Verhalen, sprookjes, fabels, mythen, sagen en legenden
welkom!
Problemen Er zijn nogal wat problemen met het lezen van de teksten, daarom volgende tip :
Met de muis links klikken en over de tekst schuiven.
De tekst verschijnt duidelijk leesbaar.
05-10-2009
Berkentak
Berkentak - historische sagen -
Men vertelde dat de bokkenrijders met de duivel omgingen.
Een boer wiens hond 's nachts altijd weg was, vermoedde dat zijn knecht bij de bokkenrijders was. De boer durfde er echter niets over te zeggen uit angst dat de bokkenrijders zijn huis zouden komen leegroven.
Op een avond drong de boer er toch op aan dat de knecht de hond thuisliet. De hele nacht heeft het dier liggen janken en grommen.
De bokkenrijders staken een berkentak tussen hun benen en vlogen dan naar Duitsland om er de wijnkelders leeg te roven.
De volgende ochtend lagen de rovers weer in hun bed alsof er niets was gebeurd.
Men vertelde dat de bokkenrijders met de duivel omgingen.
Op een dag had één van de bokkenrijders zich vergist bij het uitspreken van de toverformule; hij zei "door heg en struik" in plaats van "over heg en struik".
De man was zwaargewond toen hij in de wijnkelder van Keulen aankwam.
De familie Broekwillekens vertelde aan een pater dat er altijd een vreemd licht scheen boven een balk in hun huis. De pater raadde hen aan om op die plaats eens goed te zoeken wanneer het licht er nog eens scheen.
In de balk vond de familie Broekwillekens een beurs gevuld met goud.
Twee mannen die in het leger van Napoleon hadden gevochten, gingen in Niel paarden halen. Toen de mannen de paarden hadden, moesten ze terug naar Opglabbeek reizen. 's Nachts klopten de mannen aan bij een vroom gezin dat de rozenkrans zat te bidden.
De vader van een vriend van de vrome man woonde zes uur ten noorden van Maastricht. De vrome man vroeg aan de twee bezoekers of ze bereid waren om die vader op te zoeken en hem drie paarden te brengen.
De twee mannen stemden in en gingen de volgende dag op pad. Diezelfde avond bereikten de mannen hun bestemming, waar ze twee weken bleven logeren. Daarna trok één van hen terug naar Opglabbeek, waar hij zich gedurende zes weken als deserteur verschool in zijn eigen huis.
Omdat Napoleon kort daarop werd gevangen genomen na de slag bij Waterloo, moest de man niet terug gaan vechten. De andere man, die al zeven jaar voor Napoleon had gevochten, werd gevangen genomen door de Engelsen, met wie hij nog zes jaar heeft moeten meevechten.
Toen de man terug in Opglabbeek kwam, herkende niemand hem meer omdat hij dertien jaar was weggeweest.
In de buurt van Wellen ontdekte een schaapherder toevallig een rooster in een veld.
De schaapherder, die een roosje in zijn mond had, wilde een steentje in een gat van het rooster gooien.
Toen hij het steentje liet vallen, viel echter ook het roosje uit zijn mond. Enkele ogenblikken later weerklonk een stem: "Schaapherder, als je je roosje had bewaard, dan was je zelf ook gespaard gebleven."
De schaapherder liep verschrikt weg. Toen hij de volgende dag samen met enkele anderen het rooster probeerde terug te vinden, was het verdwenen.
Een schat kan maar éénmaal om de honderd jaar gevonden worden. Indien ze dan niet ontdekt wordt, moet men weer honderd jaar wachten.
Omdat men in de burcht van Kolmont in Tongeren vaak een vreemd schijnsel zag, vermoedde men dat er een schat begraven lag.
De heer X, de toenmalige eigenaar van de burcht, ging een duiveluitdrijver om raad vragen. De duiveluitdrijver stelde vast dat er inderdaad een schat verborgen was, maar om die te vinden, had hij de hulp van een jong meisje nodig.
Er kwam een meisje uit Vreeren die door de duiveluitdrijver betoverd werd en daarna moest beginnen te graven.
Toen het meisje een tijdje had gegraven en de kist meende te zien, sprong er een grote zwarte hond op, waardoor de kist weer viel. Dat gebeurde verschillende malen.
Omdat het meisje doodmoe werd van het graven, las de duiveluitdrijver een tekst voor uit een vreemd boek, waardoor het meisje weer kon verderwerken.
Door die zwarte hond slaagde ze er echter niet in om de kist te bemachtigen.
Toen die avond iedereen het zoeken had gestaakt, is de duiveluitdrijver alleen teruggekomen om de kist mee te nemen.
Op de Bolleberg in Loon woonde een man, een Waal die gevaarlijke zwarte honden bezat en die de leiding had over een roversbende. Die man werd ook wel de paardenviller genoemd.
Op een dag was de man in zijn veld aan het werk, toen er een juffrouw voorbijkwam, die vroeg: "Hoe laat is het ?" Daarop haalde de man zijn mes boven en zei: "Als je om twaalf uur sterft, dan kom je in de andere wereld terecht."
Wie iets verklapte over de nachtelijke braspartijen van de bende, stierf spoedig.
Op een dag zag een schaapherder hoe één van de rovers een koopman vermoordde.
Toen de schaapherder het nieuws verspreidde, verraadde de rover zich door te zeggen: "Hoe zou die schaapherder met zijn ene oog dat hebben kunnen zien?"
De politie probeerde al jaren om die man te pakken te krijgen, maar dat lukte maar niet.
