Verhalen, sprookjes, fabels, mythen, sagen en legenden
welkom!
Problemen Er zijn nogal wat problemen met het lezen van de teksten, daarom volgende tip :
Met de muis links klikken en over de tekst schuiven.
De tekst verschijnt duidelijk leesbaar.
05-12-2009
De stijgbeugel van Nikola(2/2)
De stijgbeugel van Nikola (2/2) - Een Russische heiligenlegende over Sint Nicolaas -
Intussen heeft het boertje de gouden stijgbeugel aan een paal vastgemaakt - de stijgbeugel schitterde en scheen, als de zon! De boer ging met zijn werk voort. Op de weg reed uit Sint Petersburg een rijke heer met een driespan, de belletjes aan de paarden rinkelden vrolijk. Reeds op grote afstand zag hij de gouden stijgbeugel en reed naar de boer. Bij de paal hield hij zijn paarden in. "Waar hebt ge de stijgbeugel gestolen, boer?" - "Maar u vergist u, uw edele, ik kan er een eed op doen, het is mijn eigen stijgbeugel." - "Dat lieg je, ik zal je voor het gerecht brengen." Maar Morgoén bleef op zijn stuk staan, hij zwoer bij alles wat heilig is: "Ik ben bereid ook voor de rechtbank alles onder ede te verklaren; de stijgbeugel is van mij."
De heer haalde de stijgbeugel van de paal, beval de boer op de bok naast de koetsier plaats te nemen en zij reden naar de rechtbank. Onderweg bekeek de heer het boertje. "Wat ziet ge er vreselijk uit," zei de heer, "ge hebt geen kleren aan, maar alleen vodden! Ik schaam mij iemand in zulke vodden voor de rechter te brengen. Weet je wat, hier heb je mijn overjas, trek hem aan."
Daarna bedacht de heer, dat het niet genoeg was. Hij haalde uit zijn koffer een hoed en een paar schoenen en gaf ze aan Morgoén. Deze trok alles aan en zag er piekfijn uit; niemand zou hem nu herkennen.
Morgoén zag er als een heer uit, toen zij voor de rechtbank kwamen De heer, die hem meegebracht had, getuigde tegen hem en zei, dat de boer de gouden stijgbeugel moest hebben gestolen, dat het niet anders kon. "Ik kan een eed afleggen, dat de stijgbeugel van mij is!" hield het boertje voet bij stuk. En iedereen geloofde hem. Toen keek Morgoén naar de heer en zei: "Nu zult ge nog wellicht gaan beweren, dat de jas, die ik aan heb, ook niet van mij is?" - "Dat is toch zo, het is mijn jas." - "En dat het driespan ook van u is?" - "Maar natuurlijk is het driespan van mij!" - "En ik kan een eed afleggen, dat zowel de jas als het driespan mijn eigendom zijn!" En iedereen in de zaal geloofde hem.
Ook de rechters geloofden hem en wezen het boertje toe: én de gouden stijgbeugel én het driespan van de heer. Van af die tijd werd de boer steeds rijker - hij had zijn geluk gevonden! En hij dacht nooit meer aan zijn treurig lot van voorheen.
* * * EINDE * * *
Bron : "Nikola de Barmhartige. Russische Nicolaaslegenden" door A. Rezimov. Uitgeverij Vrij Geestesleven, Zeist, 1986.
De stijgbeugel van Nikola (1/2) - Een Russische heiligenlegende over Sint Nicolaas -
Er leefde, er was eens een boertje; hij heette Morgoén. Morgoén sloofde zich af, werkte tot hij er bij neerviel, pakte van alles aan, maar niets lukte hem, alles liep verkeerd af. Eens was Morgoén bezig zijn moestuin te bewerken, die vlak aan de straatweg lag; op de weg reed Nikola de Genadige. "God helpe u, boer!" - "Dank u wel, Sint Nikola! Waar gaat ge, de Gode Welgevallige, naar toe?" - "Ik ga naar de Verlosser." - "Barmhartige Nikola, wilt ge zo goed zijn de Verlosser te vragen, of er iets in de wereld is, dat mij geluk zou kunnen brengen?" - "Goed, ik zal het vragen." - "Zult ge het heus niet vergeten?" - "Nee, ik vergeet het niet, wees gerust." Het boertje keek aandachtig en zag: de stijgbeugels aan het zadel van Nikola waren van goud.
"Genadige Nikola, wilt ge zo goed zijn een stijgbeugel af te binden en hem hier te laten? Als ge bij de Verlosser weer op uw paard zult gaan zitten, zult ge bemerken, dat er een stijgbeugel ontbreekt en dan zult ge aan ons gesprek denken." De Barmhartige stemde er in toe, maakte een stijgbeugel los, gaf hem aan het boertje - en met één stijgbeugel reed hij naar de Verlosser. Nikola de Gode Welgevallige kwam bij de Verlosser, hij besprak er, wat hij te bespreken had en maakte aanstalten om te vertrekken - doch hij dacht niet aan de afspraak met Morgoén. Toen hij zijn paard zou bestijgen, herinnerde hij zich zijn belofte en zei: "Allerreinste Verlosser, de Waarachtige! Het boertje Morgoén heeft mij verzocht U naar zijn geluk te vragen. Hij is zo ongelukkig; is er iets in de wereld, dat hem geluk zou kunnen brengen?" - "Zeker, ook voor hem is er iets, dat hem geluk zou kunnen brengen, zijn geluk is stelen en zweren."
Morgoén werkte op zijn moestuin en wachtte op Nikola: Nikola de Gode Welgevallige zou hem vertellen, waarin zijn geluk zat! Er is veel tijd voorbijgegaan. Het boertje was doodop, maar hij bleef wachten. Doch daar zag hij Nikola de Gode Welgevallige rijden. Nikola reed naar de boer. "Genadige Nikola, hebt ge naar mijn geluk gevraagd?" - "Wel zeker! Er is ook voor u geluk in de wereld." - "Waarin steekt mijn geluk?" - "Uw geluk is: stelen en zweren. Geef me nu mijn stijgbeugel terug." Maar Morgoén bleef staan, als had hij niets gehoord, als was hij doof geworden. "Ik zeg u, geef mij mijn stijgbeugel terug!" - "Wat voor stijgbeugel? Ik kan er een eed op doen: ik weet niets van een stijgbeugel af!" En zo moest Nikola met één stijgbeugel verder rijden. Hij reed door het Russische land, hij leerde de nood en ellende der mensen kennen; de Barmhartige was steeds bereid snel te helpen, waar hulp nodig was.Morgoén werkte op zijn moestuin en wachtte op Nikola: Nikola de Gode Welgevallige zou hem vertellen, waarin zijn geluk zat! Er is veel tijd voorbijgegaan. Het boertje was doodop, maar hij bleef wachten. Doch daar zag hij Nikola de Gode Welgevallige rijden. Nikola reed naar de boer. "Genadige Nikola, hebt ge naar mijn geluk gevraagd?" - "Wel zeker! Er is ook voor u geluk in de wereld." - "Waarin steekt mijn geluk?" - "Uw geluk is: stelen en zweren. Geef me nu mijn stijgbeugel terug." Maar Morgoén bleef staan, als had hij niets gehoord, als was hij doof geworden. "Ik zeg u, geef mij mijn stijgbeugel terug!" - "Wat voor stijgbeugel? Ik kan er een eed op doen: ik weet niets van een stijgbeugel af!" En zo moest Nikola met één stijgbeugel verder rijden. Hij reed door het Russische land, hij leerde de nood en ellende der mensen kennen; de Barmhartige was steeds bereid snel te helpen, waar hulp nodig was.
