TEKEN EN SCHILDERTECHNIEKEN EERSTE DEEL VANAF 14/10/06
28-06-2006
ART . NR . 31 . b , EN 32 - DE SPIEREN
Art . Nr . 31 . b ,
De spieren
Het hele beenderengestel is met een zeer ingewikkeld spierennet overdekt . Deze spieren , welke in de pezen uitlopen zijn omgeven en van elkaar , en zelfs van de huid gescheiden door vezelige vliezen . Het zijn de spieren , die door de zenuwen beheerst , als motoren dienst doen en de op zichzelf volkomen willoze beenderen van het skelet in beweging zetten . Zonder op bijzondeheden in te gaan is het goed op schematische wijze te tonen , hoe de spieren te werk gaan om de beweging te scheppen . De spieren bestaan uit een vlezige bundel vezels , welke gewoonlijk als spil eindigen en zich door middel van pezen aan de verschillende delen van het geraamte vasthechten . In rust bereikt de spier een zekere lengte A B , maar zodra hij door de zenuwen tot werking wordt aangezet trekt hij zich samen , vormt zich als het ware tot een bal en naarmate deze aan dikte toeneemt vermindert zijn lengte A C . ( fig . 14 ) . De twee schematische tekeningen van fig . 15 geven duidelijk de buig - en strekbewegingen van de arm weer , die door twee heel bekende spieren veroorzaakt worden : de tweehoofdige ( biceps ) en de driehoofdige ( triceps ) armspier . Op de eerste tekening ( fig . 15 ) ziet je de biceps zich samentrekken , terwijl de triceps uitgestrekt is . Daar de biceps met een einde aan de schouder en met het andere einde aan de onderarmbeenderen vastgehecht is , dwingt hij bij die samentrekking de onderarm tot buigen . Op de rechtse tekening doet zich het tegenovergestelde voor . De biceps is gestrekt , maar de triceps dwingt , het uitsteeksel van de opperarm als hefboom gebruikend , de onderarm zich in het verlengde van de opperarm uit te strekken . Deze demonstratie toont je op een heel theoretische manier hoe de spieren ( motoren ) de beweging van de beenderen ( hefbomen ) door samentrekking bewerkstellingen . Maar we moeten je er op attent maken , dat de arbeid van een spier meerdere uitwerkingen kan hebben . Wij hebben b.v. gezegd , dat de biceps de onderarm op de bovenarm buigt . Het kan net zo goed gebeuren dat de bovenarm zich naar de onderarm toebuigt . Een turner , die de stutstand maakt , beweegt de onderarm niet , het is veel meer de opperarm , die zich op de onderarm vouwt , naar de onderarm toegetrokken door de biceps , die een groot gedeelte van het lichaamsgewicht draagt . Wij zullen de voornaamste spieren naukeurig nagaan en even stil staan bij die , welke op het naakte lichaam het duidelijkst te zien zijn ( fig . 16 , 17 en 18 ) . De twee schuine halsspieren die aan de voorkant van de hals een V vormen , bewerkstelligen het draaien van het hoofd naar rechts en links , waarbij het gezicht zich naar de tegenovergestelde zijde van de zich samentrekkende spier richt . Maar zij neigen ook het hoofd naar voren en buigen het , ieder naar zijn kant toe . Men noemt deze spieren ook wel de borstbeen - sleutelbeen - tepelspieren . Op de borstkas dienen de grote borstspieren er toe , de armen naar het lichaam te trekken , terwijl de schouderspier de arm omhoog heft . De buitenste schuine buikspier zorgt voor de draai - en buigbeweging van het middel . Door de zeer talrijke spieren van de onderarm worden de verschillende bewegingen aan de hand doorgegeven . Op het voorste gedeelte van de dijen ligt de geweldige spanspier van de dijschede , die het voorwaarts