Verhalen, sprookjes, fabels, mythen, sagen en legenden
welkom!
Problemen Er zijn nogal wat problemen met het lezen van de teksten, daarom volgende tip :
Met de muis links klikken en over de tekst schuiven.
De tekst verschijnt duidelijk leesbaar.
12-09-2009
Zwarte hand
Zwarte hand - plaaggeest -
Bij X had men veel ongeluk; de dieren gingen allemaal dood en men kon geen boter meer maken. Op aanraden van de paters ging de familie op bedevaart. Daarna kwam een pater de plaaggeest verbannen. Met een koord werd de geest naar het bos geleid, dat later 'Verbannen bos' werd genoemd. De pater vroeg om een handdoek.
De handdoek die men gaf, was niet geschikt omdat iemand er 's zondags had aan geweven. De tweede handdoek was ook niet goed omdat hij was gemaakt door een vrouw die niet naar de kerk was geweest. De derde handdoek voldeed wel aan de eisen.
De geest sloeg een zwarte verbrande hand in de handdoek en verdween daarna.
Een man uit Mielen-boven-Aalst verdwaalde in een groot bos. Omdat het avond werd, ging de man in een naburig huis overnachten. 's Nachts werd de man wakker van het geluid van een mannenstem.
De man dacht: "Dat lijkt wel de stem van onze vroegere koster." Toen de man ging kijken, zag hij hoe de pastoor en de koster een mis deden.
Toen de pastoor de man zag, nam hij hem mee tot aan de ingang van de kelder en zei: "Hier vind je twee kisten met geld. De ene kist is voor jou. Met het geld uit de andere kist moet je missen laten doen."
De man deed wat de pastoor hem had gevraagd, en hij vertelde zijn verhaal aan een pater. De pater legde de man uit waarom de pastoor was komen spoken.
De pastoor van Mielen was gevlucht voor de Fransen. Onderweg had hij van een heer geld gekregen voor zijn levensonderhoud en om missen te doen. Enige tijd later werd de pastoor echter door de Fransen vermoord, vóór hij de kans had gekregen om van het geld missen te doen.
regio : Niel-bij-Sint-Truiden verzamelaar - F. Beckers -
Dwaallichtjes waren grote maden die door de lucht vlogen.
regio : Veerle
Dwaallichten waren maden die in rot hout zaten. Vroeger zag men veel meer dwaallichten dan nu, omdat er vroeger meer vijvers en moerassen waren.
regio : Olmen
Een man zag in het broek een lichtje vliegen, dat zo groot was als een kalf. De honden waren zo bang dat ze de hele tijd tussen de benen van de man door liepen.
De bokkenrijders hadden de H. Hosties uit de kerk van Wellen gestolen.
Ze gooiden de Hosties in de soep die ze hadden gekookt, maar de soep smaakte daardoor zo bitter dat zelfs de honden er niet wilden van eten.
Toen de bokkenrijders op de brandstapel werden gezet, vroeg één van hen aan een kruisheer uit Kolen om nog te mogen biechten.
Die kruisheer was ook aanwezig geweest bij de verbranding van de bokkenrijders in Wellen. Daar had hij gezien hoe de duivels de bokkenrijders kwamen halen.
De mensen vertelden dat de alvermannetjes op de Galgenberg woonden.
Vroeger stond daar een galg waaraan misdadigers werden opgehangen op bevel van de drossaard.
De alvermannetjes kwamen vaak eten vragen aan de boeren op de Voort. Wanneer de boeren een snede brood naast het botervat legden, kwamen de alvermannetjes de boter maken.
Een meisje bezat een gouden korfje dat ze aan niemand wilde afgeven. Haar jaloerse broer wilde echter kost wat kost het korfje in zijn bezit krijgen.
Tijdens een wandeling vermoordde de jongen zijn zus en begroef haar in de aarde. Een tijdje later groeide er een mooie blauwe bloem op de plaats waar het meisje lag begraven.
Een koopman plukte de bloem af en stak ze in zijn mond.
Daarop weerklonk er een lied: "Koopman! Mijn broer heeft mij vermoord. Om dat gouden korfje moest ik sterven!"
De koopman nam het bloemetje mee, zodat hij het lied aan de ouders van het meisje kon laten horen. De ouders gingen naar de plaats waar de bloem had gestaan en vonden het lichaam van hun dode dochter.
De bokkenrijders uit Wellen waren rovers die met het kwaad omgingen en die een bok vereerden, vandaar hun naam. De bokkenrijders gingen op een ton zitten en zeiden dan: "Over heggen en hagen tot in de wijnkelder van Heers."
Op een dag had een man de bokkenrijders bespied. Toen ze weg waren, zei de man: "Door heggen en hagen tot in de wijnkelder van Heers." De man kwam helemaal bebloed in Heers aan.
Wanneer de bokkenrijders ergens naartoe gingen, dan reden ze op paarden die achterstevoren waren beslagen, zodat de mensen niet wisten in welke richting ze waren gereden.
Uiteindelijk heeft men de bokkenrijders allemaal verbrand in de Bonderkuil in Wellen.
Enkele jongens kwamen te voet terug van de kermis in Rummen. Toen ze door de dreef wandelden, werd één van de jongens bang, en hij spoorde zijn vrienden aan om wat sneller te lopen. Hij had immers een grote zwarte hond gezien, die met hen had meegelopen tot aan het draaikruis. De anderen lachten de jongen uit en zeiden: "Jij met je hond, je bent gek.
Als er dan toch een hond zit, laat hem dan maar komen. We zullen hem eens een lesje leren!" Hun woorden waren nog niet koud of daar stond de hond: een zwart beest, zo groot als een beer en met ogen als vuur.