Bron : "Nikola de Barmhartige. Russische Nicolaaslegenden" door A. Rezimov. Uitgeverij Vrij Geestesleven, Zeist, 1986.
Een heel stout jongetje (2/2) - Een Sinterklaasverhaal over een jongetje dat in de zak gaat -
Nu moet je weten dat Sint Nicolaas stoute kinderen nooit heel lang in de zak laat zitten. Na een half uurtje of zo vindt hij het wel genoeg, dan doet hij de zak open en laat de kinderen beter- schap beloven, voor hij ze naar huis stuurt. En dikwijls geeft hij ze dan nog een cadeautje ook. Maar toevallig was het jongetje één van de laatste kinderen die hij had bezocht. En de volgende dag ging hij terug naar Spanje, want hij had haast dit jaar.
Pas toen ze weer thuis in Spanje waren, zei Sint Nicolaas tegen zijn knecht: "Zeg, Piet, herinner ik me dat nou goed? Hadden wij niet een heel stout jongetje in de zak gestopt?"
"Ja, baas," zei Piet.
"Maar hebben we dat jongetje ook weer uit die zak gehaald?"
"Nee, baas, dat ben ik helemaal vergeten," zei Piet.
"O, domme Piet, we laten kinderen toch nooit lang in zo'n zak zitten." En Sint Nicolaas maakte haastig de zak open - en ja hoor, daar lag het stoute jongetje... heerlijk te slapen.
"Word eens wakker! En kom er maar gauw uit!" zei Sint Nicolaas. Het jongetje werd wakker en zei: "Zijn we dan al in Spanje? O ja, ik voel het, het is hier veel warmer. En hangen hier de sinaasappelen nu echt aan de bomen?" En het jongetje sprong de zak uit en begon te dansen van plezier omdat hij in Spanje was.
Sint Nicolaas ging op een stoel zitten, streek een keer of tien door zijn baard en zuchtte: "Wat moeten we nu met zó'n jongetje beginnen, Piet. Hoe moet je zó'n jongetje nu bestraffen. We zullen hem maar gauw met een vliegtuig naar huis sturen."
"O, nee, Sint Nicolaas!" riep het jongetje. "Mag ik alstublieft een weekje blijven? Het is hier zo lekker warm en ik heb zo'n trek in sinaasappelen!"
"Zo'n stout jongetje als jij? O nee," zei Sint Nicolaas.
"Dan zal ik heus en echt nóóit meer zo'n stout jongetje zijn. Wel een beetje stout, een heel klein beetje stout, maar meer ook niet. Ik beloof het."
"Hum," zei Sint Nicolaas. "Tja, als je dat echt belooft... Vooruit dan maar." Hij liet Zwarte Piet een telegram naar de vader en moeder van het jongetje sturen en het jongetje mocht een hele week bij Sint Nicolaas logeren en zijn witte schimmel verzorgen en net zoveel sinaasappelen eten als hij maar lustte. En toen het jongetje weer in Nederland terug was, werd hij werkelijk een aardig, helemaal niet zo stout jongetje. En als de andere jongens hem vroegen wat hij voor zijn Sinterklaas gekregen had, dan zei hij: "Het mooiste cadeau dat je denken kunt. Ik heb een hele week lang bij Sint Nicolaas zélf gelogeerd. Wat zeg je me daarvan?"
* * * EINDE * * *
Bron : "Daar wordt aan de deur geklopt. Verhalen voor Sint Nicolaas, liedjes en recepten" door Ineke Verschuren. Uitgeverij Christofoor, Zeist, 2000. ISBN: 90-6238-734-9
Een heel stout jongetje (1/2) - Een Sinterklaasverhaal over een jongetje dat in de zak gaat -
Er was eens een heel stout jongetje. Dat jongetje was ook wel eens aardig, maar hij kon het niet nalaten om kattenkwaad uit te halen. Hoeveel ruiten hij al niet met voetballen op straat had gebroken - daar zou je een heel glazen paleis van kunnen maken. En hoeveel potten jam hij al niet had leeggelikt - daar zou je een hele jamfabriek mee kunnen beginnen. En hij klom altijd in bomen en scheurde altijd zijn kleren en op school strooide hij nies- poeder in de brillenkoker van de meester en hij was nooit op tijd voor het eten thuis en 's morgens kreeg je 'm zijn bed niet uit en hij deed alles wat jongetjes niet mogen doen.
En het ergste was, dat hij zo'n brutale mond had. Als je tegen hem zei: dat hij toch eigenlijk een heel stout jongetje was, dan haalde hij zijn schouders op en antwoordde: "Nou, en wat zou dat? Je hebt stoute jongetjes en Brave Hendriken. Laat mij dan maar een stout jongetje zijn." En als je dan zei dat het toch niet nodig was om zó héél verschrikkelijk erg ontzettend ongelooflijk stout te zijn, dan stak hij alleen zijn tong maar uit en trok een lange neus tegen je.
Zijn vader en moeder vonden het natuurlijk niet leuk dat hij zo stout was. Zijn vader moest steeds maar gebroken ruiten betalen en zijn moeder nieuwe potten jam kopen. Nu was dat niet zo heel verschrikkelijk, omdat vader een Directeur was van Iets en dus veel geld verdiende, maar toch wilden ze graag dat hun jongetje eens een klein beetje minder stout zou worden. Toen de Sinterklaastijd naderde, zeiden ze dus tegen het jongetje: "Kun je nu eindelijk niet eens wat zoeter zijn? Je weet heel goed dat Sint Nicolaas verleden jaar ook al zo verdrietig over je was... Hij zei toen dat je dit jaar beter je best moest doen, want anders zou hij je misschien wel in de zak laten stoppen!"
"Poeh," zei het jongetje, "ik laat me toch niet bang maken, hoor!" En hij holde hard de straat op en schopte tegen een keisteen, die daardoor natuurlijk juist door de spiegelruit van de banketbakker vloog. Het jongetje kreeg geen enkele avond iets in zijn schoen. Maar hij zei dat hij dat niet erg vond, want er waren zoveel zoete jongetjes die bang voor hem waren, dat ze al hun snoepgoed met hem deelden. En toen kwam Sinterklaasavond.
