Verhalen, sprookjes, fabels, mythen, sagen en legenden
welkom!
Problemen Er zijn nogal wat problemen met het lezen van de teksten, daarom volgende tip :
Met de muis links klikken en over de tekst schuiven.
De tekst verschijnt duidelijk leesbaar.
27-03-2010
Waarom de eik vingerbladeren heeft
Waarom de eik vingerbladeren heeft - een duivelsverhaal -
Er was eens een keuterboer die veel kinderen had. Hij zorgde samen met zijn vrouw zo goed mogelijk voor hen. Een stukje eigen land bezat hij helaas niet en daarom moest hij als dagloner bij vreemden gaan werken. Het geld dat hij verdiende was nauwelijks genoeg om van te leven.
"Hemel en hel!" vloekte de keuterboer op een dag, "alleen de duivel kan ons helpen!"
De keuterboer had zijn woorden over de duivel niet zo ernstig gemeend, maar de duivel laat zich zoiets geen twee keer zeggen. Nauwelijks had de keuterboer deze woorden uitgesproken, of er stond een man voor hem, gekleed in jagerskleren: een vilten hoedje op zijn hoofd, een geweer over zijn schouder en zijn ene voet was een duivelspoot.
"Wat wil je, mannetje?" vroeg de jagersman hem.
De keuterboer schrok eerst vreselijk, omdat hij dadelijk wist, dat dit het gevolg was van zijn woorden. Toen raapte hij al zijn moed bij elkaar en antwoordde: "Je weet toch wat ik wil hebben. Een mooi stuk land, een paar paarden en een ploeg, zodat ik mijn vrouw en kinderen behoorlijk te eten kan geven."
"Dat zul je krijgen," zei de jagersman. Hij wenkte met zijn hand en op tafel stond plotseling een kist vol goudstukken. "Hier kun je alles voor kopen, wat je hebben wilt, maar je moet me er wel iets voor teruggeven!"
"En wat is dat?" vroeg de keuterboer.
"Jezelf," zei de jager. "Over een half jaar kom ik je halen!"
De keuterboer krabde zich achter zijn oor en zei: "Over een half jaar, dat is wel vlug! Dan kan ik mijn land niet eens bebouwen en er geen oogst vanaf halen. Weet je wat, kom me halen als de bladeren van de bomen vallen."
"Goed," lachte de jagersman, "als alle bladeren van de bomen zijn gevallen haal ik je."
En zoals hij gekomen was, verdween hij ook. Ineens was hij weg. Alleen de kist met goudstukken bleef op tafel staan.
De vrouw van de keuterboer luisterde naar wat haar man vertelde, sloeg vlug een kruisje en zei: "Man, wat heb je gedaan?"
Maar de keuterboer lachte en zei: "Wees niet bang vrouw. De duivel is slim, maar ik als arme keuterboer moet slimmer zijn, anders zal het slecht met me aflopen. Wacht maar af en je zult zien, wat er gebeurt."
De lente was voorbij, de zomer was voorbij en de herfst begon. De keuterboer had al lang een prachtige oogst van zijn land gehaald en de kinderen hadden genoeg te eten. Het smaakte hen allemaal best, alleen de vrouw verloor haar eetlust. Voortdurend keek ze uit het raam, toen de bladeren geel werden en van de bomen dreigden te vallen. Het duurde niet lang of de bomen rondom hun huis waren helemaal kaal.
En op een morgen stond daar plotseling de jagersman: op zijn hoofd het vilten hoedje, een geweer over zijn schouder en in plaats van een voet had hij een duivelspoot.
"Ik kom je halen," sprak hij tegen de keuterboer. "De bladeren zijn allemaal afgevallen, je tijd is gekomen."
Maar de keuterboer was niet bang, en zei: "De bladeren zijn al afgevallen, dat is waar. Maar niet allemaal. Kijk maar eens in het bos daar boven."
En hij wees naar de heuvel achter zijn huisje. Daar stond een jonge eikenboom; de bladeren waren wel erg geel, maar ze zaten nog aan de boom.
