Beowulf (2/5) Een Engelse sage over de strijd van Beowulf met het monster van Heorot |
Zo verloor Heorot nacht op nacht, maand op maand, winter op winter zijn bewoners en werd een stad des doods. Vergeefs hoopte de vertwijfelde koning het monster met goudschatten te kunnen verleiden - Grendel raakte het goud niet aan, want God beschermde de koning en zijn schatten tegen de klauwen van de draak.
Twaalf lange jaren zaaide de demon die, ondanks zijn afschuwelijke macht, tegen allen gezamenlijk machteloos geweest zou zijn, angst. Toentertijd zongen de barden nog slechts treurige liederen en allengs drongen deze klaagzangen door tot in de verste landen.
In het twaalfde jaar kwamen ze ook Beowulf, neef van Gotenkoning Hygelac, ter ore.
Beowulf was jong, dapper en sterk en bij het horen van deze liederen kromp zijn hart ineen. Hij overlegde niet lang, koos veertien wakkere krijgslieden uit en liet een snel schip bouwen om hen naar het Deense land te brengen.
De voorbereidingen waren weldra getroffen. Aan boord fonkelden de wapenrustingen, de schilden en de zwaarden der helden, en Beowulf gaf bevel tot de afvaart. Als een ongeduldige vogel stak het schip zijn kop in de golven die bruisend op het strand sloegen en eerst toen de volgende dag de zon weer opkwam, bleef het stil liggen. De strak staande zeilen vielen slap, de kiel schuurde over de grond. Ze gingen voor anker aan de voet van zonovergoten heuvels - in Denemarken.
Doch toen zij luide de hemel dankten dat de gevaarlijke zeereis zo voorspoedig was verlopen, klonk er plotseling vanaf een hoge heuvel een stem: "Wie bent u en waarom komt u in volle wapenrusting?"
Beowulf keerde zich om en zag een ruiter in galop de heuvel afkomen, recht op hen af. Het was een van Hrothgars krijgers en pas toen deze stilhield, antwoordde Beowulf: "Wij zijn Goten uit Hygelacs rijk. Als het waar is wat de barden zingen, dan komen wij u helpen. Deze mannen," Beowulf wees op zijn veertien getrouwen, "vrezen niets en niemand en ik ben de zoon van de beroemde Ecgtheow wiens lange leven een ononderbroken keten van onvergankelijke heldendaden is."
"Ik hoop dat het niet bij deze woorden blijft," was het antwoord van de ruiter en hij ging verder: "Ik breng u naar het slot Heorot. Mijn mannen zullen zich om uw schip bekommeren."
Kort daarop, toen het schip stevig verankerd langs de kant op de golven schommelde, begaven de Goten zich met hun gids op weg naar Hrothgars burcht. Bij de poort gekomen, nam de ruiter afscheid van hen: "U bent er. Ik moet nu terug naar mijn post aan zee... Moge God u bijstaan!" Daarop wendde hij zijn paard en reed weg.
Over een met kostbare stenen geplaveide weg begaven Beowulf en zijn metgezellen zich naar Hrothgar. En terwijl ze nog vol bewondering naar de pracht en praal van de koningszaal keken, stond Beowulf reeds voor de heerser voor wie hij zich, het hofgebruik volgend, diep boog.
Hrothgars gelaat, sterk verouderd en met diepe vouwen doorgroefd door de verschrikkelijke beproevingen van de afgelopen jaren, lichtte op bij het zien van het groepje dappere mannen. "Welkom, zoon van de dappere Ecgtheow, welkom met je getrouwen! Waarlijk, je had geen zwaardere taak op je kunnen nemen en al heb je dan de kracht van dertig mannen in je armen, ik moet je toch waarschuwen. Vele helden hebben al de nacht in Heorot doorgebracht, maar geen heeft de ochtend beleefd. Grendel brak hun lansen alsof het strohalmen waren en verslond hun lichamen als waren het vliegen..."
"Wees gegroet, koning Hrothgar," antwoordde Beowulf. "Wacht mij hier de dood, dan heeft dat zo moeten zijn; maar ik wil mijn leven zo duur mogelijk verkopen en met Grendel tot de laatste druppel bloed vechten en wel zonder zwaard en schild, want die zouden mij van geen enkel nut zijn."
De Denen betuigden hun bijval; daarna schaarden allen zich rond de tafel. De fonkelende wapenrustingen en de schoonheid der hofdames deden aan voorbije jaren denken. En toen de koningin, getooid met fraaie sieraden van goud en edelstenen, zelf kwam om met de gast de beker te heffen, zwoer Beowulf andermaal: "Of ons schip keert met overwinnaars terug die de dronk van de koningin hebben verdiend, of het blijft aan het Deense strand achter als een grafteken voor de vrienden die eervol voor u in de strijd zijn gebleven."
* * * wordt vervolgd * * * |
Bron : "Van gouden tijden zingen de harpen: Europese sagen en legenden" door Vladimír Hulpach, Emanuel Frynta en Václav Cibula. Met illustraties van Miloslav Troup.Nederlandse vertaling door Han de Boer. Uitgeversmaatschappij Holland, Haarlem, 1970. |
|