Vader en moeder en het jongetje zaten te wachten tot Sint Nico- laas zou komen. Want komen zou hij zeker. Hij kwam toch overal! En ja hoor, opeens werd er hard gebeld. Vader ging opendoen en Sint Nicolaas en Zwarte Piet kwamen de kamer binnen.
"Even kijken," zei Sint Nicolaas terwijl hij zijn bril opzette en in het Grote Boek keek, "ah, juist, nu weet ik het weer, hier woont dat hele stoute jongetje. Zozo..." en hij keek over zijn brillenglazen naar het jongetje. Het stoute jongetje keek brutaal terug, maar zijn tong durfde hij toch niet uit te steken.
"Piet," vervolgde Sint Nicolaas tegen Zwarte Piet, "dit jongetje is onverbeterlijk. Wat ik niet allemaal over hem gehoord heb, sinds ik weer in Nederland ben!"
"Dus geen cadeautje, Sinterklaas?" vroeg Zwarte Piet.
"Cadeautje?" vroeg Sint Nicolaas. "Hoe haal je 't in je hoofd, Piet. Is het niet juist," vroeg hij toen aan Vader en Moeder, "dat dit jongetje dit jaar nóg meer ruiten heeft gebroken en nóg meer potten jam heeft leeggelikt dan verleden jaar? En dat hij de schoenen van zijn schoolmeester, die de arme man uitgetrokken had omdat zijn voeten zo'n pijn deden, zomaar heeft verstopt, zodat de meester op zijn sokken naar huis moest? En... ach, ik kan wel blijven doorgaan."
"Het spijt ons," knikten vader en moeder, "het is allemaal waar."
"En heb jij geen spijt?" vroeg Sint Nicolaas aan het jongetje.
"Je hebt stoute jongetjes en Brave Hendriken," zei het jongetje, "en ik wil geen Brave Hendrik zijn."
"Nog steeds even brutaal," zei Sint Nicolaas. "Piet, stop hem in de zak!" Het jongetje probeerde nog weg te lopen, maar Zwarte Piet pakte hem meteen beet en stopte hem in de zak. "Zo, dan gaan we maar weer," zei Sint Nicolaas. "Maar ons jongetje dan?" vroegen vader en moeder. Sint Nicolaas en Zwarte Piet waren echter de kamer en het huis al uit.
Bron : "Daar wordt aan de deur geklopt. Verhalen voor Sint Nicolaas, liedjes en recepten" door Ineke Verschuren. Uitgeverij Christofoor, Zeist, 2000. ISBN: 90-6238-734-9
Nicolaas en de dochters van de koopman - Een legende over de heilige Nicolaas, bisschop van Myra -
In Myra woonde eens een koopman, wiens vrouw gestorven was. Hij was daar zo vertwijfeld over, dat zijn zaken hem niets meer konden schelen. Hij zat heel vaak in de kroeg en probeerde zijn verdriet te verdrinken. Als iemand hem vroeg om een potje te kaarten, zei hij geen nee. Maar hij speelde zo onverschillig dat het hem koud leek te laten of hij won of verloor. Zo smeet hij in korte tijd zijn hele vermogen over de balk.
Nu had de koopman drie dochters. Die hadden allemaal wel met een goede man willen trouwen. Maar in Myra was het de gewoonte om je dochters een rijke bruidsschat mee te geven en daar had de koopman het geld niet voor. Hij kwam op de slechte gedachte zijn jongste dochter op de slavenmarkt te verkopen om met de opbrengst de twee oudste dochters te kunnen uithuwelijken. De bisschop van Myra, de heilige Nicolaas, hoorde dat. Haastig ging hij naar zijn vrienden om geld in te zamelen. Hij zei dat het voor een man in grote moeilijkheden was en of ze hem misschien een goudstuk konden geven.
's Avonds had hij een hele zak vol. Hij sloop stiekem naar de tuin achter het huis van de koopman en gooide de zak door het open raam in de kamer van de meisjes. De koopman dankte de hemel voor dat geschenk. Hij gaf voor zijn oudste dochter een vrolijke bruiloft en schonk haar de vereiste bruidsschat. Maar voor de tweede dochter had hij niet genoeg meer. Nicolaas ging nog een keer uit bedelen en alles verliep net als de eerste keer. Omdat de jongste dochter nu ook een man moest krijgen, zocht Nicolaas zijn vrienden voor de derde keer op. Sommigen keken al geërgerd, maar omdat Nicolaas zei dat het om een zaak op leven en dood ging, kwam het goud toch bij elkaar. Dit keer was de koopman echter op de loer gaan liggen. Toen de bisschop de zak door het raam had gegooid, kwam hij achter een struik vandaan en hield zijn weldoener aan de slip van zijn mantel vast. Maar die trok hem snel uit, liet de mantel in de handen van de koopman achter en verdween in de duisternis.
De volgende avond, toen de wind van zee koel door de straten waaide, deed de koopman de mantel om en haastte hij zich naar een wijnhuis. De waard herkende de bisschopsmantel en zei: "Ben je al zo diep gezonken dat je de mantel van onze bisschop steelt?" Toen schrok de koopman. Nu wist hij wie hem had geholpen. Hij ging met de mantel naar het huis van de bisschop, vouwde hem op en legde hem op de drempel. Hij schaamde zich hem zelf aan de bisschop te geven. Maar het was net of Nicolaas de koopman had verwacht. De deur ging open en Nicolaas vroeg hem binnen. Ze praatten lang met elkaar.
Opeens zag de koopman zijn liederlijke leven voor zich en speet het hem dat hij zo'n slechte vader voor zijn dochters was geweest. Hij viel voor de bisschop op zijn knieën, maar die trok hem overeind en zei: "Geld en goud brengen veel ongeluk in de wereld. Maar soms kun je er nood mee lenigen en levens mee redden. Bedank niet mij, maar denk aan hem die ons maant een leven vol liefde en goedheid te leiden." En bij die woorden wees Nicolaas naar de hemel.
Vanaf die dag veranderde de koopman zijn leven. En de mensen in Myra wisten niet goed wie Nicolaas nu méér had geholpen, de dochters of hun vader.
* * * EINDE * * *
Bron : "Daar wordt aan de deur geklopt. Verhalen voor Sint Nicolaas, liedjes en recepten" door Ineke Verschuren. Uitgeverij Christofoor, Zeist, 2000. ISBN: 90-6238-734-9
Het kleinste stukje speelgoed (2/2) - Een verhaal over hoe Sinterklaas de cadeautjes rondbrengt -
Terwijl hij van de koekjes at, vielen zijn ogen zo af en toe dicht, hij knikkebolde en viel in een diepe slaap. Hij merkte dan ook niet, dat het kleine fluitje over de rand van Bobbie's schoen keek, en hem in de gaten hield. Het leek het fluitje of Sinter- klaas heel lang sliep. De oude klok in de hoek van de kamer tikte rustig door. Sinterklaas sliep, terwijl in het hele land jongens en meisjes op hun cadeautjes wachtten! De schimmel op het dak hinnikte en de belletjes van zijn tuig rinkelden, maar Sinterklaas bleef slapen. Op het laatst kon het fluitje zich niet langer inhouden.