"Je hebt gezegd, dat je mij zou komen halen als alle bladeren van de bomen zijn gevallen. En zoals je zelf ziet, zijn ze er nog niet allemaal af. Kom nog maar een keer terug."
"Daar kun je op rekenen," zei de jagersman. En zoals hij gekomen was, verdween hij. Plotseling was hij weg.
Na een maand kwam hij weer. Overal lag al sneeuw, de kale bomen trilden in de wind, maar de jonge eikenboom op de heuvel had nog altijd genoeg bladeren. De keuterboer lachte. Hij wist heel goed, dat de eik zijn bladeren in de winter niet verliest en hij zei tegen de jagersman: "Zoals je ziet zijn alle bladeren nog niet afgevallen. Je zult veel later moeten komen."
"Daar kun je op rekenen," knarste de jagersman.
Toen de lente begon en het ijs verdwenen was, kwam hij voor de derde maal. De sneeuw was al weg, de bomen werden weer groen, maar aan de eik trilden nog altijd de bladeren van het vorig jaar. De keuterboer wees lachend op de eik: "Zoals je ziet, zijn ook nu niet alle bladeren van de bomen gevallen. En ze zullen ook niet meer afvallen. Kijk maar!" Tussen de laatste oude blaadjes groeiden alweer nieuwe bladeren.
De duivel zag, dat de keuterboer hem voor de mal had gehouden. Nijdig prikte hij zijn vingers in de jonge bladeren om zo zijn woede af te reageren en plotseling was hij verdwenen.
De keuterboer kwam er goed van af. Maar de eikenbladeren hielden tot op de dag van vandaag de herinnering. Voor die tijd hadden ze een mooie gladde rand gehad, maar sinds de duivel er met zijn vingers in geprikt heeft, zien ze er uit als vingers. Ondanks dat vallen de blaadjes pas af in de lente, als de nieuwe bladeren alweer beginnen te groeien.
* * * EINDE * * *
Bron : "De betoverde tuin" door Marie Mrstikova. Nederlandse vertaling van Els Nuijen. Uitgeversmaatschappij Holland, Haarlem, 1978. ISBN: 90-251-0297-2
Op een boerderij in Harelbeke had men twaalf kinderen onder wie negen meisjes en drie jongens.
Toen één van de meisjes de koeien moest bewaken op de weide, kreeg ze van een dame en een heer een appel. Het meisje beet in de appel en zag dat de appel bloedde. Daarna was het meisje door de duivel bezeten.
Het meisje zag de tafels en stoelen tegen elkaar botsen en was helderziend.
Zo wist het meisje bijvoorbeeld dat twee vrouwen op bedevaart gingen naar Zwevegem en dat de vrouwen op de boerderij drank zouden komen vragen om haar te kunnen zien.
Toen in Parijs het operagebouw afbrandde, wist het meisje het ook. Ze wist zelfs de naam van een heer uit Harelbeke die naar de ramp stond te kijken.
Op zekere dag kwam een pastoor het meisje overlezen en de duivel verjagen.
Daarna kwijnde het meisje weg. Ze heeft niet lang meer geleefd.
Een meisje uit Harelbeke was door de duivel bezeten.
Het meisje moest zoveel sneetjes vlees eten als dat er duivels waren die haar in hun macht hadden.
De pastoor was niet in staat om het meisje van de duivels te bevrijden. De eerste onderpastoor kon dat ook niet omdat hij nog te werelds was.
De tweede onderpastoor verjoeg de duivels terwijl hij de mis deed. Dat kostte de onderpastoor zoveel moeite dat de zweetdruppels van zijn gezicht rolden.
Het meisje dat op dat ogenblik in de kerk was, werd tot driemaal toe tot tegen het plafond van de kerk gegooid.
De onderpastoor zei: "Breng haar terug vanwaar ze gekomen is". De geestelijke is daarna gestorven.
Naar jaarlijkse gewoonte werd er ter gelegenheid van Driekoningen een koning gekozen, die moest trakteren met een fles drank.
