Verhalen, sprookjes, fabels, mythen, sagen en legenden
welkom!
Problemen Er zijn nogal wat problemen met het lezen van de teksten, daarom volgende tip :
Met de muis links klikken en over de tekst schuiven.
De tekst verschijnt duidelijk leesbaar.
11-09-2009
H.Hosties
H.Hosties historische sagen
De bokkenrijders hadden de H. Hosties uit de kerk van Wellen gestolen.
Ze gooiden de Hosties in de soep die ze hadden gekookt, maar de soep smaakte daardoor zo bitter dat zelfs de honden er niet wilden van eten.
Toen de bokkenrijders op de brandstapel werden gezet, vroeg één van hen aan een kruisheer uit Kolen om nog te mogen biechten.
Die kruisheer was ook aanwezig geweest bij de verbranding van de bokkenrijders in Wellen. Daar had hij gezien hoe de duivels de bokkenrijders kwamen halen.
De mensen vertelden dat de alvermannetjes op de Galgenberg woonden.
Vroeger stond daar een galg waaraan misdadigers werden opgehangen op bevel van de drossaard.
De alvermannetjes kwamen vaak eten vragen aan de boeren op de Voort. Wanneer de boeren een snede brood naast het botervat legden, kwamen de alvermannetjes de boter maken.
Een meisje bezat een gouden korfje dat ze aan niemand wilde afgeven. Haar jaloerse broer wilde echter kost wat kost het korfje in zijn bezit krijgen.
Tijdens een wandeling vermoordde de jongen zijn zus en begroef haar in de aarde. Een tijdje later groeide er een mooie blauwe bloem op de plaats waar het meisje lag begraven.
Een koopman plukte de bloem af en stak ze in zijn mond.
Daarop weerklonk er een lied: "Koopman! Mijn broer heeft mij vermoord. Om dat gouden korfje moest ik sterven!"
De koopman nam het bloemetje mee, zodat hij het lied aan de ouders van het meisje kon laten horen. De ouders gingen naar de plaats waar de bloem had gestaan en vonden het lichaam van hun dode dochter.
De bokkenrijders uit Wellen waren rovers die met het kwaad omgingen en die een bok vereerden, vandaar hun naam. De bokkenrijders gingen op een ton zitten en zeiden dan: "Over heggen en hagen tot in de wijnkelder van Heers."
Op een dag had een man de bokkenrijders bespied. Toen ze weg waren, zei de man: "Door heggen en hagen tot in de wijnkelder van Heers." De man kwam helemaal bebloed in Heers aan.
Wanneer de bokkenrijders ergens naartoe gingen, dan reden ze op paarden die achterstevoren waren beslagen, zodat de mensen niet wisten in welke richting ze waren gereden.
Uiteindelijk heeft men de bokkenrijders allemaal verbrand in de Bonderkuil in Wellen.
Enkele jongens kwamen te voet terug van de kermis in Rummen. Toen ze door de dreef wandelden, werd één van de jongens bang, en hij spoorde zijn vrienden aan om wat sneller te lopen. Hij had immers een grote zwarte hond gezien, die met hen had meegelopen tot aan het draaikruis. De anderen lachten de jongen uit en zeiden: "Jij met je hond, je bent gek.
Als er dan toch een hond zit, laat hem dan maar komen. We zullen hem eens een lesje leren!" Hun woorden waren nog niet koud of daar stond de hond: een zwart beest, zo groot als een beer en met ogen als vuur.
De jongens maakten zich snel uit de voeten en haastten zich naar de schuur van X, waar ze tot 's ochtends angstig bleven zitten.
Op een boerderij in Kortrijk was een put die men de 'Kalle-bak-mij-nen-wafel-put' noemde.
Op een dag had een knecht in de buurt van die put gevraagd of Kalle voor hem een wafel wilde bakken. Toen de knecht na het middageten terug op het veld kwam, zag hij een wafel naast zijn ploeg liggen.
Daarmee was de knecht overtuigd van het bestaan van Kalle.
De mensen vertelden dat men niet in de buurt van de kasteelvijver in het bos mocht komen, want anders zou men door Kalle, een waterminne die verzot was op jongeren, in het water worden gesleurd.
De knecht kon zijn nieuwsgierigheid echter niet bedwingen en ging toch naar de vijver.
Die avond kwamen de paarden alleen terug naar de boerderij. De knecht zat in de vijver.
Tijdens de nacht van de eerste volle maan in de maand mei, kon men Kalle horen zingen als men dicht bij het water ging zitten.
regio : Sint-Baafs-Vijve verzamelaar - R.Callens -
Een oude vrouw zat bij de kachel te spinnen in het gezelschap van haar kat. Toen de vrouw een wind liet, waardoor haar stoel kraakte, sprong de kater recht.
Het dier liep naar de hond en vroeg: "Ga je mee?" De wereld zal vergaan, want ik heb al iets horen kraken".
Wat verderop werden de hond en de kat vergezeld door een ezel en een haan die ook met hen mee wilden gaan.
Na een uur stappen, klopten de dieren ergens aan om te overnachten. Omdat er niet werd opengedaan, moesten de dieren iets anders bedenken.
De hond kroop op de ezel, de kat op de hond, en de haan op de kat. Zodra de dieren luid begonnen te roepen, vloog de deur open en kwam er een vos naar buiten gestormd.
Zo zaten de dieren uiteindelijk toch warm en droog.
