Beowulf (4/5) Een Engelse sage over de strijd van Beowulf met het monster van Heorot |
Als een lopend vuurtje deed het vreugdevolle nieuws over Beowulfs heldendaad de ronde door het gehele land. En nog voor de zon haar hoogste stand had bereikt, kwamen al over land en zee de machtigen toegestroomd.
Koning Hrothgar, naar de gruwelijke trofee ziend, dankte de held: "Zelfs al zou ik je al mijn bezittingen schenken, dan nog zou ik mijn dankbaarheid niet voldoende tot uitdrukking hebben gebracht. Misschien kan ik je daarmee belonen, dat ik je als mijn eigen zoon zal beschouwen en je een goede vader zal zijn."
"Met Gods hulp hebben wij gezegevierd," antwoordde Beowulf. "Ik had alleen graag gezien dat het monster hier onder mijn handen was bezweken, want wie weet wat de diepte van het meer nog voor ons verbergt."
Daarop begaven allen zich naar de feestzaal waar het al gauw op een bijenkorf leek. De mede vloeide in stromen, er werd veel gelachen en de liederen die de barden ten beste gaven waren de vrolijkste ooit in deze feestzaal ten gehore gebracht. Ook de koningin nam met haar gevolg aan de algehele vreugde deel en koning Hrothgar overlaadde Beowulf nog tijdens het gastmaal met geschenken: een geheel met goud doorstikte banier, een wapenrusting, een schitterend zwaard en acht edele paarden met kostbare zadels. De koningin voegde er een gedreven gouden ring aan toe, een harnas en een halsketting.
En wederom klonken de harpen en de stemmen van de mannen die het verleden lovend bezongen.
Eerst 's avonds laat begonnen de gasten op te breken. Ditmaal echter bleven Beowulf en de zijnen niet in de zaal achter; naar oud gebruik hielden de Denen hier de wacht...
Terwijl op Heorot deze vreugdevolle dag ten einde liep, weergalmde het hol op de bodem van het meer van het geweeklaag van de heks. Want Grendel had daar niet alleen gewoond, maar samen met zijn moeder. Haar had hij dag in dag uit zijn buit gebracht en bij haar had hij zijn laatste adem uitgeblazen. En zoals Grendel het mensengeslacht had gehaat en vervolgd, zo dorstte nu zijn moeder naar wraak. Hoewel ze zich nog nooit uit het water had gewaagd, dreef de toorn haar nu uit haar schuilplaats.
Als een vampier vloog ze op het slot af en drong de feestzaal binnen. De Denen waren direct op de been en gedekt door hun schilden naderden ze stap voor stap deze nieuwe demon. Nu pas werd de heks er zich van bewust dat zij niet zo sterk was als haar zoon. Ze sloeg op de vlucht en daarbij lukte het haar nog iets buit te maken: Grendels arm en één der Denen.
Dat was Hrothgars trouwste raadgever - Aeschere genaamd, en toen de koning de volgende ochtend het bericht over zijn dood vernam, werd het hem weer bang te moede. "Nog eenmaal vraag ik je om hulp," zei hij tot Beowulf. "God geve dat het de laatste maal is. Aeschere's dood is voor mij een zwaar te dragen verlies..."
"Gaarne wil ik u helpen, koning, en daarom zullen wij niet aarzelen, maar onverwijld handelen. Aan die nachtmerrie moet een eind komen!"
Ze braken op. Met koning Hrothgar aan het hoofd volgden ze zonder moeite het duidelijke spoor dat de heks met het door haar meegesleepte lijk van 's konings raadgever had gemaakt. Het spoor voerde over rotsige paden, door bossen en struikgewas naar de klippen boven het meer. Hier eindigde het - op een hoge rotspunt hing Aeschere's huid, een gruwelijke hoon voor de achtervolgers.
Toorn en rouw weerklonken in het geschal der strijdhoorns dat diep in het water doordrong. En tegelijkertijd scheerden er merkwaardige wezens over het wateroppervlak als vluchtende reuzenwormen of slangen. Voor Beowulf was dit het bewijs dat hij de vijand daar zou aantreffen. Zonder verder na te denken sprong hij in het water.
* * * wordt vervolgd * * * |
Bron : "Van gouden tijden zingen de harpen: Europese sagen en legenden" door Vladimír Hulpach, Emanuel Frynta en Václav Cibula. Met illustraties van Miloslav Troup.Nederlandse vertaling door Han de Boer. Uitgeversmaatschappij Holland, Haarlem, 1970. |
|