wens vervullen. Vertel me wat die wens is."
"Ik wil geen grote dingen en ik heb niets nodig," zei Riton. "Maar ik heb altijd al een hond gewild."
De tovenaar dacht lang na. Was dat Ritons liefste wens? Toen besloot hij dat hij graag de beste vriend van de oude man wilde zijn. En hij gaf voorgoed zijn toverkracht op.
Heel vroeg de volgende ochtend verliet de oude man de hut om verder te trekken. En zijn vriend, de hond, volgde hem.
* * * EINDE * * *
Bron : "Stille nacht, tovernacht" door Dominique Marchand. Vertaald uit het Duits door Albrecht Rissler. De Vier Windstreken, Voorschoten, 2000. ISBN: 90-5579-496-1
Een man die een vooraanstaande functie bekleedde in het leger, gaf zijn landheer de opdracht om tijdens de oorlog voor zijn echtgenote te zorgen. De landheer probeerde de vrouw meermaals te verleiden, maar zij bleef haar echtgenoot trouw.
Uit frustratie maakte de landheer de vrouw zwart bij de knechten die op de boerderij werkten. Op een dag gaf de landheer de knechten de opdracht om de vrouw naar het bos te brengen en haar daar te vermoorden.
In het bos gekomen kregen de knechten echter medelijden met de vrouw, die bovendien zwanger was. De knechten hadden de opdracht gekregen om na de moord de tong van het slachtoffer mee te brengen voor de landheer. De knechten konden het echter niet over hun hart krijgen de vrouw te vermoorden en ze doodden een hond in de plaats. Vervolgens sneden ze het dier de tong uit de mond.
Toen de veldheer terugkwam van de oorlog, stelde hij vast dat zijn vrouw spoorloos verdwenen was. De knechten mochten van de landheer niets verklappen over het lot van de arme vrouw. De in het bos achtergelaten vrouw bracht haar kind ter wereld en werd in haar strijd om te overleven geholpen door een hert.
Toen de veldheer op een dag ging jagen, merkte hij het hert op, dat hem naar een spelonk leidde. In die spelonk trof de veldheer zijn vrouw aan.
Nadat de vrouw had verteld wat haar was overkomen, wilde de veldheer zijn landheer en zijn knechten folteren door hen met hun handen aan een os te binden en met hun voeten aan een andere os, tot die twee ossen de slachtoffers uit elkaar hadden gerukt. De vrouw wist haar man echter te overtuigen niet over te gaan tot zulke wreedheden.
De misdadigers werden verbannen en moesten de rest van hun leven werken tot ze erbij neervielen. De vrouw heeft nog vier jaar geleefd.
Toen ze gestorven was, kwam het hert naar haar graf en stootte met zijn kop tegen het kruis.
Een ijverige man die geen kinderen had, moest hard werken om rond te komen. Zijn luie broer die zeven kinderen had, werkte helemaal niet.
Toen de man op een dag zijn beklag deed bij zijn broer, sprak die: "Waarom doe je niet hetzelfde als ik? Ik rijd 's nachts op een bok naar verre landen om daar te gaan stelen. Als je wil meegaan, dan moet je donderdagavond komen. Voor één ding moet ik je wel waarschuwen: spreek onderweg niet over O.L. Vrouw of O.L. Heer, want dan loopt het verkeerd af!"
De volgende donderdag ging de man naar zijn broer, die om half twaalf de bokken uit de stal ging halen. De twee mannen gingen elk op een bok zitten, terwijl de luie broer sprak: "Over bos en struik! Door de wolken uit!" Daarop vlogen de bokken hoog in de lucht. Na een tijdje sprak de ijverige broer: "Ik hoop dat het niet ver meer is. Jezus, Maria, wat doet mijn achterwerk toch pijn op die scherpe rug!"
Zijn woorden waren nog niet koud, of de bok gooide de arme man op de grond. Toen de man bekomen was van de schok, zocht hij de weg naar huis.
Op de plaats waar hij was aanbeland, zeiden de mensen: "België ligt ver van hier. Je kan het best altijd rechtdoor gaan in die richting; dan kom je er wel."
De man reisde zeven jaar, zeven weken en vier dagen vooraleer hij weer bij zijn huis kwam. Toen hij aanklopte, vroeg zijn vrouw: "Wie is daar?" De man antwoordde: "Ik ben het, je man!", waarop de vrouw uitriep: "Dat kan niet, want mijn man ligt naast mij in bed."
De vrouw was ervan overtuigd dat haar man dood was, en ze was hertrouwd.
De verschrikte bokkenrijder liep weg en men heeft hem nooit meer gezien.
Drie broers die al hun geld hadden uitgegeven, kwamen op een avond een heer te paard tegen, die vroeg waarom ze zo bedroefd keken. Daarop antwoordden de broers: "We hebben geen geld meer en we willen onze ziel aan de duivel verkopen. Daarop antwoordde de heer: "Wel, verkoop jullie ziel aan mij. Jullie moeten dan alledrie iets zeggen. De ene moet altijd zeggen: 'Alle drie', de tweede: 'Voor het geld' en de derde: 'Zoals het redelijk is'".