De jongens maakten zich snel uit de voeten en haastten zich naar de schuur van X, waar ze tot 's ochtends angstig bleven zitten.
Op een boerderij in Kortrijk was een put die men de 'Kalle-bak-mij-nen-wafel-put' noemde.
Op een dag had een knecht in de buurt van die put gevraagd of Kalle voor hem een wafel wilde bakken. Toen de knecht na het middageten terug op het veld kwam, zag hij een wafel naast zijn ploeg liggen.
Daarmee was de knecht overtuigd van het bestaan van Kalle.
De mensen vertelden dat men niet in de buurt van de kasteelvijver in het bos mocht komen, want anders zou men door Kalle, een waterminne die verzot was op jongeren, in het water worden gesleurd.
De knecht kon zijn nieuwsgierigheid echter niet bedwingen en ging toch naar de vijver.
Die avond kwamen de paarden alleen terug naar de boerderij. De knecht zat in de vijver.
Tijdens de nacht van de eerste volle maan in de maand mei, kon men Kalle horen zingen als men dicht bij het water ging zitten.
regio : Sint-Baafs-Vijve verzamelaar - R.Callens -
Een oude vrouw zat bij de kachel te spinnen in het gezelschap van haar kat. Toen de vrouw een wind liet, waardoor haar stoel kraakte, sprong de kater recht.
Het dier liep naar de hond en vroeg: "Ga je mee?" De wereld zal vergaan, want ik heb al iets horen kraken".
Wat verderop werden de hond en de kat vergezeld door een ezel en een haan die ook met hen mee wilden gaan.
Na een uur stappen, klopten de dieren ergens aan om te overnachten. Omdat er niet werd opengedaan, moesten de dieren iets anders bedenken.
De hond kroop op de ezel, de kat op de hond, en de haan op de kat. Zodra de dieren luid begonnen te roepen, vloog de deur open en kwam er een vos naar buiten gestormd.
Zo zaten de dieren uiteindelijk toch warm en droog.
X was een stroper. Toen hij op een nacht op strooptocht was, zag hij plots een haas in het licht van zijn lichtbak spelen. X laadde zijn geweer en schoot naar de haas. Het dier nam echter een aanloop, en sprong over de stroper zijn hoofd in het koren.
Even later kwamen er drie hazen, waarop hij ook probeerde te schieten. Ook die hazen sprongen echter over de man heen.
Enkele ogenblikken later kwamen er tientallen hazen aangelopen. De stroper wilde nog één keer zijn kans wagen en schoot.
Daarna wist de man niet wat hem overkwam: al die hazen begonnen over hem heen en weer te springen.
De moed zonk hem in de schoenen, hij gooide zijn geweer weg en rende zo snel hij kon naar huis. De volgende dag durfde X pas gaan kijken toen het licht was.
Zijn geweer lag nog op de plaats waar hij het had neergegooid, maar voor het overige was er niets merkwaardigs te zien.
Hij had verwacht dat het koren helemaal plat zou liggen door al die hazen, maar daar was helemaal niets van te merken.
De weg naar een veld werd vaak versperd door een dikke ketting die dwars over de weg was gespannen.
Om door te kunnen, moest men dan zeggen: "Ben je van God, spreek. Ben je van de duivel, breek." Na het uitspreken van die formule, zou de ketting breken zodat de doorgang weer vrij was.
Wie een spook tegenkwam, kon zichzelf beschermen door te zeggen: "Geluk van alle goed naar ziel en lichaam."
Aan de tramhalte stond een klein wit huisje waarin altijd een wit katje kwam zitten. De kinderen waren altijd door het dolle heen als ze met het katje konden spelen.
Een man die het lawaai van de kinderen beu was, besloot de kat de kop af te snijden wanneer ze zich nog eens liet zien. Wanneer de kat de volgende dag naar het witte huisje kwam gelopen, haalde de man uit met zijn mes. Het katje sprong angstig weg op drie poten.
De volgende dag lag er in het dorp een vrouw ziek in bed.
Ze had zogezegd haar been gebroken toen ze van de trap was gevallen, maar de man wist wel beter.
Een man was samen met zijn vrienden in Wallonië naar de kermis geweest. Toen ze naar huis wandelden, was één van de vrienden zo moe dat hij uitriep: "Ik wilde dat ik een paard had om op te zitten!"
Een eindje verderop stond er een gezadeld paard langs de weg. Zonder aarzelen sprong de man erop. Omdat het paard bijzonder snel liep, was de man bang en hij riep: "Och God, och God, waarop zit ik nu!"
Toen zag de angstige man dat hij niet op een paard, maar op de schouders van een man zat. Toen zijn vrienden hem vonden, hebben ze hem naar huis moeten dragen.
Bij het café op de hoek van de Veldstraat, de Euphrasie Beernhaertstraat en de Torhoutsesteenweg kon men om middernacht de waternekker zien. De waternekker was zo groot als een huis en kon binnenkijken in het café.
Na twaalf uur was de nekker verdwenen.
Wie dan nog naar huis moest, raakte meestal verdwaald.
Een man uit Tongerlo ging in Mariahof in Nederland tabak kopen. Toen de man in de buurt van de Lossing kwam, moest hij zijn behoefte doen en zette zich tussen de struiken. Omdat de man geen papier bij zich had, wilde hij wat gras nemen.
Per ongeluk greep de man echter in de oren van een haas. De man was zo verschrikt dat hij de haas over de Lossing gooide.
Toen de man verder ging, zag hij dat hij door de worp van de haas vier patrijzen had gedood.
De man trok zijn laarzen uit en vond er twaalf kilo paling in.