de winter slaat met vlijmscherpe zwaarden van de wind littekens in de wangen van de huizen de velden kantelen tot een wreed en warm geheim van de zomer geen beeld blijft ongeschonden als jij schaatst in de open leegte van deze vloeipapieren droom het eenzame licht geslepen op een veel te zachte boom lokt de wandelende struiken in hinderlaag kinderen oefenen onder een hoestend hoofd in de gietvorm van de eeuwigheid met kogels van vrede de zon breekt middendoor en ik loop in de maagdelijke sneeuw achter de stukken te zoeken
|