Verhalen, sprookjes, fabels, mythen, sagen en legenden
welkom!
Problemen Er zijn nogal wat problemen met het lezen van de teksten, daarom volgende tip :
Met de muis links klikken en over de tekst schuiven.
De tekst verschijnt duidelijk leesbaar.
19-09-2009
Muntstuk
Muntstuk - heksen -
Een koorknaap legde een muntstuk dat onder het kerkboek had gelegen, onder de drempel van de kerk.
Na afloop van de mis konden enkele vrouwen de kerk niet verlaten vooraleer het muntstuk was weggenomen: het waren heksen.
Omdat men in de burcht van Kolmont in Tongeren vaak een vreemd schijnsel zag, vermoedde men dat er een schat begraven lag.
De heer X, de toenmalige eigenaar van de burcht, ging een duiveluitdrijver om raad vragen. De duiveluitdrijver stelde vast dat er inderdaad een schat verborgen was, maar om die te vinden, had hij de hulp van een jong meisje nodig.
Er kwam een meisje uit Vreeren die door de duiveluitdrijver betoverd werd en daarna moest beginnen te graven.
Toen het meisje een tijdje had gegraven en de kist meende te zien, sprong er een grote zwarte hond op, waardoor de kist weer viel. Dat gebeurde verschillende malen.
Omdat het meisje doodmoe werd van het graven, las de duiveluitdrijver een tekst voor uit een vreemd boek, waardoor het meisje weer kon verderwerken.
Door die zwarte hond slaagde ze er echter niet in om de kist te bemachtigen.
Toen die avond iedereen het zoeken had gestaakt, is de duiveluitdrijver alleen teruggekomen om de kist mee te nemen.
Een man die terugkwam van de kermis, werd tot zijn grote schrik gevolgd door een vuurman. Een vuurman leek op een baal stro die in brand stond. De man bereikte nog net op tijd zijn huis.
De volgende ochtend stond de paardenpoot van de vuurman in de deur gebrand.
Vroeger zag men in de beemden vaak dwaallichtjes die een jurkje droegen en in een kring dansten en zongen.
Wanneer men naar de dwaallichtjes floot en dan snel naar binnen ging, dan vlogen de lichtjes tegen de deur aan.
Enkele jongens die de dwaallichtjes van dichtbij wilden zien, hoorden mooie muziek op het bergje achter de Jeker. Naarmate de jongens verder gingen, leken de dwaallichtjes zich ook verder en verder van hen te verwijderden.
In café de Helm op het Speelhof kwamen regelmatig vier mannen kaarten: de koster, de schepen, het wevertje, en de baas van de Helm.
Toen de schepen op een dag niet kwam opdagen, sprak het wevertje: "Hadden we maar een vierde man om te kaarten, zelfs al was het Jan de duivel."
Zijn woorden waren nog niet koud of er kwam een grote man met een zwarte baard binnen. Omdat de vreemde man altijd won, werd de koster achterdochtig.
Toen de koster zich bukte om een gevallen kaart op te rapen, zag hij dat de vreemde man paardenpoten had. De koster werd lijkbleek en riep verschrikt: "Heilige Maria!", waarop de vreemde antwoordde: "Tijdens het kaartspel mag die naam niet gebruikt worden", en hij stond recht en sprong door het raam naar buiten.
Het café stonk naar zwavel en pek, en al het voedsel en de drank waren bedorven.
Een bruine pater uit Holland heeft het café overlezen en alles met wijwater besprenkeld.
Een echtpaar uit Koersel had veel ongeluk met de paarden. Op een dag trok het paard zich zonder reden los en ging het naar de koeienstal.
Toen het paard niet meer vooruit of achteruit kon, heeft men het moeten omhoogtrekken. Omdat er twee paarden na elkaar stierven, ging men naar de paters.
Een knecht wandelde met zijn boterhammenzakje naar het veld waar hij ging werken. Opeens zag de knecht in de verte een Spaans leger met een officier naar Voorshoven marcheren.
Omdat de knecht bang was, veranderde hij zich snel in een berkelarenstruik.
Toen het leger voorbij was en de knecht weer zijn menselijke gedaante had aangenomen, kwam hij een vriend uit Voorshoven tegen. De knecht sprak:
"Iemand van dat leger heeft zich achter de berkelarenstruik gezet en mijn boterhammen bevuild!"
Op de Bolleberg in Loon woonde een man, een Waal die gevaarlijke zwarte honden bezat en die de leiding had over een roversbende. Die man werd ook wel de paardenviller genoemd.
Op een dag was de man in zijn veld aan het werk, toen er een juffrouw voorbijkwam, die vroeg: "Hoe laat is het ?" Daarop haalde de man zijn mes boven en zei: "Als je om twaalf uur sterft, dan kom je in de andere wereld terecht."
Wie iets verklapte over de nachtelijke braspartijen van de bende, stierf spoedig.
Op een dag zag een schaapherder hoe één van de rovers een koopman vermoordde.
Toen de schaapherder het nieuws verspreidde, verraadde de rover zich door te zeggen: "Hoe zou die schaapherder met zijn ene oog dat hebben kunnen zien?"
De politie probeerde al jaren om die man te pakken te krijgen, maar dat lukte maar niet.
De politiemannen verkleedden zich als jagers, trokken het bos in en vroegen daar aan de man of hij geen haas had gezien.
Toen X "neen" antwoordde, zeiden ze: "Dan ben jij onze haas!", en ze bonden hem vast en brachten hem naar het gerechtsgebouw van Maastricht.
