TEKEN EN SCHILDERTECHNIEKEN EERSTE DEEL VANAF 14/10/06
27-06-2006
ART . NR . 31 . b , - FIG . 20 en 21 . STUDIE MAN - EN VROUWELIJK NAAKT .
Art . Nr . 31 . b ,
Fig . 20 en 21 .
Wij laten u hier twee krachtige studies van een vrouwelijk en een mannelijk naakt zien .
ART . NR . 31 . a , - HET INWENDIGE - HET GERAAMTE .
Art . Nr . 31 . a ,
HET INWENDIGE
Het geraamte
Het geraamte of skelet vormt de vaste benige steun van het lichaam . Het bestaat uit de wervelkolom - het voornaamste deel van het gehele beenderstelsel - welke op de bovenste wervel de schedel draagt en in het midden de borstkas . De wervelkolom rust op het bekken , waarmee hij hecht verbonden is . De bewegelijke verbinding van het bekken met het dijbeen wordt via de knieschijf verlengd door het onderbeen , welk uit scheenbeen en kuitbeen bestaat en in de voet eindigt ; deze vormt met het enkelgewricht , de voetwortel , de middelvoetsbeenderen en de kootjes van de tenen de basis van het opgebouwd geheel . Op de borstkas rust de schoudergordel , welke uit sleutelbeen en schouderblad bestaat ; deze zijn met elkaar door gewrichten verbonden . Deze verbinding gaat over in het opperarmbeen , dat door de elleboog verbonden is met de 2 onderarmbeenderen , het spaakbeen en de ellepijp , welke in de handwortel , middelhandsbeenderen en vingerkootjes uitlopen . Je bent niet verplicht de bijzonderheden , vooral de benamingen van de verschillende skeletdelen te weten . Wel is het onontbeerlijk de plaatsing en de vorm , tenminste van de voornaamste beenderen , goed te beheersen en ook te weten hoe de ledematen met elkaar verbonden zijn , welke bewegingen de gewrichten toestaan , welke onmogelijk zijn en waarom . Allereerst zullen wij je op twee belangrijke dingen attent maken : 1 . De beenderen van het geraamte zijn geheel symmetrisch aan weerskanten van de middellijn geplaatst , als men het skelet van de voor - of van de achterkant ziet , terwijl zij niet symmetrisch zijn , als men het van terzijde bekijkt . 2 . Sommige beenderen zijn onbewegelijk aan elkaar gehecht , zoals het bekken , het heiligbeen en de schedel . Andere beschikken over een betrekkelijke onafhankelijkheid , zoals de wervels , de beenderen van de romp en van het polsgewricht ; andere weer bezitten een zeer bepaalde zelfstandigheid en hun onderlinge samenhang wordt zodanig op een meer of minder hechte manier geregeld ( beenderen van de ledematen ) . Het geraamte van voren gezien op afbeelding 2 en de beide afbeeldingen opzij gezien en van achteren ( fig . 3 en 4 ) zullen je het geheel van de skelet tonen , dat wij nu in gedeelten gaan bestuderen .
De ruggegraat . - Deze bestaat uit onderling wel stevige , maar toch enigszins bewegelijk verbonden wervels . Hij is daardoor betrekkelijk buigzaam . Van terzijde bezien is hij S - vorming . Afhankelijk van de persoon kan die gebogen vorm meer of minder geaccentueerd zijn ( fig . 5 ).
De schedel . - Wij hebben de beenderen van de schedel reeds bestudeerd . Wij herhalen dus nog even , dat zij bestaan uit een aantal onbeweeglijk aan elkaar verbonden beenderen ( de schedelholte of hersenpan ) waarvan de bovenkaak vast verbonden zit en beweeglijk gedeelte (onderkaak ) welke daarmee verbonden is door middel van een gewricht . De schedel is zeer los met de wervelkolom verbonden en hij kan naar voren en naar achteren buigen en naar beide kanten zijwaarts neigen . Geheel om zijn as draaien kan de schedel echter niet ( fig . 6 ) .
De borstkas . - Door de ribben omsloten lijkt zijn vorm op die van een eierdop , waarvan het bovenste gedeelte gedraaid en onderste gedeelte afgebroken is ( Fig . 7 ) . De ribben zijn aan de voorkant vastgehecht aan het borstbeen en vormen dus een soort boog , hetgeen bij magere personen duidelijk zichtbaar is , vooral ook bij sterke ademhaling of in liggende houding .