"Probeer Sinterklaas toch wakker te maken," riep het tegen het andere speelgoed. Maar het speelgoed sliep ook. "Lief vuur, help jij me dan," zei het tegen de vrolijke vlammetjes in de haard. Het vuur knetterde zo hard als het kon en de vlammen loeiden en sisten, maar Sinterklaas sliep door... "Lieve klok, kun jij Sinter- klaas niet wakker krijgen?" vroeg het fluitje. De klok tikte zo hard hij kon, maar Sinterklaas sliep door... "Mijn hemel, wat moet ik doen," zuchtte het fluitje. "Sinterklaas blijft vast de hele nacht slapen en dan krijgen de kinderen geen speelgoed meer!"
En toen blies net meneer de wind jolig in de schoorsteen: "Hoeioei, hoeioei, wat is er toch met jou?" - "O, meneer de wind," zei het fluitje, "kunt u me alstublieft helpen? Sinterklaas slaapt en de nacht is al bijna om." - "Hoeoe," riep de wind weer, "wat kan ik voor je doen?" - "Door me heen blazen," riep het fluitje, "als je dat doet, maak ik geluid en dan kan ik Sinterklaas wakker maken."
Dus blies meneer de wind door het fluitje. Eerst floot het heel zachtjes en dat was net of er belletjes tinkelden. Sinterklaas droomde dat er elfjes lachten. Er kwam een glimlach op zijn gezicht, maar hij werd niet wakker. Toen blies de wind iets harder en het fluitje maakte hoge, vrolijke muziek. Sinterklaas droomde nu dat er jongens en meisjes Sinterklaasliedjes zongen; hij bewoog zich een beetje, maar werd niet wakker.
Toen blies de wind flink hard en het fluitje maakte een geluid of het buiten stormde. Ik moet eens gaan kijken of mijn schimmel het warm genoeg heeft, dacht Sinterklaas in zijn slaap...
Plotseling zat hij met een schok rechtop en was meteen klaar wakker. "Lieve help, ik heb bijna een uur geslapen," zei hij. "Wie zou me gewekt hebben?" Hij keek de kamer rond en zag het fluitje, dat over de rand van de schoen naar hem gluurde, en hoorde de wind, die zich door de schoorsteen naar binnen haastte.
Hij nam het fluitje uit de schoen en zei vriendelijk lachend: "Niemand kon me wakker krijgen, behalve jij. Jij bent zo'n klein stukje speelgoed, dat Bobbie je heus niet zal missen en ik heb je hard nodig. Je blijft bij mij." Hij stopte het fluitje in een zak van zijn wijde mantel en haastte zich naar het dak, klom op zijn schimmel en reed weg; het fluitje in zijn zak en de wind achter hem aan.
Sinds die tijd gebruikt Sinterklaas ieder jaar opnieuw het fluitje om zijn paard op Sinterklaasavond bij zich te roepen. En sinds die tijd blaast ook ieder jaar op die avond de wind in de schoorsteen...
* * * EINDE * * *
Bron : "Daar wordt aan de deur geklopt. Verhalen voor Sint Nicolaas, liedjes en recepten" door Ineke Verschuren. Uitgeverij Christofoor, Zeist, 2000. ISBN: 90-6238-734-9
Het kleinste stukje speelgoed (1/2) - Een verhaal over hoe Sinterklaas de cadeautjes rondbrengt -
Sinterklaas wil altijd erg graag dat zijn knechten genoeg speel- goed maken om ieder kind een heerlijk Sinterklaasfeest te bezorgen. Daarom ging hij op een morgen, een paar weken voor vijf december, alle werkplaatsen langs en zei tegen zijn knechten: "Denk eraan, dat je al het hout goed gebruikt om er iets van te maken. Van een heel klein stukje kun je soms nog iets leuks maken."
"Maar wat kunnen we dan van die kleine stukjes maken?" vroeg de Timmerpiet, terwijl hij op een hoop afval wees. Sinterklaas bekeek het en zei: "Je kunt er mooie blokken van maken en die verven en met het zaagsel kun je poppen en beesten opvullen." - "Maar kijk nu eens naar dit piepkleine stukje," zei een andere Zwarte Piet, "daar kun je toch echt niets mee beginnen."
En hij liet Sinterklaas een stukje hout zien, dat niet groter was dan de helft van zijn pink. Alle knechten schoten in de lach, maar de Sint bekeek het aandachtig, één wenkbrauw ging omhoog, de ander omlaag - dat deed hij altijd als hij heel diep nadacht. "Je zou er een fluitje van kunnen maken," zei hij eindelijk. "Een fluitje!" zei de Timmerpiet. "Een fluitje!" lachte Pedro en hij lachte zó hard, dat hij een buiteling maakte, recht in een hoop zaagsel. "Wie kan er nu van dit kleine stukje hout een fluitje maken?" Sinterklaas glimlachte en pakte een scherp, klein mes van de werkbank. "Dat zal ik je eens laten zien," zei hij.
Alle knechten kwamen om hem heen staan; ook Pedro, die vlug het zaagsel van zijn kleren sloeg. Al hebben Zwarte Pieten nog zulke handige, vlugge vingers, niemand kan toch zulke mooie en moeilijke dingen maken als Sinterklaas zelf. Ze keken met grote ogen toe, terwijl hij het hout tussen zijn handen ronddraaide en er een prachtig fluitje van maakte, dat hij versierde door er bloemen en vogeltjes in te snijden.
"Luister," zei hij, en toen hij erop blies was het net of er elfjes zongen. Sinterklaas deed het fluitje in een grote, lege zak en zei tegen zijn knechten: "Als je dus heel kleine stukjes hebt, maak er dan fluitjes van." Na die dag sneden de knechten heel veel fluitjes, maar niemand kon zo'n klein fluitje maken als dat van Sinterklaas.
Op Sinterklaasavond werd het fluitje met al het andere speel- goed in de zak gedaan, maar het was zó klein, dat het steeds tussen Sinterklaas zijn vingers door glipte als hij in de zak naar een cadeautje zocht. Sinterklaas had al veel huizen bezocht en veel schoenen gevuld, maar het fluitje was nog steeds niet weggegeven. De zak was al half leeg en de Sint begon langzaam- aan moe te worden, toen hij bij het huis kwam waar Bobbie Blom woonde. Hij stopte Bobbie's schoen helemaal tot voorin vol, zodat er nog net genoeg plaats overbleef voor een héél klein cadeautje.