heffen van het been tot stand brengt . De kleermakersspier bewerkstelligt dat de benen de neergehurkte " kleermakerszit " innemen . Tenslotte wijzen wij je nog op de voorste scheenbeenspier die de voet opheft en vestigen wij er tegelijkertijd de aandacht op dat de voorkant van het scheenbeen bijna over de hele lengte van het onderbeen vlak onder de huid ligt . Laten wij nu tot de achterzijde van het lichaam overgaan . De monnikskapspier trek het hoofd achterover en heft de schouder op . De brede rugspier buigt en draait de romp . De driehoofdige armspier aan de achterkant van de arm dwingt de onderarm tot strekking ( fig . 15 ) . Als men de vingers heftig beweegt kan men duidelijk op de onderarm het aanzwellen van de hele spierenbundel zien die tot taak heeft de vingers te strekken . De bilspieren houden het lichaam in evenwicht op de benen . De tweehoofdige dijspier aan de achterkant van de dijen kan het onderbeen naar boven buigen . Van achteren gezien merkt je op dat deze spieren uit elkaar lopen om zich aan weerskante van de knie vast te hechten , waardoor zij een driehoekig afgetekende ruimte vormen , knieholte genaamd . Op de achterkant van het onderbeen is de verdikking van de tweeling kuitspier zichtbaar , die in de Achillespees uitloopt . Door zijn bemiddeling zorgen zij voor het heen en weer bewegen van de voet ( kuitspieren zijn bij hardlopers , fietsers , en danseressen bijzonder ontwikkeld ) . Op de afbeelding van terzijde gezien vinden wij dezelfde spieren , die wij zojuist besproken hebben terug , maar dan op een heel andere manier . Evenals wij hiervoor bij het geraamte gedaan hebben , zijn ook hier de tekeningen van de anatomische mens , van de voor - , achter - en zijkant , in de drie schema's van fig . 19 nogmaals vereenvoudigd weergegeven . Daardoor zult je makkelijker in staat zijn de voornaamste spieren in uw geheugen te prenten .
De vetlaag - De huid
De uitsteeksels van de beenderen en spieren zijn zodanig door een vetlaag omgeven dat zij daardoor soms minder zichtbaar zijn . Bij het lichaam van de vrouw bijvoorbeeld , dat minder grove beenderen heeft en minder gespierd is dan dat van de man , is daarentegen de vetlaag om het bekken veel zwaarder , waardoor het lichaam ronder en gladder is , terwijl het relief van het mannelijke lichaam over het algemeen oneffen en hoekig lijkt . De huid is op gepaalde plaatsen direct aan het geraamte gehecht , hetgeen onveranderlijke plooien veroorzaakt , zoals de plooi van de lies , van de oksel en de lijn die de as van het lichaam zowel aan de voor - als aan de rugzijde aangeeft . Er zijn ook de toevallige plooien , die bij bepaalde bewegingen ontstaan ; bijvoorbeeld aan de hals , als men het hoofd omdraait ; aan de elleboog als men de arm strekt en aan de romp als men zich voorover buigt . Door de verharding van het huidweefsel zijn bij grijsaards de uiterlijke plooien blijvend ingekerfd en dan worden dit rimpels . Zoals wij reeds aangekondigd hebben , volgt hier een beknopte anatomische atlas die je op uw gemak zult kunnen raadplegen om de op de vorige bladzijden verkregen kennis te kunnen vergroten .
ANATOMISCHE ATLAS ( nadruk verboden ) ART . NR . 32 .
ART . NR . 32 . - ANATOMISCHE ATLAS - SKELET V/D ROMP
Art . Nr . 32 .
ANATOMISCHE ATLAS
Skelet van de romp .
ART . NR . 32 . - DE SPIEREN VAN ROMP EN HALS
Art . Nr . 32 .
De spieren van romp en hals .
ART . NR . 32 . - SKELET VAN SCHOUDERGORDEL EN ARM
Art . Nr . 32 .