De broers stemden toe en verkochten hun ziel. Op een dag waren de broers in een hotel waar een rijke heer aanwezig was. De hotelbaas sprak tot zijn vrouw: "We gaan die heer doden en de schuld geven aan die drie gekken die altijd zeggen: 'Voor het geld, alle drie, zoals het redelijk is'".
Toen de drie broers voor de rechter moesten verschijnen, zeiden ze dat de hotelbaas de moord had gepleegd. In geval van nood mochten de broers namelijk wel iets anders zeggen.
In Pittem stond vroeger een kasteel dat verzonken is. In de buurt van dat kasteel liep altijd een hond rond. Dat was een waterduivel. Een man die op pad was in de buurt van Bekkem, werd door de hond in het water gegooid. Telkens wanneer de man uit het water probeerde te kruipen, stond de hond hem aan te kijken. Het gebeurde vaak dat mensen een hele nacht moesten rondlopen omdat ze niet thuis geraakten.
Een man kreeg bezoek van een jongen, die zei: "Ik zal de toekomst van alle bewoners van dit huis voorspellen. Gaat het hier goed in huis? Is er soms iemand ziek?" "Neen, er is niemand ziek", antwoordde de man.
Daarop zei de jongen: "Je vergist je, want je hebt één persoon in huis, die ernstig ziek is", en hij klopte driemaal met zijn vuist op tafel.
De man en zijn vrouw lachten de jongen uit. Enkele dagen later moest de vrouw haar dochter Eline in het klooster in Velm gaan halen.
Het ging niet goed met de gezondheid van het meisje. Hoewel ze nog maar zestien jaar was, woog ze al zesennegentig kilo. Men liet verschillende dokters komen, maar Eline was reeds ten dode opgeschreven.
Enkele dagen na de dood van het meisje, kwam de man bij de tramhalte de helderziende jongen weer tegen. "Zal ik je de waarheid eens zeggen?", vroeg de jongen, waarop de man antwoordde: "Neen, je moet mij de waarheid nooit meer zeggen!"
Van een pastoor vernam de man dat er inderdaad mensen bestonden, die over bijzondere krachten beschikten omdat ze met de duivel omgingen.
De knecht van Xander maakte altijd vreemde zaken mee. Zo vlogen de teugels van zijn paarden op een dag stuk. Ook was het eens gebeurd dat de knecht plots in het midden van een groot vuur stond.
Op zekere dag kwam er een hond zo groot als een veulen, naar de kar van de knecht gelopen. Het dier liep langs de zijkant van de kar omhoog. De knecht riep verschrikt uit: "Jezus, Maria, Jozef, sta me bij!" Het volgende ogenblik stond de heks in haar menselijke gedaante vóór hem, en hij herkende haar.
"Durf dit niet aan iemand te vertellen!", dreigde ze.
De knecht heeft de naam van de heks nooit genoemd.
Een man die zijn vader had vermoord, was gestorven zonder ooit zijn misdaad te hebben opgebiecht.
Omdat de dode geen rust kon vinden, kwam hij op de plaats waar hij zijn misdaad had gepleegd elke nacht om twaalf uur spoken. De mensen hoorden dan een hels lawaai en zagen even later een zwarte hond weglopen.
Op een dag liet men er een pater komen, die de hele dag zat te bidden. Toen de hond die nacht om twaalf uur tevoorschijn kwam, pakte de pater het dier vast en sleurde het met een strop tot in de biechtstoel.
Vervolgens riep de pater de familie van de man bij elkaar om samen te bidden.
Daarna ging de pater met de familie en de hond het bos in en sprak tot het dier: "Hier verban ik u voor negenennegentig jaar en voor de tijd die daarop volgt."
Een man die stond toe te kijken hoe enkele knechten bezig waren met het binnenhalen van de oogst, riep: "Kijk die kwajongens eens spelen!"
De knechten wisten aanvankelijk niet waar de man het over had, maar toen ze naar boven keken, zagen ze inderdaad enkele kwajongens spelen.
Die man had een toverboek gekregen van een Waal aan wie hij de weg had gevraagd. De man had al vaak geprobeerd om het toverboek weer kwijt te raken, maar dat lukte niet.
Wanneer de man het boek verbrandde, had hij het de volgende dag weer in zijn zak.
Een jongen die al veel over de alvermannetjes had gehoord, ging naar de dwergjes op zoek tussen de rotsen. Bij een spelonk riep de jongen: "Woont hier iemand?"
Het volgende ogenblik hoorde de jongen iemand roepen: "Blaas hem zijn licht uit!"
Een man uit Vliermaal die niet kon geloven dat de bokkenrijders op een bok door de lucht vlogen, riep uit:
"Ik wou dat ik die bok eens te zien kreeg!" Toen de man naar huis wandelde, stond er plots een mooi versierde bok op de weg.
De man nam plaats op de rug van het dier en zei: "Naar Rome, recht naar Rome!" Zijn woorden waren nog niet koud, of de bok vertrok in volle vaart naar Rome.