"Ik geloof dat ik nog een fluitje heb dat daar precies in past," zei Sinterklaas en hij pakte het kleine fluitje, dat hij zelf had gemaakt, uit de zak en legde het in Bobbie's schoen. "Je mag dan het allerkleinste stukje speelgoed zijn, maar je gaat er nog net bij," zei hij vrolijk. "Hé, wat is dat?" Op het tafeltje vlak voor de haard stond een schaal koekjes en een grote thermosfles vol warme chocolademelk. "Lieve Sinterklaas," had Bobbie op een stuk papier geschreven, "dit is voor u. Ik hoop dat u het lekker vindt."
"M-m-m!" zei Sinterklaas, terwijl hij van een koekje proefde. "Wat heerlijk en wat een lekkere chocola! Ik ga er even bij zitten, dan rust ik meteen wat uit."
En Sinterklaas zakte in een diepe, zachte stoel en strekte zijn benen uit naar het haardvuur.
Bron : "Daar wordt aan de deur geklopt. Verhalen voor Sint Nicolaas, liedjes en recepten" door Ineke Verschuren. Uitgeverij Christofoor, Zeist, 2000. ISBN: 90-6238-734-9
Nikola en het graan - Een Russische heiligenlegende over Sint Nicolaas -
Het was een hete dag, net zo heet als het de vorige dag geweest was, en de dag daarvoor. De boeren konden zich niet meer herinneren wanneer er regen gevallen was en wanneer de verzengende zon dag in dag uit was begonnen te schijnen. Met sombere gezichten zaten ze voor hun armelijke hutten en spraken over de mislukte oogst en het ongeluk dat juist hun getroffen had. De brandende zon had hun graanoogst geheel verzengd. Ze vroegen zich af of Elias, de strenge, boos op hen was, of dat God de Heer hen wilde doen beseffen hoe zondig ze waren en dat dit een waarschuwing was. Maar wat moesten ze met deze verschrikkelijke droogte, terwijl ze bijna geen eten meer hadden. De akkers van de arme boeren lagen er verschroeid en kaal bij. Ja, de rijke boeren hadden nog een schamele oogst gehad, doordat zij hun akkers konden bevloeien, maar weldra zou onder de arme boeren de hongersnood heersen.
Terwijl ze zo met elkaar over hun ongeluk praatten naderde hen een oude grijze man. Geen van de boeren kende hem; hij kwam vast niet uit deze streek. "Waarom kijken jullie zo bedrukt?" vroeg hij de boeren, terwijl hij bij hen bleef stilstaan. "Is er een ongeluk gebeurd?" Een van de boeren stond op en wees naar de velden. "Zie je niet hoe onze akkers eruit zien? De verzengende zon heeft alles verbrand!" De oude man keek om zich heen en richtte daarna zijn blik van de een naar de ander. Hij schudde zachtjes zijn hoofd en sprak: "Beste mensen, als jullie nog een handvol roggekorrels hebt, breng me die dan."
De boeren keken elkaar verbaasd aan en keken toen achterdochtig naar de oude man. Ze begrepen niet wat hij wilde. Wilde hij hen voor de gek houden en bespotten in hun ellende? Ze overlegden met elkaar en besloten ten slotte toch maar een handjevol rogge te halen. Je kon nooit weten wat die oude grijsaard ermee zou doen. Zorgvuldig nam de oude man de roggekorrels in ontvangst en liet zich van de ene hut naar de andere brengen en bij iedere boerderij bekeek hij alles zorgvuldig. De boeren keken elkaar verbaasd aan, toen ze zagen dat hij op ieder erf, vlak voor de broodovens een roggekorrel neerlegde. Toen hij overal geweest was vroeg de grijsaard nadrukkelijk: "Ben ik overal geweest? Heb ik geen boerderij overgeslagen?"
De arme boeren knikten en begonnen met elkaar te overleggen wat de zin van dit alles zou zijn. Intussen letten ze niet op de oude man en hij verliet de armelijke hutten zonder dat iemand het merkte. Pas toen ze tegen de avond hem wilden uitnodigen voor een schamele maaltijd merkten ze dat hij was verdwenen.
Het werd avond en de boeren legden zich ter ruste. De volgende ochtend werden ze wakker en keken somber uit het raam om te zien of er eindelijk regenwolken in aantocht waren om hun ellende te keren. Maar wat ze zagen deed hen zo verbaasd staan dat ze geen woord konden uitbrengen. Daar waar de oude man voor iedere oven een graankorrel had neergelegd groeide een rijpe roggeaar en overal stak uit de schoorstenen wederom een rijpe roggeaar. En terwijl zij rondkeken in hun huizen ontdekten ze dat het kleine lampje voor de icoon van Nicolaas helder brandde. Buiten gekomen zagen ze dat op hun akkers het rijpe graan in de wind heen en weer wiegde. Toen begrepen ze wie die oude man geweest was die hen gisteren op zo vreemde wijze had bezocht: het was Nicolaas de barmhartige.
Bron : "De drie bruiloftsgaven. Verhalen voor de herfsttijd, Michaël, Sint-Maarten, Sint-Nicolaas" door Ineke Verschuren. Uitgeverij Christofoor, Zeist.
Het grote geschenk (3/3) - Een Sinterklaasverhaal van Nienke van Hichtum -
Dikwijls kwam hij hen 's avonds gezelschap houden en altijd wist hij zoveel liedjes, verhalen en grapjes, dat hij de langste winteravond kort maakte. Nee, 't was niet meer dan billijk dat zij om Olaf even hun verdriet probeerden te vergeten, al was 't alleen maar voor deze avond. En zo haalde de goede vrouw haar bakspulletjes te voorschijn, kneedde met bekwame vingers het speculaasdeeg, legde haar mooiste tafelkleed op tafel, en zette er haar beste porselein op. "Daar komt Olaf al," riep de boswachter van beneden. "Ja, ja, ik kom, ik ben er al," riep zijn vrouw terug. "Ik zie hem al. Maar wat draagt hij daar? Zeker iets, dat hij onderweg heeft opgeraapt." "Ik draag een Sint Nicolaasgeschenk voor u," zei Olaf lachend, met zijn heldere stem. "Kom, laten we naar binnen gaan, dan zult u wel zien, wat het is!"
Vlasbloemetje was, nadat de Noordenwind haar bij Sint Nicolaas had gebracht, een hele tijd bij de Goedheiligman gebleven. In die week had ze al de hoekjes en gaatjes van zijn paleis doorsnuffeld. Ze had gezien hoe zijn Zwarte Pieten bezig waren alle soorten speelgoed te maken dat er maar op de wereld te bedenken was. Ze had staan kijken bij een paar Pieten die de poppen aankleedden; ze had op de houten paardjes gereden; ze had op de blikken trompetjes geblazen en op de trommels geslagen, totdat Sint Nicolaas watjes in zijn oren had gestopt, zo'n lawaai maakte het kleine ding. Het was allemaal heerlijk, vonden de Pieten en zij moesten er steeds weer om lachen. Vlasbloem mocht, wat hen betrof, het hele paleis ondersteboven trommelen en blazen, zo lief vonden ze haar. Toen kwam de Noordenwind even langs, om te kijken hoe zijn kleine beschermelinge het maakte. Hij schudde ernstig zijn hoofd en zei tegen de Hoofdpiet dat de Pieten druk bezig waren om zijn Vlasbloem erg te verwennen. Maar de Hoofdpiet lachte net zo hard als de andere Pieten, en zei dat het meisje precies mocht doen wat ze wilde.