Skelet van schoudergordel en arm .
ART . NR . 32 . - DE SPIEREN VAN DE ARM
Art . Nr . 32 .
De spieren van de arm .
ART . NR . 32 . - SKELET V/H BEEN EN DE VOET
Art . Nr . 32 .
Skelet van het been en de voet .
ART . NR . 32 . - SKELET V/H BEEN EN DE VOET
Art . Nr . 32 .
Skelet van het been en de voet .
ART . NR . 32 . - DE SPIEREN V/H BEEN E/D VOET
Art . Nr . 32
De spieren van het been en de voet .
ART . NR . 32 . - ANATOMISCHE ATLAS - SPIEREN V/H BEEN
Art . Nr . 32 .
Anatomische Atlas
De spieren van het been
27-06-2006
ART . NR . 31 . b , - FIG . 14 EN 15 - BICEPS EN TRICEPS
Art . Nr . 31 . b ,
Fig . 14 en 15 .
biceps en triceps
ART . NR . 31 . b , - FIG . 16 , 17 , en 18 DE VOORNAAMSTE SPIEREN
Art . Nr . 31 . b ,
Fig . 16 , 17 en 18 .
De voornaamste spieren
FIG . 19 . - SCHEMA 'S VAN HET SPIERBEELD.
Fig . 19 .
Schema's van het spierbeeld ( voor - , zij - en achteraanzicht ) .
ART . NR . 31 . b , - FIG . 20 en 21 . STUDIE MAN - EN VROUWELIJK NAAKT .
Art . Nr . 31 . b ,
Fig . 20 en 21 .
Wij laten u hier twee krachtige studies van een vrouwelijk en een mannelijk naakt zien .
ART . NR . 31 . a , - HET INWENDIGE - HET GERAAMTE .
Art . Nr . 31 . a ,
HET INWENDIGE
Het geraamte
Het geraamte of skelet vormt de vaste benige steun van het lichaam . Het bestaat uit de wervelkolom - het voornaamste deel van het gehele beenderstelsel - welke op de bovenste wervel de schedel draagt en in het midden de borstkas . De wervelkolom rust op het bekken , waarmee hij hecht verbonden is . De bewegelijke verbinding van het bekken met het dijbeen wordt via de knieschijf verlengd door het onderbeen , welk uit scheenbeen en kuitbeen bestaat en in de voet eindigt ; deze vormt met het enkelgewricht , de voetwortel , de middelvoetsbeenderen en de kootjes van de tenen de basis van het opgebouwd geheel . Op de borstkas rust de schoudergordel , welke uit sleutelbeen en schouderblad bestaat ; deze zijn met elkaar door gewrichten verbonden . Deze verbinding gaat over in het opperarmbeen , dat door de elleboog verbonden is met de 2 onderarmbeenderen , het spaakbeen en de ellepijp , welke in de handwortel , middelhandsbeenderen en vingerkootjes uitlopen . Je bent niet verplicht de bijzonderheden , vooral de benamingen van de verschillende skeletdelen te weten . Wel is het onontbeerlijk de plaatsing en de vorm , tenminste van de voornaamste beenderen , goed te beheersen en ook te weten hoe de ledematen met elkaar verbonden zijn , welke bewegingen de gewrichten toestaan , welke onmogelijk zijn en waarom . Allereerst zullen wij je op twee belangrijke dingen attent maken : 1 . De beenderen van het geraamte zijn geheel symmetrisch aan weerskanten van de middellijn geplaatst , als men het skelet van de voor - of van de achterkant ziet , terwijl zij niet symmetrisch zijn , als men het van terzijde bekijkt . 2 . Sommige beenderen zijn onbewegelijk aan elkaar gehecht , zoals het bekken , het heiligbeen en de schedel . Andere beschikken over een betrekkelijke onafhankelijkheid , zoals de wervels , de beenderen van de romp en van het polsgewricht ; andere weer bezitten een zeer bepaalde zelfstandigheid en hun onderlinge samenhang wordt zodanig op een meer of minder hechte manier geregeld ( beenderen van de ledematen ) . Het geraamte van voren gezien op afbeelding 2 en de beide afbeeldingen opzij gezien en van achteren ( fig . 3 en 4 ) zullen je het geheel van de skelet tonen , dat wij nu in gedeelten gaan bestuderen .
