De streken van Djonaha
De streken van Djonaha
- Een Indonesisch schelmenverhaal over schulden terugbetalen - |
Op een goede dag begaf het dorpshoofd van Padang-matogoe zich naar de woning van Djonaha om deze aan te manen zijn schulden te betalen. Hij vond Djonaha niet thuis en daarom begaf het dorpshoofd zich naar de sopo in de hoop hem daar wel aan te treffen. En inderdaad, daar zat Djonaha tussen zijn vrienden en had het hoogste woord. Hij vroeg het dorpshoofd waarom hij gekomen was en deze deelde hem toen mede dat hij hem nog tweehonderd bitsang schuldig was en dat hij deze vóór de volgende morgen moest betalen.
"Ik heb helemaal geen geld," moest Djonaha bekennen.
"Geef ons dan maar vast wat te eten," zei het dorpshoofd.
"Uitstekend," zei Djonaha, terwijl hij opsprong. "Laten wij eerst wat gaan eten."
Ze begaven zich naar het huis van Djonaha en de moeder maakte in allerijl een maaltijd gereed. Na de maaltijd beklaagde het dorpshoofd zich, dat ze geen vlees bij het eten gekregen hadden. "Het spijt me oprecht," zei Djonaha, "maar ik ben zó arm dat ik er geen kippen of varkens op na kan houden. Daarom eten wij hier ook geen vlees." De gasten verlieten de woning en begaven zich naar de sopo om daar de nacht door te brengen.
De volgende morgen wekte Djonaha zijn moeder in alle vroegte en zei: "Hebt u gisteren niet gehoord hoe boos het dorpshoofd was omdat hij en zijn dienaren geen vlees kregen? Maar vandaag zullen zij het hebben! Slacht zeven kippen en braad ze in potscherven. Houd ze goed warm op het fornuis en dien ze op in de potscherven op gevlochten onderleggers."
"Ik zal doen wat je vraagt, jongen," zei zijn moeder en zij ging meteen aan het werk.
Djonaha ging intussen naar de sopo om het dorpshoofd en zijn gevolg voor die dag voor het eten uit te nodigen. "Ik ga nu vogels in het woud schieten. Heer," zei hij, "Zou één van uw bedienden mij kunnen vergezellen?" Daar had het dorpshoofd niet het minste bezwaar tegen en zo trok Djonaha met zijn blaasroer, vergezeld door een bediende, naar het bos. Al heel gauw ontdekten zij een groep neushoornvogels die zich aan bessen te goed deden. Djonaha mikte met zijn blaasroer op één en riep toen: "Vogeltjelief, vlieg naar mijn huis dan kan mijn moeder je voor mijn gasten braden."
"Heb je die vogel werkelijk getroffen?" vroeg zijn metgezel. "Het leek net, of hij wegvloog."
"Welnee vriend," antwoordde Djonaha, "die ligt nu al op een potscherf te pruttelen."
"Dan heb je zeker een wonderblaasroer," zei de bediende die niet tot de slimsten behoorde.
Djonaha wees op een woudduif, mikte erop en riep: "Snel, vogeltje, vlieg naar mijn moeder en laat je braden." De bediende sperde van verbazing zijn mond wijd open toen hij de duif in de richting van Djonaha's huis zag vliegen. Nog vijfmaal achtereen schoot Djonaha op die manier een vogel af en daarna keerden zij naar de sopo terug. De bediende raakte niet uitgepraat over de wonderlijke trefzekerheid van Djonaha, maar deze was al weer naar huis gegaan om zijn moeder te helpen met het bereiden van het gastmaal. Toen alles gereed was, ging hij zijn gasten ophalen.
"Vrienden," zei hij, "ik hoop dat wat ik vandaag geschoten heb u goed zal smaken."
Het moet gezegd worden dat de gasten zijn tafel alle eer aandeden. Het gebraden gevogelte in de potscherven smaakte overheerlijk en ook de rijstkegels en de verschillende soorten sajoer werden duchtig aangesproken. Na de maaltijd sprak het dorpshoofd zijn dank en tevredenheid uit. "Maar," liet hij er meteen op volgen, "vergeet niet, beste Djonaha, dat je mij nog tweehonderd bitsang schuldig bent. Ik wil je echter die schuld kwijtschelden, wanneer je mij jouw blaasroer geeft."
"O nee Heer," sprak Djonaha, "dat is onmogelijk. Met dit blaasroer voorzie ik in ons onderhoud en voor geen geld zou ik het af willen staan."
"Maar ik beveel je mij het blaasroer te geven. Eerder ga ik niet weg."
"Ik weet dat wij een dorpshoofd gehoorzaamheid verschuldigd zijn," zei Djonaha met een onderdanig gezicht, "en daarom overhandig ik het u, al is het met een bloedend hart. Bedenk echter dat de wind nooit in het wapen mag blazen en dat er ook nooit een vlieg overheen mag lopen, want dan is het met de wonderkracht gedaan."
"Ik zal er goed op letten," zei het dorpshoofd, "en ik zal je ook nooit meer lastig vallen." Toen vertrok hij met zijn gevolg.
Een paar dagen later trok het dorpshoofd met het blaasroer het bos in. Al heel gauw zag hij een boom, waarin het krioelde van de vogels. Het was zeker geen kunst om er één te raken en daarom mikte hij naar een vogel hoog in de boom, terwijl hij riep: "Vogellief, vlieg naar mijn huis, dan kan mijn moeder je braden." Zo deed hij enkele keren achtereen en daarna ging hij naar huis.
"Moeder," vroeg hij, "hoeveel vogels hebt u gebraden?"
"Hoe kom je daarbij," zei zijn moeder, "ik heb geen enkele vogel in huis."
"Wel, dan heeft die Djonaha mij bedrogen!" riep het dorpshoofd woedend uit en hij zocht hem meteen op. "Djonaha," zei hij, "dat blaasroer van je is een waardeloos prul."
"Heeft u het wel goed opgeborgen?" vroeg Djonaha hem.
Het dorpshoofd moest bekennen dat hij dit niet gedaan had.
"Dan heeft er natuurlijk een vlieg overheen gelopen en is de toverkracht verbroken," stelde Djonaha vast. "Het spijt me, maar ik kan het nu niet terugnemen."
En het gefopte dorpshoofd moest onverrichter zake terugkeren.
* * * EINDE * * * |
Bron :
- "Volksverhalen uit kleurrijk Nederland. List en Bedrog Verhalen over gastvrijheid, eerlijkheid, list en bedrog, uit de Chinese, Joodse, Nederlandse, Indiase, Turkse, Surinaamse, Marokkaanse en Indonesische verteltraditie"
verschenen bij Uitgeverij Lemniscaat, Rotterdam, 1991.
- www.beleven.org |
|