De politiemannen verkleedden zich als jagers, trokken het bos in en vroegen daar aan de man of hij geen haas had gezien.
Toen X "neen" antwoordde, zeiden ze: "Dan ben jij onze haas!", en ze bonden hem vast en brachten hem naar het gerechtsgebouw van Maastricht.
De bokkenrijders hadden de H. Hosties uit de kerk van Wellen gestolen.
Ze gooiden de Hosties in de soep die ze hadden gekookt, maar de soep smaakte daardoor zo bitter dat zelfs de honden er niet wilden van eten.
Toen de bokkenrijders op de brandstapel werden gezet, vroeg één van hen aan een kruisheer uit Kolen om nog te mogen biechten.
Die kruisheer was ook aanwezig geweest bij de verbranding van de bokkenrijders in Wellen. Daar had hij gezien hoe de duivels de bokkenrijders kwamen halen.
De bokkenrijders uit Wellen waren rovers die met het kwaad omgingen en die een bok vereerden, vandaar hun naam. De bokkenrijders gingen op een ton zitten en zeiden dan: "Over heggen en hagen tot in de wijnkelder van Heers."
Op een dag had een man de bokkenrijders bespied. Toen ze weg waren, zei de man: "Door heggen en hagen tot in de wijnkelder van Heers." De man kwam helemaal bebloed in Heers aan.
Wanneer de bokkenrijders ergens naartoe gingen, dan reden ze op paarden die achterstevoren waren beslagen, zodat de mensen niet wisten in welke richting ze waren gereden.
Uiteindelijk heeft men de bokkenrijders allemaal verbrand in de Bonderkuil in Wellen.
Volgens de overlevering waren de Bokkerijders een bende rovers die in de 18e eeuw de Landen van Overmaas (het tegenwoordige Nederlands Zuid-Limburg, Belgische Voerstreek en Land van Herve) evenals de regio rond Luik, de gebieden vlak over de Duitse grens en de Kempen onveilig maakten. De strooptochten waren over het algemeen gericht tegen boerderijen en pastorieën. De eerste vermelding van de term Bokkenrijders (oude spelling "Bockereyders") komt uit het boekwerk:
- Oorzaeke, bewys en ondekkinge van een goddelooze, bezwoorne bende nagtdieven en knevelaers binnen de Landen van Overmaeze en aenpalende landstreeken, geschreven door Sleinada S.J.P. in 1779.
Een boer die een os was gaan kopen, dronk nog een glas in de herberg vooraleer hij naar huis ging. Toen het al vrij laat was, stond de boer op met de woorden: "Ik ga naar huis, want ik ben bang voor rovers."
Daarop antwoordde de herbergier: "Meen je dat? Als je wordt lastig gevallen, zeg dan maar dat je met de kapitein uit de kan hebt gedronken."
Toen de boer nog maar net de herberg had verlaten, werd hij al tegengehouden door een bende.
Toen de boer zei: "Ik heb met de baas uit de kan gedronken", lieten ze hem onmiddellijk met rust.
In Aken wilde men een kerk bouwen, die zo mooi en groot was dat iedereen er zou over praten. Helaas beschikte de kerkraad niet over voldoende geld om een dergelijk bouwwerk te financieren.
Op een dag kwam er een heer met een koets aangereden. De heer bood aan om het nodige geld te verschaffen in ruil voor de ziel van het eerste levende wezen dat de voltooide kerk zou betreden.
Toen de kerk bijna af was, bedacht men een manier om de wederdienst die de man had geëist, te volbrengen. Men besloot een levend schaap als eerste de kerk in te jagen. De duivel die net met de laatste poort kwam aangevlogen, was zo woedend toen hij zag dat men hem wilde bedriegen, dat hij de poort prompt liet vallen.
De poort staat nu nog steeds scheef in de kerk, en niemand heeft ze ooit kunnen open krijgen. Om wraak te nemen wilde de duivel de stad Aken onder een berg bedelven. Toen de duivel op een warme zomerdag met de berg op zijn rug naar Aken liep, kwam hij een meisje tegen, aan wie hij vroeg: "Is Aken nog ver van hier?" Schertsend antwoordde het meisje: "Zie je mijn versleten schoenen? Die heb ik nieuw in Aken gekocht. Zo ver is het nog." De duivel, die al doodmoe was, gaf het op en gooide de berg ter plekke neer. De berg lag niet ver van Aken, want het meisje had de duivel voor de gek gehouden toen ze zei dat Aken nog ver van hen verwijderd was.
Het Ieveskruis staat tussen Berg en Tongeren op de weg naar Visé. Het kruis werd daar gezet ter nagedachtenis van een vrouw die er werd vermoord. Het was een vrouw uit Millen, die een hoeve bezat.
Nadat ze in Tongeren enkele schapen had verkocht, kwam ze op de terugweg een schaapherder tegen, die haar vermoordde voor het geld dat ze bij zich droeg.
Voor de vrouw stierf, had ze gezegd: "Ooit zal het uitkomen; ook al moeten de kraaien het bekendmaken."
Toen de schaapherder op een dag in een veld naast een bos zijn schapen aan het hoeden was, vloog er plots een hele zwerm kraaien rond de man. De schaapherder werd bang en riep: "Duivelskinderen, zouden jullie dan toch weten dat ik die vrouw heb vermoord?" De herder had echter niet gezien dat in het bos een stroper verscholen zat.
De stroper had de uitroep van de schaapherder gehoord, en maakte de misdaad in heel het dorp bekend.