De bekkengordel . - De vorm van het bekken is tamelijk ingewikkeld . Het is een soort kom , waaraan de zijranden bij het naakt duidelijk zichtbaar zijn . Deze rand veroorzaakt op de hoogte van de heup een lijn welke men de heuplijn noemt . Aan de rugzijde is het bekken begrensd door het heiligbeen . Dit been is plat en ruitvormig en sluit de wervelkolom af . Wij komen hierop later nog terug . Het opmerkelijke verschil tussen het bekken van de man en dat van de vrouw is heel duidelijk waar te nemen . Het vrouwelijk bekken is veel breder en wijder dan van de man . Daardoor verklaart zich het verschil in afmetingen , welke wij straks zullen opmerken : bij de man brede schouders en een smal bekken , terwijl bij de vrouw het tegenovergestelde het geval is .
Het dijbeen . - Het dijbeen is met het bekken verbonden door een gewrichtsknobbel en met de beenderen van het onderbeen door twee afgeronde uiteinden , welke een soort hoef vormen . Opmerkelijk is , dat zowel van voren als van achteren gezien de dijbenen een zeer schuine stand innemen ( fig . 2 en 4 ) . Aan de bovenzijde zijn zij door de gehele breedte van het bekken van elkaar verwijderd , terwijl zij elkaar bij de knieen bijna raken . Van opzij gezien is het dijbeen licht naar voren gebogen , hetgeen wij zelf zeer goed kunnen voelen . De beweeglijkheid van het dijbeen is naar voren toe onbeperkt . Een zeer lenig mens kan met zijn knie de kin raken . Naar achteren toe gebogen kan het dijbeen echter niet de loodrechte stand van de wervelkolom overschrijden . Als men het been naar achteren wil strekken is men gedwongen het lichaam naar voren te buigen . Tenslotte laat het dijbeen nog een zekere speling naar de zijkant toe , zoals bijvoorbeeld bij de kleermakerszit .
De knie . - Het kniegewricht verdient wel dat wij er even bij stil blijven staan ( fig . 9 ) . Het dijbeen en het scheenbeen zijn verbonden door de gewrichtsbanden AB , die achter aan de zijkant zitten . De knieschijf , een schijfvormig , afzonderlijk been , is geheel in de pees van de strekspier opgenomen en hangt , als het been gestrekt is , voor het kniegewricht . Als de knie gebogen wordt dringt de knieschijf in de tussenruimte van de scharnier en sluit de opening af , zoals fig . 9 ons heel duidelijk laat zien . Daardoor zijn de zo veranderlijke vormen van de knie te verklaren , al naar gelang de buiging van het been is .
De beenderen van het onderbeen . - Het scheenbeen en het kuitbeen zijn op zodanige wijze met elkaar verbonden , dat geen enkele zijspeling toelaatbaar is . Opmerkelijk is alleen dit : 1e Het kuitbeenshoofd ( fig . 2 ) dat iets lager ligt dan het hoofd van het scheenbeen , steekt aan de zijkant altijd zichtbaar uit . 2e De op enkelhoogte uitstekende twee beenpunten ( enkels ) liggen niet op een lijn , de binnenenkel ( b op fig . 2 ) ligt hoger en is breder van vorm dan de buitenenkel welke lager ligt en de vorm heeft van een met de punt naar beneden gerichte kegel . De buiging van het onderbeen naar achteren is onbeperkt , terwijl zij naar voren wordt geremd zodra het onderbeen zich in het verlengde van het dijbeen bevindt . Zijwaarts heeft het onderbeen een zekere speling , welke het mogelijk maakt met de voet op de grond een halve cirkel te beschrijven .
De beenderen van de voet . - De achterste helft van de voet bestaat uit een aantal tamelijk nauw met elkaar verbonden beenderen , tesamen genoemd : de voetwortel . De voorste helft bestaat uit vijf gestrekte , wel onafhankelijke , beenderen ; zij vormen de middelvoetsbeenderen en de middelvoet . Zij allen worden door de teenkootjes verlengd . Iedere teen telt er drie , alleen de grote teen heeft er maar twee . Let je eens op de min of meer scherp getekende welving van de voet , waardoor de platte voeten of gewelfde voeten veroorzaakt worden en bekijk ook de vorm van de hiel ( fig . 3 ) . De voet ontleent zijn veerkracht aan de werking van de beenderen van voetwortel en middenvoet . Alleen de tenen beschikken over een bepaalde onafhankelijke beweeglijkheid .