Het dier liep door heggen en hagen en ontzag geen enkele hindernis.
Gelukkig was de man blijven hangen aan een tak, terwijl de bok verder liep.
Een smid die over weinig geld beschikte, ging op reis omdat hij ijzer nodig had. Onderweg kwam hij een heer tegen, aan wie hij zijn probleem uitlegde. Daarop sprak de heer:
"Dat is niet erg, ik zal je wel ijzer bezorgen. Maar over drie jaar wil ik dan wel je ziel hebben".
De smid stemde in met het voorstel en kreeg ijzer van de heer. Toen de duivel drie jaar later bij de smid aanklopte, sprak deze laatste: "Ga maar even zitten. Ondertussen ga ik mij alvast wassen en scheren".
De smid bezat echter een stoel met bijzondere eigenschappen. Wanneer men eenmaal in die stoel zat, kon men niet meer rechtstaan vooraleer de smid zijn toestemming had gegeven. Toen de smid klaar was om te vertrekken, sprak hij schertsend: "Vooruit, zullen we nu vertrekken?" Daarop sprak de duivel:
"Jij hebt mij weer liggen, is het niet? Ik zal je nog drie jaar extra geven, als je er nu onmiddellijk voor zorgt dat ik uit deze stoel geraak".
De smid liet de duivel rechtstaan en kreeg nog drie jaar lang gratis ijzer. Drie jaar later kwam de duivel weer bij de smid aankloppen. Daarop sprak de smid:
"Deze keer hoef je niet op de stoel te wachten. Maak maar even een wandelingetje terwijl ik me klaarmaak. Als je ondertussen honger krijgt, mag je wat kersen van mijn boom plukken".
Toen de duivel een kers plukte, bleef hij aan de boom vastkleven. Zo kreeg de smid weer drie jaar extra.
Drie jaar later kwam de duivel voor de derde keer langs. Deze keer wist de smid de duivel te overhalen om zich zo klein te maken dat hij in een geldbeugel paste. Vervolgens bewerkte de smid het kleine duiveltje met een hamer.
De duivel was opgelucht dat hij de smid voorgoed kon verlaten.
De honden moesten de fretten opjagen, zodat ze in de bomen kropen, waar de jagers ze konden gaan vangen.
Op een dag kwam er een hond sidderend van angst en met de staart tussen de benen, terug naar de mannen gelopen. Eén van de jagers klom in een boom om er een fret uit te halen. Maar toen de man halverwege was, zei de fret: "Kom nog eens een tak hoger!" De man was doodsbang en liet zich snel uit de boom vallen.
Terwijl hij dat deed, zag men een vreemd schijnsel in de takken.
Enkele mannen zaten in een café te kaarten, toen er plots een Hollander binnenkwam, die wilde meespelen. De spelers werden verdeeld in twee ploegen van drie. Merkwaardig genoeg verloor de ploeg van de Hollander geen enkel spel.
Op zeker ogenblik stak de Hollander de kaarten in een pot lucifers die op tafel stond, en voorspelde dat de schoppenboer uit de pot zou vallen. Nadat de man driemaal op de tafel had geklopt, viel de schoppenboer inderdaad uit de pot.
Omdat één van de omstaanders niet echt onder de indruk was, vroeg de Hollander een stuk van vijf frank en legde dat in de hand van de ongelovige man. Als de man het muntstuk bij zich kon houden, zouden er voor vijf frank borrels worden gedronken.
De Hollander liep de man voorbij en vroeg: "Heb je het nog?", waarop de man antwoordde: "Ja, ik heb het nog". Vervolgens kwam de Hollander een tweede keer voorbij en vroeg weer: "Heb je het nog? "Ja, ik heb het nog", antwoordde de man opnieuw. Toen de Hollander voor de derde keer voorbijkwam en vroeg: "Heb je het nog?", merkte de man dat hij het muntstuk niet langer in zijn hand had.
Iedereen stond de Hollander stomverbaasd aan te kijken. Even later sloeg de Hollander het horloge van Drik met een hamer stuk. Omdat iedereen boos werd, sloeg de Hollander nogmaals met de hamer op de glasscherven, waarna het horloge weer volledig hersteld was.
Die tovenaar moest de duivel in hoogsteigen persoon zijn geweest.
In Niel leefde een man die uit zijn soldatentijd een toverboek had, waarmee hij heksen kon herkennen. De pastoor had hem het boek willen afnemen, maar dat had de man niet gewild.
Op een dag stond de man in de dorpswinkel, waar hij tegen de winkeljuffrouw zei: "Er is hier een heks in huis!"
Omdat de winkeljuffrouw hem niet geloofde, wilde hij het haar bewijzen: "Ik zal ervoor zorgen dat de heks langs achter naar buiten gaat tot op de varkenswei, en dan zal ik haar laten terugkomen." De man begon in zijn toverboek te lezen, terwijl de winkeljuffrouw langs de achterdeur naar buiten ging om te kijken.
De vrouw zakte tot aan haar knieën in de modder, en toen ze zichzelf had bevrijd, kwam ze weer naar binnen.