De ruggegraat . - Deze bestaat uit onderling wel stevige , maar toch enigszins bewegelijk verbonden wervels . Hij is daardoor betrekkelijk buigzaam . Van terzijde bezien is hij S - vorming . Afhankelijk van de persoon kan die gebogen vorm meer of minder geaccentueerd zijn ( fig . 5 ).
De schedel . - Wij hebben de beenderen van de schedel reeds bestudeerd . Wij herhalen dus nog even , dat zij bestaan uit een aantal onbeweeglijk aan elkaar verbonden beenderen ( de schedelholte of hersenpan ) waarvan de bovenkaak vast verbonden zit en beweeglijk gedeelte (onderkaak ) welke daarmee verbonden is door middel van een gewricht . De schedel is zeer los met de wervelkolom verbonden en hij kan naar voren en naar achteren buigen en naar beide kanten zijwaarts neigen . Geheel om zijn as draaien kan de schedel echter niet ( fig . 6 ) .
De borstkas . - Door de ribben omsloten lijkt zijn vorm op die van een eierdop , waarvan het bovenste gedeelte gedraaid en onderste gedeelte afgebroken is ( Fig . 7 ) . De ribben zijn aan de voorkant vastgehecht aan het borstbeen en vormen dus een soort boog , hetgeen bij magere personen duidelijk zichtbaar is , vooral ook bij sterke ademhaling of in liggende houding .
De bekkengordel . - De vorm van het bekken is tamelijk ingewikkeld . Het is een soort kom , waaraan de zijranden bij het naakt duidelijk zichtbaar zijn . Deze rand veroorzaakt op de hoogte van de heup een lijn welke men de heuplijn noemt . Aan de rugzijde is het bekken begrensd door het heiligbeen . Dit been is plat en ruitvormig en sluit de wervelkolom af . Wij komen hierop later nog terug . Het opmerkelijke verschil tussen het bekken van de man en dat van de vrouw is heel duidelijk waar te nemen . Het vrouwelijk bekken is veel breder en wijder dan van de man . Daardoor verklaart zich het verschil in afmetingen , welke wij straks zullen opmerken : bij de man brede schouders en een smal bekken , terwijl bij de vrouw het tegenovergestelde het geval is .
Het dijbeen . - Het dijbeen is met het bekken verbonden door een gewrichtsknobbel en met de beenderen van het onderbeen door twee afgeronde uiteinden , welke een soort hoef vormen . Opmerkelijk is , dat zowel van voren als van achteren gezien de dijbenen een zeer schuine stand innemen ( fig . 2 en 4 ) . Aan de bovenzijde zijn zij door de gehele breedte van het bekken van elkaar verwijderd , terwijl zij elkaar bij de knieen bijna raken . Van opzij gezien is het dijbeen licht naar voren gebogen , hetgeen wij zelf zeer goed kunnen voelen . De beweeglijkheid van het dijbeen is naar voren toe onbeperkt . Een zeer lenig mens kan met zijn knie de kin raken . Naar achteren toe gebogen kan het dijbeen echter niet de loodrechte stand van de wervelkolom overschrijden . Als men het been naar achteren wil strekken is men gedwongen het lichaam naar voren te buigen . Tenslotte laat het dijbeen nog een zekere speling naar de zijkant toe , zoals bijvoorbeeld bij de kleermakerszit .