De beenderen van de schoudergordel en de arm . - Het skelet van de schouder en de arm is tamelijk ingewikkeld . De soelpelheid van de gewrichten laat de meest verschillende bewegingen toe . Wij weten reeds dat het sleutelbeen met het schouderblad verbonden is en dat het sleutelbeen op zijn beurt aan het borstbeen gehecht is . ( fig . 2 ) . Het schouderblad ligt geheel vrij van de borstkas . De arm kan in alle richtingen bewogen worden ; naar voren , naar achteren en zijwaarts . Zodra men de arm zijwaarts opheft en de horizontale lijn overschrijdt , zoals te zien is aan de rechterarm op fig . 4 dan gaat het sleutelbeen omhoog en neemt dit een scheve positie in terwijl het schouderblad dienovereenkomstig verschuift ( fig . 10 ) . Worden de beide armen naar voren gebracht , alsof men een geweer in de aanslag brengt , dan vormen de twee sleutelbeenderen een hoek , de schouderbladen verwijderen zich van elkaar en de schouders ronden zich af . Maar als men de armen daarentegen horizontaal opzij verheft , zodat men een kruis vormt dan komen de schouderbladen nader tot de wervelkolom en wordt er een verticale holte gevormd in het midden van de rug .
Onderarm en de hand . - De twee beenderen van de onderarm zijn op een zeer eigenaardige manier met elkaar verbonden . De ellepijp is n.l. aan het opperarmbeen gehecht , terwijl het spaakbeen nauwer met de hand verbonden is . Wij willen hiermee verklaren , dat voor de ellepijp de verbinding met het ellebooggewricht veel belangrijker is , dan het verband dat zij met de beenderen van de hand houdt , terwijl het omgekeerde voor het spaakbeen geldt . Het spaakbeen kan zich als het ware om de ellepijp heen rollen overeenkomstig met de verschillende bewegingen van de hand , haar gevende of nemende ( ontvangende ) houding . Bij de nemende houding wordt de rug van de hand uitgestrekt terwijl bij de gevende houding de binnenkant , de handpalm , zichtbaar is . De schematische tekeningen ( van fig . 11 ) verklaren dit duidelijk . Je moet onthouden , dat de operarm bij de nemende houding met de onderarm een rechte lijn vormt . A B , terwijl deze lijn bij de gevende houding gebroken wordt . Dit is heel belangrijk , want de vorm van de onderarm ondergaat aanzienlijke veranderingen naar gelang hij zich nemende of gevende uitstrekt . Bestudeert je dat eens aan uw eigen arm als je voor de spiegel staat . Merk tegelijk ook op , dat de viervoeters net als de mens twee onderarmbeenderen bezitten , maar dat alleen de apen in staat zijn , zoals de mens hun handen in een nemende of gevende stand te brengen . Bekijk eveneens op de arm van terzijde gezien het uitsteeksel dat aan de elleboog door het bovenste eind van de ellepijp wordt gevormd ( fig . 12 ). De beenderen van de hand , de handwortel , de middelhandsbeenderen en de vingerkootjes zijn , bij wijze van spreken , gelijksoortig aan die van de voet en zijn symmetrisch verdeeld met uitzondering van de duim , welke onafhankelijk staat en maar twee kootjes bezit ( fig . 13 ) . Men ziet dat er altijd onder de huid zichtbare gewrichten een boog van concentrische cirkelrijen vormen . Als de hand naar de pols toe gebogen wordt vormt het gewricht met de hand in plaats van een hoek , een zeer afgeronde kromming . Dit wordt mogelijk door de elasticiteit van het polsgewricht . Je zult later verschillende uitvoerige anatomische tekeningen tegenkomen , welke de voorafgaande afbeeldingen aanvullen . Wij hebben deze platen hier nog niet vertoond , om duidelijker de tegenstelling te doen uitkomen tussen het geraamte van de verschillende lichaamsdelen en het overeenkomende spierenstelsel . Dit laatste gaan wij nu bestuderen . ( zie Art . 31 . b , De spieren )
26-06-2006
ART . NR . 31 . a , - FIG . 2 . HET GERAAMTE
Art . Nr . 31 . a ,
Fig . 2 . Het geraamte van voren gezien .
FIG . 2 . bis , - SCHEMA VOOR - EN ZIJAANZICHT
Fig . 2 . bis ,
Schema voor - en zijaanzicht .
FIG . 3 EN 4 . HET GERAAMTE EN SCHEMA ACHTERAANZICHT
Fig . 3 en 4 .
Het geraamte in zijaanzicht en van achteren gezien , geheel rechts het schema van het achteraanzicht .