X was een stroper. Toen hij op een nacht op strooptocht was, zag hij plots een haas in het licht van zijn lichtbak spelen. X laadde zijn geweer en schoot naar de haas. Het dier nam echter een aanloop, en sprong over de stroper zijn hoofd in het koren.
Even later kwamen er drie hazen, waarop hij ook probeerde te schieten. Ook die hazen sprongen echter over de man heen.
Enkele ogenblikken later kwamen er tientallen hazen aangelopen. De stroper wilde nog één keer zijn kans wagen en schoot.
Daarna wist de man niet wat hem overkwam: al die hazen begonnen over hem heen en weer te springen.
De moed zonk hem in de schoenen, hij gooide zijn geweer weg en rende zo snel hij kon naar huis. De volgende dag durfde X pas gaan kijken toen het licht was.
Zijn geweer lag nog op de plaats waar hij het had neergegooid, maar voor het overige was er niets merkwaardigs te zien.
Hij had verwacht dat het koren helemaal plat zou liggen door al die hazen, maar daar was helemaal niets van te merken.
De weg naar een veld werd vaak versperd door een dikke ketting die dwars over de weg was gespannen.
Om door te kunnen, moest men dan zeggen: "Ben je van God, spreek. Ben je van de duivel, breek." Na het uitspreken van die formule, zou de ketting breken zodat de doorgang weer vrij was.
Wie een spook tegenkwam, kon zichzelf beschermen door te zeggen: "Geluk van alle goed naar ziel en lichaam."
Aan de tramhalte stond een klein wit huisje waarin altijd een wit katje kwam zitten. De kinderen waren altijd door het dolle heen als ze met het katje konden spelen.
Een man die het lawaai van de kinderen beu was, besloot de kat de kop af te snijden wanneer ze zich nog eens liet zien. Wanneer de kat de volgende dag naar het witte huisje kwam gelopen, haalde de man uit met zijn mes. Het katje sprong angstig weg op drie poten.
De volgende dag lag er in het dorp een vrouw ziek in bed.
Ze had zogezegd haar been gebroken toen ze van de trap was gevallen, maar de man wist wel beter.
Een man was samen met zijn vrienden in Wallonië naar de kermis geweest. Toen ze naar huis wandelden, was één van de vrienden zo moe dat hij uitriep: "Ik wilde dat ik een paard had om op te zitten!"
Een eindje verderop stond er een gezadeld paard langs de weg. Zonder aarzelen sprong de man erop. Omdat het paard bijzonder snel liep, was de man bang en hij riep: "Och God, och God, waarop zit ik nu!"
Toen zag de angstige man dat hij niet op een paard, maar op de schouders van een man zat. Toen zijn vrienden hem vonden, hebben ze hem naar huis moeten dragen.
Bij het café op de hoek van de Veldstraat, de Euphrasie Beernhaertstraat en de Torhoutsesteenweg kon men om middernacht de waternekker zien. De waternekker was zo groot als een huis en kon binnenkijken in het café.
Na twaalf uur was de nekker verdwenen.
Wie dan nog naar huis moest, raakte meestal verdwaald.
Een man uit Tongerlo ging in Mariahof in Nederland tabak kopen. Toen de man in de buurt van de Lossing kwam, moest hij zijn behoefte doen en zette zich tussen de struiken. Omdat de man geen papier bij zich had, wilde hij wat gras nemen.
Per ongeluk greep de man echter in de oren van een haas. De man was zo verschrikt dat hij de haas over de Lossing gooide.
Toen de man verder ging, zag hij dat hij door de worp van de haas vier patrijzen had gedood.
De man trok zijn laarzen uit en vond er twaalf kilo paling in.
In Meeuwen moest een knecht het veld gaan bemesten. De boer zei: "Maak maar voort, zodat ik kan beginnen met ploegen!", waarop de knecht antwoordde: "Ik heb tijd genoeg; zorg maar dat de ploeg klaar is!"
De knecht bemestte een klein stukje van het veld, stak dan een mestvork in de grond en zei: "Nu allemaal zo". Het volgende ogenblik was het hele veld bemest. Omdat de boer het zaakje niet vertrouwde, stuurde hij de knecht weg.
De knecht wilde wraak nemen omdat hij was ontslagen.
Toen de boer het hele veld had omgeploegd, lagen de mesthoopjes er weer bovenop.
Wie 's nachts een vroedvrouw moet gaan halen, kan best niet in z'n eentje gaan, want die kan vreemde dingen meemaken.
Vroedvrouwen gaan ook nooit alleen door het donker naar huis; zelfs niet als ze vlakbij wonen.
Op een nacht hadden twee mannen een vroedvrouw teruggebracht naar haar huis in Mielen-boven-Aalst. Toen het tweetal terugkwam, verloren ze elkaar plots uit het oog.
Ze waren allebei verdwaald en 's ochtends kwam de ene bij Sneyers-kapel en de andere bij Borremans-kapel aan.
Een jongen die met zijn vriendin terugkwam van de kermis, sprak tot haar: "Ik ga even weg. Als je een grote hond ziet aankomen, dan moet je een zakdoek naar zijn muil gooien." Het meisje deed wat haar was opgedragen.
Toen haar vriend enkele uren later terugkwam, zag ze dat de vezels van de stof nog tussen zijn tanden hingen.
Het meisje heeft de jongen onmiddellijk in de steek gelaten. Ze vertelde aan iedereen wat ze had meegemaakt.
Op de hoeve waar de jongen werkte, vond men een halsband en een potje zalf, dat men in de oven gooide. Terwijl alles in het vuur lag, kwam de jongen snel aangelopen.