Op een keer kwam Vlasbloem eens in de keuken, terwijl alle Pieten daar erg druk bezig waren om pepernoten en speculaas- poppen te maken. Het hummeltje at wel drie speculaaspoppen, handenvol pepernoten en twee suikerbeesten. Ze werd ziek; haar hoofdje klopte, haar maagje begon te draaien, en ze werd in haar bed gelegd met warme kruiken. Juist op dat ogenblik kwam de Noordenwind weer langs om naar zijn Vlasbloemetje te komen kijken. Weer schudde hij ernstig zijn hoofd, toen de Hoofdpiet hem vertelde wat er was gebeurd. De Noordenwind ging naar Sint Nicolaas, en sprak met hem. "Uw Zwarte Pieten verwennen het kleine meisje teveel. Vandaag heeft ze zoveel gesnoept, dat ze nu ziek in haar bedje ligt. Zou het niet beter zijn als ze bij eenvoudige, lieve mensen opgroeide, zodat ze gezelligheid, warmte en geborgenheid krijgt?"
"Tja," zei Sint Nicolaas, "misschien heb je gelijk..." Hij streek een paar maal over zijn baard. "Weet je, Noordenwind, ik ken een paar beste mensen, die haar zullen liefhebben en waarderen. Ik denk dat ons Vlasbloemetje bij deze mensen een heel fijn leven zal krijgen."
De dag vóór het Sint Nicolaasfeest werd het meisje door de Hoofdpiet in de armen van Olaf gelegd. "Olaf," zei de Hoofdpiet, terwijl hij met moeite zijn ogen droog hield, "ik heb hier het mooiste Sint Nicolaasgeschenk dat je maar kunt bedenken. Het is voor de boswachter en zijn vrouw." Hierna draaide hij zich om en verdween in het donker. Vlasbloem sliep, toen Olaf aanklopte bij de kleine boswachterswoning. "Kijk, mevrouw Goedhart, kijk nu toch eens wat deze avond u brengt! De knecht van Sint Nicolaas heeft gevraagd of u voor dit kleine meisje wilt zorgen. Hij had het over een Sint Nicolaasgeschenk..."
"Och Jan, kijk toch eens, een meisje, een klein lief meisje..." riep de vrouw, en tranen van blijdschap stroomden haar over de wangen.
"Moedertje," zei haar man, "we zullen van dit kind houden en voor haar zorgen alsof het ons eigen kleintje is..." Hij streelde Vlasbloem over haar wangetje. "Kom, kleine meid, vertel ons eens wie je bent, en waar je vandaan komt?"
Nu vertelde het meisje dat ze bij Sint Nicolaas had gelogeerd, en de boswachter en zijn vrouw luisterden vol verbazing. Hoe heerlijk Vlasbloem het ook had gehad bij Sint Nicolaas en de Zwarte Pieten, ze vond het nu toch ook weer prettig te wonen bij mensen van haar eigen soort. En het allerfijnst vond ze het om het lieve woord 'moeder' weer te kunnen zeggen...
Het werd een heerlijke Sint Nicolaasavond - de eerste van een hele reeks heerlijke Sint Nicolaasavonden, want Vlasbloem werd een lieve dochter voor de goede mensen, die haar een tehuis hadden gegeven. Zij en Olaf leefden als broer en zuster, en in heel de omtrek waren die twee bekend en bemind, omdat ze zo goed waren voor de armen en ongelukkigen, vooral als het tegen Sint Nicolaas liep.
Koning Winter regeert nog altijd in zijn paleis aan de Noordpoolzee, koel en ijzig.
Maar de Noordenwind brengt menig gezellig uurtje door met de oude Sint Nicolaas en zijn vrolijke Zwarte Pieten. Dan zit hij graag in een gezellig hoekje, en vertelt hun van Vlasbloem, en hoe ze opgroeit. Hij houdt nog altijd zielsveel van zijn vondelingetje. Nu en dan sluipt hij 's avonds naar het huisje in het bos en kijkt eens hoe ze het maakt. Maar Vlasbloem weet niet eens, dat het koele briesje aan het eind van een warme dag een bewijs is van de trouwe gehechtheid van de Noordenwind aan zijn lieveling...
* * * EINDE * * *
Bron : "Daar wordt aan de deur geklopt. Verhalen voor Sint Nicolaas, liedjes en recepten" door Ineke Verschuren. Uitgeverij Christofoor, Zeist, 2000. ISBN: 90-6238-734-9
Het grote geschenk (2/3) - Een Sinterklaasverhaal van Nienke van Hichtum -
"Die boodschap was niet nodig," zei de Noordenwind, "want ik kom met en voor iets héél liefs. Nooit was ik vreedzamer gestemd dan op dit ogenblik..."
"Het spijt me," zei de donkere knecht zacht, "u heeft de Heilige Meester wel eens een ander beeld van uzelf gegeven... Wilt u mij volgen?" De Noordenwind klemde de kleine Vlasbloem met een teder gebaar tegen zich aan, toen hij achter de knecht aan door het bos liep. Plotseling stonden ze op een open vlakte; het maanlicht toverde schaduwen op het paleis dat voor hen lag. "Kom maar, volg me," zei de donkere knecht.
Even later stond de Noordenwind op de binnenplaats van het paleis. Een lange, brede trap leidde naar een verblijf dat op een soort keuken leek. Het zag er gastvrij, gezellig en zindelijk uit. In de houten schoorsteenrand stond met grote, duidelijke letters de uitnodiging gesneden: "Welkom zijn de hongerenden." De stenen vloer was met wit zand bestrooid, en de tafels en stoelen waren van eikenhout, zwart van ouderdom, evenals de dwarsbalken van de zolder, waarin allerlei figuren en spreuken waren uitgesneden.
In een grote zetel bij de haard zat een oude man in een donkerrode fluwelen mantel. Zijn volle witte baard hing golvend naar beneden. Zijn ogen fonkelden in zijn vriendelijke gezicht.
"Dag Noordenwind," zei hij glimlachend, terwijl hij zijn mantel wat dichter om zich heen trok. "Wat brengt jou ertoe om mijn vreedzame woning te betreden? Kom je namens Koning Winter of namens jezelf? Ach, het doet er ook niet toe, je bent welkom...!" Hij draaide zich half om naar zijn knecht. "Zeg, Piet, leg nog eens wat hout op het vuur en pook het maar flink op... 't Is altijd zo koud als de Noordenwind in de buurt is..."