FIG . 5 . - WERVELKOLOM
Fig . 5 .
Wervelkolom ( achteraanzicht , van opzij en van voren gezien ) . 1 : 7 halswervels - 2 : 12 borstwervels 3 : 5 lendewervels - 4 : heiligbeen 5 : stuitbeen .
FIG . 5 . bis . - WERVELS.
Fig . 5 . bis ,
Wervels . 1 : halswervel - 2 : borstwervel 3 : lendewervel . A : lichaam - B,B' : dwarsuitsteeksels C, C' : bovenste geleinguitsteeksels D : doornuitsteeksel - E : ruggemerggat F,F' : dwarsuitsteekselgat .
FIG . 6 . - DE BEENDEREN VAN DE SCHEDEL .
Fig . 6 .
De beenderen van de schedel .
FIG . 7 . - BORSTKAS .
Fig . 7 .
Borstkas ( voor - en zijaanzicht ) .
FIG . 8 . - MANNELIJK EN VROUWELIJK BEKKEN .
Fig . 8 .
Bestudeer goed de verschillen tussen het nannelijk en vrouwelijk bekken .
FIG . 9 . SCHEMA VAN DE KNIE
Fig . 9 .
Schema van de bewegingsmogelijkheid van de knie . A - B banden - F , dijbeen - P , Kuitbeen - T , Scheenbeen - R , Knieschijf .
FIG . 10 . - SCHEMA VAN DE BEWEGINGSMOGELIJKHEDEN
Fig . 10 .
Schema van de bewegingsmogelijkheden van schouderblad en sleutelbeen bij een opgeheven arm .
FIG . 11 . SKELET VAN LINKER ARM
Fig . 11 .
Skelet van de linker arm .
ART . NR . 31 . a , - FIG . 12 EN 13 . - ELLEBOOG EN HAND
Art . Nr . 31 . a ,
Fig . 12 en 13 .
Schema van de elleboog . Skelet van de hand .
ART . NR . 31 . - HET NAAKT .
Art . Nr . 31 .
Het Naakt
Inleiding
Evenals in de voorgaande lessen , zullen wij ook thans trachten het onderwerp eenvoudig doch duidelijk te benaderen ; hoe ingewikkeld dit onderwerp ook moge zijn . Je kunt daar ten volle van overtuigd zijn ! Het is alleen noodzakelijk , dat wij van nu af aan - en wel te beginnen met deze inleiding - iets hoger gaan grijpen , omdat je van deze les meer profijt en genoegen zult beleven . Je zult zien dat het huidige onderwerp te maken heeft met een bijzonder verheven stijl . Zonder overdrijving zouden wij zelfs kunnen zeggen dat wij ons naar een sfeer van schoonheid begeven . Zeker , alles is mooi , of kan dit voor een kunstenaar tenminste zijn . Voor hem is er geen enkel onderwerp ( uit filosofisch standpunt bezien ) dat niet zijn interesse vermag op te wekken . Of beter gezegd : het is voor hem interessant het verborgene in de onderwerpen te ontdekken . Hoe onbeduidend het andere ook moge lijken , de kunstenaar kan het verheffen , kan het " mooier maken " , door zijn gave van gevoeligheid en verbeeldingskracht . Welnu , er is een onderwerp , dat in al zijn zuiverheid - men zou kunnen zeggen - tot de meest volmaakte plastische expressies en de zuiverste gedachten op het gebied van de kunst inspireert : het naakt . Beschouwt je eens het beroemde voorbeeld van de Antieken , van de Griekse beeldhouwers , die nooit overtroffen zijn . Hun meesterwerken zijn niet anders dan alleen het lichaam van een vrouw of een man . Maar door verhoudingen en bewegingen , door verhevenheid en rythme van het lichaam vormen deze gestalten een uiterst hoog element van schoonheid en bieden zij ons ontegenzeggelijk een ongeevenaarde schoonheidsvreugde .
Dit alles was je zonder twijfel al bekend , doch het is niet overbodig om je bij het begin van deze les hieraan te herinneren .
Voor één keer hebben wij grootse woorden gebruikt . Wij hebben van Schoonheid gesproken . Maar wij weten immers heel goed dat je voor schoonheid gevoelig bent , omdat je van tekenen houdt . Wij zullen echter in ons betoog ook de nuttige kant van deze studie bezien .