Een jongeman ging in Hern-St.-Hubert een fles drank kopen. Eén van zijn vrienden wilde hem echter een poets bakken en ging met een koeienvel op de rug langs de weg staan.
Toen de jongeman de vreemde verschijning met het koeienvel zag, vroeg hij: "Ben jij van God of van de duivel?" Omdat de vriend de jongeman bang wilde maken, antwoordde hij: "Van de duivel!" Daarop sloeg de jongeman zonder het te weten met een mestvork zijn vriend de schedel in.
Achteraf kon men het koeienvel niet meer loskrijgen van het hoofd van de dode.
Een schaapherder uit Rutten wandelde met zijn zwarte hond naar huis. Onderweg hoorde de man in een huis een hoogoplopende ruzie, waarbij iemand riep: "Moge de duivel je komen halen!" Daarop gooide de schaapherder zijn zwarte hond door het raam naar binnen.
Plots werd het muisstil; de mensen waren er van overtuigd dat de zwarte hond de duivel was.
In een huis werkten twee knechten. Naar jaarlijkse gewoonte werd er ter gelegenheid van Driekoningen een koning gekozen, die aan zijn vrienden een fles jenever moest geven.
De koewachter van de hoeve werd uitgedaagd om in Hern-St.-Hubert een fles jenever te gaan kopen. Niemand wist echter dat de jongen een mestvork had meegenomen.
Zodra de koewachter was vertrokken, verkleedde één van zijn vrienden zich met een koeienvel en ging op de hoek van het veld staan.
Toen de koewachter de vreemde verschijning zag, vroeg hij: "Ben jij van God of van de duivel?"
Omdat de vriend de koewachter bang wilde maken, antwoordde hij: "Van de duivel!" Daarop sloeg de koewachter zonder het te weten met een mestvork zijn vriend de schedel in.
Om die tragische gebeurtenis te gedenken, zette men op die plaats een kruis, dat het 'Duivelskruis' werd genoemd.
Op de hoeve van Xander in Vrijhern zat de boer met enkele vrienden te wachten tot de merrie haar veulen zou werpen.
Ondertussen speelden ze met de kaarten en dronken ze jenever. Toen de jenever op was, daagde de boer zijn knecht uit om in Hern-St.-Hubert een nieuwe fles te gaan kopen.
Zodra de knecht was vertrokken, ging één van de mannen met een stierenvel op zijn rug bij het Duivelskruis staan. Op de terugweg schrok de knecht door de vreemde verschijning die hij voor de duivel aanzag.
Hij sloeg met zijn mestvork zijn vriend de schedel in.
Enkele mannen gingen stiekem kersen plukken in een ommuurde weide.
Eén van de mannen had een witte zakdoek aan de muur vastgemaakt opdat hij de uitgang makkelijk zou kunnen terugvinden. Een andere man schrok bij het zien van de zakdoek en liep schreeuwend weg.
In zijn haast viel de man op een beest met horens, dat plots opstond en wegliep met hem op zijn rug.
De man was er van overtuigd dat het beest de duivel was.
De duivel was in de Dalemolen in Lauw gekropen. De molenaar haalde de pastoor, maar die slaagde er niet in om de duivel te verjagen.
Uiteindelijk gooide men de duivel in de Jeker, maar omdat hij daar het rad van de molen tegenhield, moest men hem er weer uithalen.
Een tijdje later kwam er een jonge pastoor, tot wie de duivel sprak: "Jij bent zelf ook niet zonder zonden. Vroeger heb je bij de bakker veel broodjes gestolen!" Daarop antwoordde de pastoor:
"Ja, maar ik heb die broodjes daarna driedubbel terugbetaald! En nu moet jij hier weg!"
De pastoor van Sluizen was met vakantie toen zijn broer op een avond de vroedvrouw moest gaan halen. De man trok de pij van de pastoor aan om naar Millen te gaan. Onderweg kwam er een grote zwarte hond op de man af. De hond sprong met zijn voorpoten op de hielen van de man.