De knie . - Het kniegewricht verdient wel dat wij er even bij stil blijven staan ( fig . 9 ) . Het dijbeen en het scheenbeen zijn verbonden door de gewrichtsbanden AB , die achter aan de zijkant zitten . De knieschijf , een schijfvormig , afzonderlijk been , is geheel in de pees van de strekspier opgenomen en hangt , als het been gestrekt is , voor het kniegewricht . Als de knie gebogen wordt dringt de knieschijf in de tussenruimte van de scharnier en sluit de opening af , zoals fig . 9 ons heel duidelijk laat zien . Daardoor zijn de zo veranderlijke vormen van de knie te verklaren , al naar gelang de buiging van het been is .
De beenderen van het onderbeen . - Het scheenbeen en het kuitbeen zijn op zodanige wijze met elkaar verbonden , dat geen enkele zijspeling toelaatbaar is . Opmerkelijk is alleen dit : 1e Het kuitbeenshoofd ( fig . 2 ) dat iets lager ligt dan het hoofd van het scheenbeen , steekt aan de zijkant altijd zichtbaar uit . 2e De op enkelhoogte uitstekende twee beenpunten ( enkels ) liggen niet op een lijn , de binnenenkel ( b op fig . 2 ) ligt hoger en is breder van vorm dan de buitenenkel welke lager ligt en de vorm heeft van een met de punt naar beneden gerichte kegel . De buiging van het onderbeen naar achteren is onbeperkt , terwijl zij naar voren wordt geremd zodra het onderbeen zich in het verlengde van het dijbeen bevindt . Zijwaarts heeft het onderbeen een zekere speling , welke het mogelijk maakt met de voet op de grond een halve cirkel te beschrijven .
De beenderen van de voet . - De achterste helft van de voet bestaat uit een aantal tamelijk nauw met elkaar verbonden beenderen , tesamen genoemd : de voetwortel . De voorste helft bestaat uit vijf gestrekte , wel onafhankelijke , beenderen ; zij vormen de middelvoetsbeenderen en de middelvoet . Zij allen worden door de teenkootjes verlengd . Iedere teen telt er drie , alleen de grote teen heeft er maar twee . Let je eens op de min of meer scherp getekende welving van de voet , waardoor de platte voeten of gewelfde voeten veroorzaakt worden en bekijk ook de vorm van de hiel ( fig . 3 ) . De voet ontleent zijn veerkracht aan de werking van de beenderen van voetwortel en middenvoet . Alleen de tenen beschikken over een bepaalde onafhankelijke beweeglijkheid .
De beenderen van de schoudergordel en de arm . - Het skelet van de schouder en de arm is tamelijk ingewikkeld . De soelpelheid van de gewrichten laat de meest verschillende bewegingen toe . Wij weten reeds dat het sleutelbeen met het schouderblad verbonden is en dat het sleutelbeen op zijn beurt aan het borstbeen gehecht is . ( fig . 2 ) . Het schouderblad ligt geheel vrij van de borstkas . De arm kan in alle richtingen bewogen worden ; naar voren , naar achteren en zijwaarts . Zodra men de arm zijwaarts opheft en de horizontale lijn overschrijdt , zoals te zien is aan de rechterarm op fig . 4 dan gaat het sleutelbeen omhoog en neemt dit een scheve positie in terwijl het schouderblad dienovereenkomstig verschuift ( fig . 10 ) . Worden de beide armen naar voren gebracht , alsof men een geweer in de aanslag brengt , dan vormen de twee sleutelbeenderen een hoek , de schouderbladen verwijderen zich van elkaar en de schouders ronden zich af . Maar als men de armen daarentegen horizontaal opzij verheft , zodat men een kruis vormt dan komen de schouderbladen nader tot de wervelkolom en wordt er een verticale holte gevormd in het midden van de rug .