Wij zullen je inderdaad tonen in welk opzicht het tekenen van het naakt nuttig is . Het nut heeft betrekking op het werk ; de schoonheid geeft vreugde . Om dit te bereiken moet je leren met vastberadenheid en ijver aan het werk te gaan . Dan zullen nut en vreugde zich onmiddellijk voor u verenigen en met elkander verbonden blijven gedurende een studie die steeds boeiender zal worden .
THEORIE
DE ANATOMIE
Voorwoord.
Wij zijn het er dus over eens dat de studie van het naakt nuttig is . De kennis hiervan is voor de tekenaar zelfs onontbeerlijk . Het is je stellig bekend dat het op de scholen voor kunstonderwijs , onder de naam " figuurtekenen " de basis van dit onderwijs vormt . Waarom ? Vooral - en wij willen dit geenszins voor u verbergen - omdat het de moeilijkste kant van de teken - en schilderkunst vormt , doch daarom ook de meest " ontwikkelde " ; wie de " figuur " beheerst , kan alles tekenen , onverschillig wat . Vervolgens omdat het beter dan welke andere oefening ons ook de constructie leert zien , hetgeen je zult ondervinden . Hier leren wij dus het wezenlijke van tekenen . Dank zij de beheersing van het naakt is het mogelijk een geklede figuur met de juiste penseelstreek en waarheidsgetrouw af te beelden . Om dat te kunnen moet men , zoals gezegd wordt , " weten wat eronder zit " . De grote schilder DAVID werd door zijn geweten zover gedreven , dat hij de lichamen van de mannen en vrouwen eerst naakt op het doek tekende en ze eerst daarna van kleding voorzag . Maar ook voor de ontklede figuur , voor het naakt dus , is het zelfs nodig te weten " wat er onder zit " . En dit weten zal de anatomieleer u verschaffen . Natuurlijk gaat het hier niet om de medische anatomie , noch om de anatomie van physiologen en histologen , maar om de artistieke annatomie van tekenaars en schilders . Het is zuiver morphologische anatomie , welke alleen de osteologie en de myologie behandelt : in minder geleerde termen niets anders dan wat de vorm betreft , d.w.z. de studie van de beenderen en de spierenleer , in één woord : de lichaamsbouw . De studie van het beenderstelsel is nodig om daardoor eerst de lichaamsbouw te leren begrijpen . Om te tekenen moet men waarnemen . Om goed te kunnen waarnemen moet men beter begrijpen . Eerst dienen wij de vorm te weten doordringen om haar zodoende beter te kunnen zien . Dat is de waarborg , de voorwaarde van het succes . Je zult een tak , zijn bladeren , bloemen en vruchten beter kunnen tekenen als je een beetje botanische kennis bezit ; een locomotief zult je gemakkerlijker kunnen weergeven als enig begrip voor techniek je niet vreemd is . In al deze gevallen zal uw visie begrijpend zijn . welnu , op een tekening van een naakt is de houding , de beweging alleen , dan juist sprekend en vol uitdrukking , als ieder been , iedere spier op zijn plaats zit en zijn taak heeft . Dit resultaat is moeilijk te bereiken wanneer men een relief , een holte , een vlak zonder begrip tekent , zodat er geen verband bestaat met de geestelijke voorstelling van hetgeen er onder zit .
25-06-2006
ART . NR . 31 . - FIG . 1 . - NAAKT DOOR BERTHOLD - MANH .
Art . Nr . 31 .
Fig . 1 ,
Naakt door Berthold - Manh.
Voorbeeld van "interpretatie " , waaraan je moet denken wanneer wij spreken over " de eigen stijl van een kunstenaar " .