Zwarte Piet deed snel wat hem bevolen was, terwijl de Noordenwind verontschuldigend zijn schouders ophaalde. Sint Nicolaas knikte vriendelijk naar hem. Dit gaf de Noordenwind moed om zijn pakje los te maken, en Vlasbloem, die nog altijd sliep, uit de zachte pels te voorschijn te halen. Hij vertelde de Sint hoe hij haar gevonden had. "Het is een vreemde boodschap die ik moet doen, goede Sint," zei hij zacht. "Het leed van dit kind heeft mij voor het eerst van mijn leven weekhartig gemaakt. Weet u, Sint, ik ben niet altijd zo koud en guur... Ik ben u dikwijls achternagegaan, als u met uw liefdevolle hart de kinderen blij ging maken met geschenken... Ja, ik heb u altijd in stilte bewonderd. Daarom ben ik ook nu naar u toegekomen om uw hulp te vragen voor dit kindje... Kom, Vlasbloemetje, word eens wakker," vervolgde hij en drukte zijn lippen heel zachtjes op de dichte oogjes van het kind, dat nu wakker werd, haar bloemenoogjes uitwreef met haar rosé knuistjes, en verwonderd om zich heen keek. Sint Nicolaas streek nadenkend over zijn baard: "Wat een trieste geschiedenis, Noordenwind," sprak hij, "maar we vinden er vast wel een oplossing voor."
Hij stak zijn hand uit om het kind te strelen. Tot zijn grote verrassing was Vlasbloem helemaal niet bang voor hem, en strekte beide armpjes naar hem uit. Hij nam het kind op schoot, en glimlachte toen het de armpjes om zijn hals sloeg en hem kuste.
De Noordenwind zuchtte opgelucht. "Gelukkig, ze is hier graag, ze is hier goed, ik laat haar dan nu maar hier... Vaarwel Sint Nicolaas! Ik ga..." De Sint maakte een klein gebaar, maar de Noordenwind verontschuldigde zich: "Nee, nee, ik heb geen tijd om te blijven. Koning Winter zal mij missen als hij wakker wordt... Ik moet nu gaan, vaarwel!"
't Was vijf december, Sint Nicolaasavond... In het huis van de boswachter heerste deze keer geen vrolijke stemming. Droevig zat de vrouw bij haar spinnewiel, treurend om haar kind, haar enig kind, dat kort geleden gestorven was.
"Kom aan moedertje," zei haar man, "houd nu eens even op met spinnen en kom eens bij het haardvuur zitten..."
"Och Jan, hoe kan ik dat nu doen?" vroeg de vrouw met een vriendelijk, maar droevig lachje. Toch stond ze op van haar spinnewiel en liep langzaam naar de andere kamer.
"Kom nu, je mag niet langer zo verdrietig zijn! Ons kleintje is nu immers van alle pijn en lijden verlost; laten we proberen een beetje vrolijk te zijn op Sint Nicolaasavond. Al was het maar om onze kleine vriend Olaf, vind je niet? Ach, hij is zo flink en sterk en jong. Toe, maak het een beetje gezellig vanavond, om hem een plezier te doen... Hij zal zo dadelijk wel komen, denk ik. Ach, hij is zo'n heerlijke, trouwe vriend voor twee zulke eenzame mensen als wij..."
"Je hebt gelijk, Jan," zei zijn vrouw, haar ogen afdrogend. "Voor Olaf zal ik het gezellig maken en wat speculaas bakken." Ze begon de kamer wat op te ruimen en nam uit een oude kast met mooi koperen beslag de mooie porseleinen kopjes, die ze niet meer te voorschijn had gehaald sinds de laatste Sint Nicolaasavond, die ze nog samen met hun kindje hadden doorgebracht.
Heel eenzaam en bedroefd zouden deze twee mensen het hebben gehad, als Olaf, de zoon van hun buren, er niet was geweest. Als hij zingend van zijn werk terugkwam, weergalmde het bos van zijn jonge, frisse stem en de boswachter zei, dat zijn werk hem altijd lichter viel als hij Olafs stem hoorde. En, toen hij eens uit een boom was gevallen en zijn been had gebroken, was het Olaf geweest, die hem op zijn sterke jonge schouders naar huis had gedragen. Geen wonder, dat ook zijn vrouw veel van de lieve jongen hield.
Bron : "Daar wordt aan de deur geklopt. Verhalen voor Sint Nicolaas, liedjes en recepten" door Ineke Verschuren. Uitgeverij Christofoor, Zeist, 2000. ISBN: 90-6238-734-9
Het grote geschenk (1/3) - Een Sinterklaasverhaal van Nienke van Hichtum -
Het was een strenge, gure en wrede winter. De mensen verstopten zich in hun warme huizen, en gingen zo min mogelijk naar buiten, waar de ijskoude wind hen in het gezicht blies. Zelfs de dikste jassen hielden de snerpende kou niet tegen.
Koning Winter stond tevreden voor het grote raam van zijn paleis, dat geheel van ijs was gebouwd op de noordelijke kust van de Poolzee. Hij had zojuist zijn neven, Regen, Hagel en Sneeuw, bevolen mee te gaan met zijn oudste zoon, de Noordenwind, op een tocht naar de gematigde luchtstreek, en bedacht dat het geen gek idee zou zijn als hij zelf ook eens een ommetje ging maken.
Hij liet zijn vier poolberen voor zijn wagen spannen en reed zo ver zuidelijk als hij maar durfde, en keek intussen tevreden naar het werk dat zijn zoon en zijn neven hadden verricht.
Alle planten waren verdwenen, en de grond was bedekt met een dikke laag sneeuw, even mollig om te zien als zijn eigen witte berenpels. "Laten nu de bloemen maar eens proberen om hun kopjes op te steken uit die sneeuwlaag," zei Koning Winter bij zichzelf. "Nee, nee, ze moeten er de hele lange winter onder blijven, en wie weet, lukt het de Lentefee dit keer niet om de bloemen in het voorjaar tot leven te brengen."
Koning Winter reed langzaam terug naar zijn paleis, genietend van de stille witte wereld om hem heen.
De Noordenwind was teruggekomen van zijn lange reis. Hij voelde zich leeg en verdrietig. Die nacht had hij iets vreselijks meegemaakt: een hevige sneeuwval had een heel dorpje in de bergen bedolven. Er was maar één levend wezen aan de dood ontsnapt, een klein hummeltje, met haar als gesponnen vlas en ogen als blauwe bloemen. De Noordenwind had het kleine, bange, huilende schepseltje in zijn armen genomen en meegedragen door de bossen en over de bergen tot in het paleis van Koning Winter aan de Noordpool.
Nooit eerder was er zo iets gebeurd. Nooit eerder was het stemmetje van een huilend kind tot de Noordenwind doorgedrongen. Zijn hart klopte snel; het was een nieuw en wonderlijk gevoel, dat hem onrustig maakte.