Op de rand van de put van heks X zag een jongen een vuurbol die wel tien minuten onbeweeglijk bleef.
Toen de jongen en zijn vader bijna thuis waren, zei de vader: "Nu mag je eens fluiten naar de vuurbol, maar dan moet je wel snel naar de schuur rennen."
Nadat de jongen de deur van de schuur achter zich had gesloten, hoorde hij een luide bons.
De volgende dag stond er een grote zwarte hand in de deur gebrand.
Om te weten of een vrouw een heks was, moest men zijn voeten gekruist op haar pad zetten.
Als de vrouw omkeek, dan wist men dat het een heks was. Wanneer de heks die persoon dan deed stilstaan alsof hij aan de grond was vastgenageld, dan zou er diezelfde dag nog één of ander ongeluk met hem gebeuren.
Bij X had men veel ongeluk; de dieren gingen allemaal dood en men kon geen boter meer maken. Op aanraden van de paters ging de familie op bedevaart. Daarna kwam een pater de plaaggeest verbannen. Met een koord werd de geest naar het bos geleid, dat later 'Verbannen bos' werd genoemd. De pater vroeg om een handdoek.
De handdoek die men gaf, was niet geschikt omdat iemand er 's zondags had aan geweven. De tweede handdoek was ook niet goed omdat hij was gemaakt door een vrouw die niet naar de kerk was geweest. De derde handdoek voldeed wel aan de eisen.
De geest sloeg een zwarte verbrande hand in de handdoek en verdween daarna.
Een man uit Mielen-boven-Aalst verdwaalde in een groot bos. Omdat het avond werd, ging de man in een naburig huis overnachten. 's Nachts werd de man wakker van het geluid van een mannenstem.
De man dacht: "Dat lijkt wel de stem van onze vroegere koster." Toen de man ging kijken, zag hij hoe de pastoor en de koster een mis deden.
Toen de pastoor de man zag, nam hij hem mee tot aan de ingang van de kelder en zei: "Hier vind je twee kisten met geld. De ene kist is voor jou. Met het geld uit de andere kist moet je missen laten doen."
De man deed wat de pastoor hem had gevraagd, en hij vertelde zijn verhaal aan een pater. De pater legde de man uit waarom de pastoor was komen spoken.
De pastoor van Mielen was gevlucht voor de Fransen. Onderweg had hij van een heer geld gekregen voor zijn levensonderhoud en om missen te doen. Enige tijd later werd de pastoor echter door de Fransen vermoord, vóór hij de kans had gekregen om van het geld missen te doen.
regio : Niel-bij-Sint-Truiden verzamelaar - F. Beckers -
Dwaallichtjes waren grote maden die door de lucht vlogen.
regio : Veerle
Dwaallichten waren maden die in rot hout zaten. Vroeger zag men veel meer dwaallichten dan nu, omdat er vroeger meer vijvers en moerassen waren.
regio : Olmen
Een man zag in het broek een lichtje vliegen, dat zo groot was als een kalf. De honden waren zo bang dat ze de hele tijd tussen de benen van de man door liepen.
De bokkenrijders hadden de H. Hosties uit de kerk van Wellen gestolen.
Ze gooiden de Hosties in de soep die ze hadden gekookt, maar de soep smaakte daardoor zo bitter dat zelfs de honden er niet wilden van eten.
Toen de bokkenrijders op de brandstapel werden gezet, vroeg één van hen aan een kruisheer uit Kolen om nog te mogen biechten.
Die kruisheer was ook aanwezig geweest bij de verbranding van de bokkenrijders in Wellen. Daar had hij gezien hoe de duivels de bokkenrijders kwamen halen.
De mensen vertelden dat de alvermannetjes op de Galgenberg woonden.
Vroeger stond daar een galg waaraan misdadigers werden opgehangen op bevel van de drossaard.
De alvermannetjes kwamen vaak eten vragen aan de boeren op de Voort. Wanneer de boeren een snede brood naast het botervat legden, kwamen de alvermannetjes de boter maken.
Een meisje bezat een gouden korfje dat ze aan niemand wilde afgeven. Haar jaloerse broer wilde echter kost wat kost het korfje in zijn bezit krijgen.
Tijdens een wandeling vermoordde de jongen zijn zus en begroef haar in de aarde. Een tijdje later groeide er een mooie blauwe bloem op de plaats waar het meisje lag begraven.
Een koopman plukte de bloem af en stak ze in zijn mond.
Daarop weerklonk er een lied: "Koopman! Mijn broer heeft mij vermoord. Om dat gouden korfje moest ik sterven!"
De koopman nam het bloemetje mee, zodat hij het lied aan de ouders van het meisje kon laten horen. De ouders gingen naar de plaats waar de bloem had gestaan en vonden het lichaam van hun dode dochter.
De bokkenrijders uit Wellen waren rovers die met het kwaad omgingen en die een bok vereerden, vandaar hun naam. De bokkenrijders gingen op een ton zitten en zeiden dan: "Over heggen en hagen tot in de wijnkelder van Heers."
Op een dag had een man de bokkenrijders bespied. Toen ze weg waren, zei de man: "Door heggen en hagen tot in de wijnkelder van Heers." De man kwam helemaal bebloed in Heers aan.
Wanneer de bokkenrijders ergens naartoe gingen, dan reden ze op paarden die achterstevoren waren beslagen, zodat de mensen niet wisten in welke richting ze waren gereden.
Uiteindelijk heeft men de bokkenrijders allemaal verbrand in de Bonderkuil in Wellen.