ART . NR . 30 . c , - HET OLIEVERF SCHILDERIJ
Art . Nr . 30 . c ,
Het olieverf schilderij
In dit hoofdstuk zullen wij ons beperken tot algemene richtlijnen , want een uitvoerige bespreking van het schilderen van portretten zou tot een boekdeel uitgroeien . Alvoren men palet en penselen ter hand neemt dient de tekening van de kop verantwoord te zijn . Ook de grenzen van de vlakken waaruit de kop is opgebouwd , dient je zuiver te markeren . Nalatigheid op dit punt zal zich uiteindelijk wreken in de kleur . Het overbrengen van de tekening op linnen of paneel is eveneens van belang . Teken de kop eerst op gewoon papier , maak dit papier aan de achterkant zwart met houtskool , leg het geheel op het linnen of het paneel en druk met een hard potlood de tekening door . Deze manier maakt het tevens mogelijk de kop goed in het vlak te plaatsen . De eerste aanleg in verf moet op een sobere wijze gebeuren . Een neutrale tint van bijvoorbeeld gebrande sienna , ultramarijn en meer of minder wit , kan heel goed worden gebruikt . Verdun de verf en borstel luchtig de voornaamste toonwaarden - licht , halflicht en schaduw - daarbij lettend op een niet te dikke verfopdracht . Deze eerste opzet kan men laten drogen , doch het is ook mogelijk direct met de afwerking verder te gaan . Eén van deze manieren is dus mogelijk ; pas ze echter niet doorelkaar toe . Sommigen raden aan om onderdeel voor onderdeel af te werken , en dit niet ten onrechte . Nemen wij bijvoorbeeld het oog . Het schilderen daarvan is een moeilijk werk omdat het wit van het oog zuiver afgewogen dient te worden tegen de vleeskleur . Het laten aandrogen van de oogpartijen zou een ongewenst verfrelief kunnen veroorzaken waarvan je bij de verdere afwerking last kunt hebben . Beter is dan ook de ogen " nat in nat " - zoals dit in schilderstaal heet - in één zitting te schilderen .
Hareux raadt in zijn boek over het schilderen aan om de opzet van het geheel op de volgende wijze te vergemakkelijken : bepaal je tot een gamma van drie kleuren welke je bij uw model aantreft en breng hierin geen veranderingen . Doordat de kleuren op uw palet blijven , dienen zij als grondkleuren voor het werk . Om een voorbeeld te noemen : Je mengt de lokale " vleeskleur " , de kleur van de lichtpartijen en de kleur van de schaduwpartijen daarvan . Met deze kleuren echter gaat je niet schilderen , doch je gebruikt ze zoals een musicus zijn stemvork . Nu gaat je van iedere partij de juiste kleur en toonwaarde observeren en je zult dan ontdekken dat je voor de ene partij wat meer rood door de grondkleur moet mengen , voor de andere partij wat meer groen , meer geel of meer blauw enz. Op die wijze vermijdt je de ongemakken van steeds wisselende belichting tijdens het werken . Wij zullen , om een goed gegrip van deze raadgevingen te krijgen , nogmaals herhalen dat onder lokale toon en lokale kleur wordt verstaan : de eigen kleur van ieder object , welke niet beinvloedt wordt door een bijzondere verdeling van licht en schaduw . Hareux raadt eveneens aan om de overgangen van de verschillende tinten met vele kleine streekjes te schilderen , licht in donker en donker in licht . Bij het schilderen dient de penseelstreek met de vorm mee te lopen , zoals wij laten zien in fig. 71 . Tenslotte zegt Hareux ons , dat wanneer de kop op een flink formaat geschilderd is , iets wat wel wenselijk is , de penseelstreken van de fond zichtbaar moeten blijven , doch naarmate zij de kop naderen dienen ze wel even te " versmelten " . Er moet dus om de kop even een soort aureool onstaan , waarvan men het bestaan eerder raadt dan waarneemt . De kop zal zich daardoor uit de fond losmaken , tewijl hij aan de andere kant toch weer met het geheel verbonden blijft . Zorg er ook voor dat de schaduwpartijen in het gezicht lichter of donkerder zijn dan de fond . Nimmer mogen zij van dezelfde waarden zijn , want daardoor krijgt je onwillekeurig een slap en monotoon geheel . Gaat je deze methode van werken volgen , dan moeten wij je aanraden eerst eens enkele studies te maken in één kleur olieverf , zoals wij dit onder andere besproken hebben in de les " Licht en Schaduw " . Over het schilderen met gouacheverf kunnen wij zeer kort zijn . Evenals olieverf is dit ook een dekkende verf , welke evenwel met water wordt verdund . De schildertechniek komt vrijwel overeen met die van olieverf .
ART . NR . 30 . c , - FIG . 71 . - PENSEELSTREKEN NAAR HAREUX .
Art ? Nr . 30. c ,
Fig . 71 .
Hier ziet je hoe in een schilderij de penseelstreken met de anatomische vormen moeten meelopen ( naar Hareux ) .
FIG . 72 . - PORTRET - DOOR MAURICE - QUENTIN de LA TOUR .
Fig . 72 .
Portret van Marie Fel . door Maurice - Quentin de La Tour .
ART . NR . 30 . c , - FIG . 73 . KOP DOOR SCHLTZ - DAL
Art . Nr . 30 . c ,
Fig . 73 .
Een prachtige tekening door Schultz - Dal . Let op de tere plastiek , maar toch vaste bouw van dit kopje .