Geld maakt niet rijk als God niet helpt - Een Fins volksverhaal over teruggevonden rijkdom - |
Midden in het woud stond een hut waar een oude man woonde. Omdat de hut betrekkelijk dichtbij de stad lag, namen drie jagers, die op jacht waren, er tijdelijk hun intrek.
De oude baas van wie de hut was zat de ganse dag touw te draaien, aan één stuk door, en begon de jagers knap op hun zenuwen te werken.
"Hou toch op met dat touw draaien!" zeiden ze, en alle drie gaven ze hem een goudstuk, met de woorden: "Daar kun je mooi van leven." Nu ja, dat vond de bejaarde touwdraaier natuurlijk geen gek idee, en hij nam de goudstukken aan en verstopte ze tussen de klemringen van een klein kommetje.
Op een dag kwam er een voerman bij hem binnengestapt. De voerman vroeg: "Heeft de goede waard misschien niet een kommetje of zo voor mij, waaruit ik mijn paard z'n stro kan voeren?"
De oude man greep gedachteloos naar het inmiddels natuurlijk kostbare kommetje en sprak: "Alsjeblieft, laat 'm hier maar uit eten." De goudstukken, die tussen de ringen van het kommetje geklemd zaten, was hij glad vergeten.
Toen de voerman zijn paard gevoederd had stapte hij op en wierp met een achteloos gebaar het kommetje op de bok: "Dat kan ik onderweg nog wel eens gebruiken om m'n paard te voederen," mompelde hij, en weg was-ie.
Van arremoe begon de oude man maar weer touw te draaien om aan de kost te komen, want geld had hij nu niet meer en hij wist bij god niet waar hij anders van moest leven.
Toen de jagers een tijdje later weer eens op jacht gingen, besloten ze opnieuw bij de oude baas te gaan overnachten. Min of meer tot hun verbazing zat deze daar in zijn hutje als vanouds touw te draaien, en wederom zeiden ze tegen hem: "Hou nou op met dat touw draaien, ouwe!" Ten tweede male gaven ze hem elk een goudstuk. Het toeval wilde dat de oude man op dat moment een grote hoed op had, en omdat dat een voor de hand liggend voorwerp was stopte hij het geld ditmaal in de band van de hoed. Kort daarop namen de jagers afscheid en vertrokken.
De oude man ging naar buiten om een luchtje te scheppen, toen er als een wervelwind een grote vogel kwam aangevlogen die de grijsaard de hoed van zijn hoofd griste, en weg waren zijn goudstukken.
Berustend in zijn noodlot zette hij zich weer aan het touw-draaien en knoopte een prima sleepnet van zijn koorden, dat hij verkocht aan twee boeren die graag vissen mochten. Als extraatje gaf hij de kopers ook nog een goede hazestrik mee, met de woorden: "Die strik krijgen jullie van me cadeau, maar dan is wel de eerste vangst die jullie met dat net doen voor mij."
Dit leek de boeren een fideel aanbod, maar toen ze voor het eerst met het net uit vissen gingen en het uit het water trokken zat er maar één vis in. Deze gaven ze volgens afspraak aan de oude baas, die de bescheiden maaltijd mee naar huis nam.
Nu wilde het geval echter dat de vis in de zee een steen had opgeslokt, en toen de oude man het dier opensneed om hem toe te bereiden vond hij die steen in de maag van de vis. Het was duidelijk geen gewone steen, maar het soort steen dat heel voorname mensen in hun ringen dragen, of rijke dames in hun oorbellen - een zeer kostbare steen dus.
Na verloop van tijd kwamen de jagers opnieuw bij hem langs. Hij liet ze de steen zien en vertelde ze hoe deze op miraculeuze wijze in zijn bezit was gekomen.
Dit was het moment dat God koos om in te grijpen en er zorg voor te dragen dat de oude man weer wat beter in de slappe was kwam te zitten.
De heren jagers keerden terug naar de stad en vertelden daar over de waardevolle steen die de oude man bezat, en terstond rukte er een legertje kopers uit dat na enig heen en weer gehandel een kapitaaltje neertelde voor de steen. Om de koop rond te maken kochten ze ook nog een fraaie boerenhofstede voor hem, en drongen erop aan dat hij zijn karige hutje voor deze van alle gemakken voorziene, riante behuizing zou verwisselen.
De oude baas hoefde hier niet lang over na te denken en verhuisde weldra naar zijn nieuwe hofstede. Nauwelijks had hij het erf betreden, of zijn oog viel op een onooglijk kommetje, dat hij ogenblikkelijk als het zijne herkende. Hij bukte zich, raapte het op en sprak: "Dat is toch sterk, hier vind ik verdraaid zomaar het kommetje weer terug dat die man toen meegenomen heeft!" En toen hij keek tussen de ringen ontdekte hij tot zijn grote verrassing dat zowaar zijn goudstukken er nog in zaten! Tevreden liet hij het geld in zijn beurs glijden.
Een dag of wat later, toen hij wat door de tuin wandelde, ontwaarde hij daar in een grote berk een vogelnest. Naderbij tredend herkende hij in het nest de hoed die de grote vogel hem destijds zo onverwacht van z'n hoofd gerukt had, en hij kon een jubelkreet niet onderdrukken toen hij in de band van de hoed de andere drie goudstukken ontdekte.
Zo kreeg de oude man dus ook nog zijn hoed en zijn geld terug. En tot het eind van zijn dagen leefde hij tevreden en gelukkig op zijn prachtige boerderij.
* * * EINDE * * * |
Bron : - "Sprookjes uit Finland en Estland" bijeengebracht door August von Löwis of Menar. A.W. Bruna & Zoon, Utrecht/Antwerpen, 1979. Oorspronkelijke titel: Finnische und Estnische Märchen © 1962 Eugen Diederichs Verlag Düsseldorf-Köln. ISBN: 90-229-3311-3 - www.beleven.org |
|