Bij een kruispunt kon de hond niet verder, waardoor het dier een omweg moest maken. Even later kwam de hond echter weer op de man af.
Toen de man doodsbang thuiskwam, was hij blij dat hij de pij van de pastoor als bescherming had gehad.
Een man die geen geld had om een huis te bouwen, verkocht zijn ziel aan de duivel.
De duivel zou 's nachts voor de man een huis bouwen, dat klaar zou zijn vooraleer de haan 's ochtends kraaide. Als de duivel daarin slaagde, kreeg hij de ziel van de man.
Toen de man 's nachts de ijverige duiveltjes zag werken, werd hij bang en biechtte alles op aan zijn vrouw. "Wacht maar!", antwoordde de vrouw.
Daarop ging ze naar boven, opende een raam en bootste hanengekraai na. Het volgende ogenblik waren de duiveltjes allemaal verdwenen.
In het dak van het huis was nog een gat dat moest worden dichtgemaakt. De man is er echter nooit in geslaagd om dat dicht te maken.
Een man die naar de brouwerij in Vreren ging, zag in de Kellesteeg een grote zwarte hond, die met zijn staart in het gezicht van de man kwispelde.
Een jongen die het verhaal van de man had gehoord, wilde de hond zelf ook wel eens zien. Toen de jongen bij de hond was, sprak hij tot het dier: "Kom niet naar hier hoor, mannetje!" Omdat de hond de jongen toch volgde, gooide de jongen een rode zakdoek naar het dier.
Daarop ging de hond lopen. De duivel is immers bang voor een rode zakdoek.
In Jeuk bij Hasselt woonde een weduwe die op onverklaarbare wijze zwanger was geraakt. Toen de weduwe moest bevallen, stelde de vroedvrouw vast dat het kind er allesbehalve normaal uitzag.
Het was een zwart wezentje op vier poten, dat er voor de helft als een mens en voor de helft als een kikvors uitzag. De vroedvrouw gooide het wezen op een kist, waarop het begon te kwaken en onder het bed sprong. De vroedvrouw heeft het vreemde wezen laten doodbloeden.
Een tijdje later heeft men in het dorp 'de os gereden'.
Een in het zwart geklede kleermaker uit Genoelselderen speelde voor duivel terwijl hij op een witte os zat en het lied van de duivel zong. Twee dagen na de bevalling zat de weduwe in haar tuin te graven, in de hoop het lijkje van haar kind terug te vinden.
In een weide in 's Heerenelderen lag kort bij de weg naar Mopertingen een put die de Duivelsput werd genoemd.
Omdat in die put de kerk van Tongeren was verzonken, hoorde men er elk jaar op kerstnacht de klokken luiden. Wie te dicht bij de put kwam, werd er in getrokken.
Een stroper die niet wist dat het kerstnacht was, kwam in de buurt van de Duivelsput, toen plots de klokken begonnen te luiden en er twee zwarte mannetjes met grote ogen een een grote mond uit het bos kwamen.
De stroper schoot snel met zijn geweer en maakte dat hij wegkwam.
Aan de Uilenkoetsbrug in Alken stond een schuur van eikenhout, waarvan men zei dat ze door de duivel was gebouwd.
Een boer die geen geld had om een schuur te bouwen, was ten einde raad omdat de oogst moest binnengehaald worden. Op een dag ontmoette de boer een galante heer, die hem het volgende aanbod deed: "Als ik je ziel krijg, dan krijg je van mij een schuur."
De boer wist aanvankelijk niet wat te doen, maar uiteindelijk volgde hij het advies van zijn vrouw op: "Verkoop je ziel voor een jaar of zes. Als je binnen die tijd niet sterft, zal de duivel je ziel toch nooit bezitten."
Toen de schuur er op een ochtend plots stond, werden de boer en zijn vrouw toch ongerust.
De boer heeft dan veel geld aan de kerk geschonken, en is tal van paters gaan opzoeken.
Daardoor is de boer niet gestorven vooraleer de zes jaar om waren.