Onderarm en de hand . - De twee beenderen van de onderarm zijn op een zeer eigenaardige manier met elkaar verbonden . De ellepijp is n.l. aan het opperarmbeen gehecht , terwijl het spaakbeen nauwer met de hand verbonden is . Wij willen hiermee verklaren , dat voor de ellepijp de verbinding met het ellebooggewricht veel belangrijker is , dan het verband dat zij met de beenderen van de hand houdt , terwijl het omgekeerde voor het spaakbeen geldt . Het spaakbeen kan zich als het ware om de ellepijp heen rollen overeenkomstig met de verschillende bewegingen van de hand , haar gevende of nemende ( ontvangende ) houding . Bij de nemende houding wordt de rug van de hand uitgestrekt terwijl bij de gevende houding de binnenkant , de handpalm , zichtbaar is . De schematische tekeningen ( van fig . 11 ) verklaren dit duidelijk . Je moet onthouden , dat de operarm bij de nemende houding met de onderarm een rechte lijn vormt . A B , terwijl deze lijn bij de gevende houding gebroken wordt . Dit is heel belangrijk , want de vorm van de onderarm ondergaat aanzienlijke veranderingen naar gelang hij zich nemende of gevende uitstrekt . Bestudeert je dat eens aan uw eigen arm als je voor de spiegel staat . Merk tegelijk ook op , dat de viervoeters net als de mens twee onderarmbeenderen bezitten , maar dat alleen de apen in staat zijn , zoals de mens hun handen in een nemende of gevende stand te brengen . Bekijk eveneens op de arm van terzijde gezien het uitsteeksel dat aan de elleboog door het bovenste eind van de ellepijp wordt gevormd ( fig . 12 ). De beenderen van de hand , de handwortel , de middelhandsbeenderen en de vingerkootjes zijn , bij wijze van spreken , gelijksoortig aan die van de voet en zijn symmetrisch verdeeld met uitzondering van de duim , welke onafhankelijk staat en maar twee kootjes bezit ( fig . 13 ) . Men ziet dat er altijd onder de huid zichtbare gewrichten een boog van concentrische cirkelrijen vormen . Als de hand naar de pols toe gebogen wordt vormt het gewricht met de hand in plaats van een hoek , een zeer afgeronde kromming . Dit wordt mogelijk door de elasticiteit van het polsgewricht . Je zult later verschillende uitvoerige anatomische tekeningen tegenkomen , welke de voorafgaande afbeeldingen aanvullen . Wij hebben deze platen hier nog niet vertoond , om duidelijker de tegenstelling te doen uitkomen tussen het geraamte van de verschillende lichaamsdelen en het overeenkomende spierenstelsel . Dit laatste gaan wij nu bestuderen . ( zie Art . 31 . b , De spieren )
26-06-2006
ART . NR . 31 . a , - FIG . 2 . HET GERAAMTE
Art . Nr . 31 . a ,
Fig . 2 . Het geraamte van voren gezien .
FIG . 2 . bis , - SCHEMA VOOR - EN ZIJAANZICHT
Fig . 2 . bis ,
Schema voor - en zijaanzicht .
FIG . 3 EN 4 . HET GERAAMTE EN SCHEMA ACHTERAANZICHT
Fig . 3 en 4 .
Het geraamte in zijaanzicht en van achteren gezien , geheel rechts het schema van het achteraanzicht .
FIG . 5 . - WERVELKOLOM
Fig . 5 .
Wervelkolom ( achteraanzicht , van opzij en van voren gezien ) . 1 : 7 halswervels - 2 : 12 borstwervels 3 : 5 lendewervels - 4 : heiligbeen 5 : stuitbeen .
FIG . 5 . bis . - WERVELS.
Fig . 5 . bis ,
Wervels . 1 : halswervel - 2 : borstwervel 3 : lendewervel . A : lichaam - B,B' : dwarsuitsteeksels C, C' : bovenste geleinguitsteeksels D : doornuitsteeksel - E : ruggemerggat F,F' : dwarsuitsteekselgat .