Hij liep naar de grote zaal, waar Koning Winter op zijn troon zat. Naast hem zat zijn neef, de Sneeuwstorm. De Noordenwind voegde zich bij hen, ging in zijn diepe armstoel zitten en verzonk in gepeins. Langzamerhand werd hij kalmer.
Het was koel in de zaal. Geen vuurtje flikkerde in de haard, geen lampje brandde gezellig, maar de maan scheen met haar bleke licht door de hoge ramen naar binnen en deed de ijskristallen tegen de wanden glinsteren als zilver en juweel. De Noordenwind scheen alles behalve vrolijke gedachten te hebben, want hij zuchtte een paar maal diep. Toen hij zag dat Koning Winter en zijn neef de Sneeuwstorm in slaap waren gevallen, stond hij op en verliet zachtjes de zaal. In de voorhal van het paleis lag een stapel zachte pelzen. De Noordenwind legde er voorzichtig een aantal opzij tot hij het pakje gevonden had dat hij zocht. Voorzichtig tilde hij het op. Toen pakte hij een paar lange repen rendiervel, en voorzichtig bond hij het pakje hiermee aan zichzelf vast. In het pakje lag het kleine meisje, dat hij de naam 'Vlasbloem' gegeven had.
De Noordenwind begreep wel, dat hij het kleine meisje onmogelijk bij zich kon houden in het rijk van zijn vader, Koning Winter. Opdat niemand het kleine wezentje zou zien, had hij haar zolang in de voorhal tussen de warme pelzen gelegd.
En nu, nu had hij een oplossing gevonden voor het tere wezentje dat hij veilig tegen zich had aangebonden.
Met een enorme snelheid gleed de Noordenwind in zuidelijke richting langs de grond, en hij stopte niet, voordat hij bij een kleine rivier was gekomen die door een donker bos stroomde. Hij was nu minstens tweeduizend kilometer van het paleis van Koning Winter vandaan, en kon dus eventjes rusten. Hij hijgde van inspanning. Voorzichtig trok hij een slip weg van de pels waarin Vlasbloem gewikkeld was en keek naar het slapende kind. Plotseling werd het hart van de Noordenwind week, en hij verlangde het lieve kleine ding te kussen, maar hij wist dat zij het zou besterven van de schrik als hij het waagde. Daarom deed hij het niet, maar dekte haar weer lekker toe, en ging toen het pijnbos in. In het midden van dit bos hield hij stil en liet een schril gefluit horen, dat beantwoord werd door een zwakker gefluit in de verte. Onmiddellijk kwam er een kleine donkere man, gekleed in blauw fluweel, uit de duisternis van het bos te voorschijn, hij nam de baret met de grote paarse veer van zijn donkere krullen, maakte een buiging voor de Noordenwind en zei: "Wat kan ik voor u doen, Noordenwind?" - "Ik wou je meester spreken, de goede Sint Nicolaas. Is hij thuis?" - "Zeker, hij is thuis. Welke boodschap moet ik hem brengen?" - "Zeg hem dat de Noordenwind, de zoon van Koning Winter, hem graag wil spreken en hier op hem wacht." De knecht verdween en keerde kort daarna terug. "Mijn meester, Sint Nicolaas, nodigt u uit om bij hem binnen te komen, maar hij verzoekt u heel vriendelijk te zijn, en te denken aan zijn zachtmoedige hofgebruiken."
Bron : "Daar wordt aan de deur geklopt. Verhalen voor Sint Nicolaas, liedjes en recepten" door Ineke Verschuren. Uitgeverij Christofoor, Zeist, 2000. ISBN: 90-6238-734-9
Waarom Sinterklaas een nieuwe rode mantel kreeg - Een verhaal over hoe het paard van Sinterklaas genezen wordt -
's Zomers woont Sinterklaas in een groot paleis in Spanje, met al zijn honderd Pieten. Maar terwijl die Pieten speelgoed maken, pepernoten bakken en alles klaarmaken voor de volgende reis naar Holland, trekt Sinterklaas op zijn paard door de hoge Spaanse bergen, op zoek naar een nieuw Pietje. Want ieder jaar gaat er een nieuw Pietje mee, klein genoeg om door de schoorstenen te roetsjen en handig in klauteren en springen.
Een paar jaar geleden had Sinterklaas wekenlang vergeefs gezocht. Ten slotte kwam hij in een rotsachtige streek, waar hij plotseling de fluit van een herdersjongen hoorde. Hij ging op het geluid af en zag, op een bergweitje tussen de rotsen, een kleine donkere jongen zijn geiten hoeden. Die keek verbaasd naar Sinterklaas en werd nog verbaasder toen deze hem vroeg of hij mee naar Holland wilde. O, ja, hij kon goed klimmen, op de rotsen tenminste, hij was gewend aan de kou, want in de bergen was het 's nachts altijd koud. En toen zij zo samen wat gepraat hadden, beloofde de jongen dat hij in de herfst, als de geiten naar binnen waren gebracht, naar het paleis van Sinterklaas zou komen.
Zo werd op een winderige dag in november een kleine magere jongen binnengelaten bij de Sint en zijn honderd Pieten. Hij keek zijn ogen uit, want hij bezat alleen zijn herdersfluitje en had nog nooit speelgoed gezien. Alles was nieuw voor dat kleine Pietje en hij zou zich zeker diep ongelukkig gevoeld hebben, als de Sint en zijn Pieten niet zo aardig voor hem waren geweest.
Maar één ding wilde Pietje beslist niet: slapen in een groot bed met witte lakens. Iedere avond sloop hij stilletjes naar de stal, rolde zich in een paardendeken en sliep lekker in het stro. En daarom was hij de eerste die merkte dat het witte paard van Sinterklaas zo raar stond te hijgen en te snuiven. Pietje werd er wakker van en liep vlug naar het rillende dier toe. "Jij bent ziek," zei hij bevend en ging dadelijk naar het paleis, om de andere Pieten wakker te maken. En zodra het dag werd, stuurden die Pedro, die altijd voor de paarden zorgde, naar de slaapkamer van de Sint: "Sinterklaas, Sinterklaas, we kunnen niet naar Holland. Uw witte schimmel is zwaar ziek, het zal zeker zes weken duren voordat hij weer beter is. En het is het enige paard dat over de daken kan rijden!" Sinterklaas stond vlug op, kleedde zich aan en ging naar de stal. Daar stond het kleine Pietje bij de schimmel en aaide zachtjes over zijn hals. Sinterklaas keek erg bezorgd.
"Sinterklaas," zei het nieuwe Pietje, "in een hol, hoog in de bergen, woont een heks die toverdranken maakt. Zal ik u de weg wijzen?" En zo trokken Sint en Pietje op twee paarden de bergen in. Er woei een ijskoude wind en Sint trok zijn warme rode mantel dicht om zich heen. Na dagenlang rijden kwamen zij op een hoge bergwei en het pad werd zo steil, dat Pietje en Sinterklaas de paarden bij de teugel namen en te voet naar boven klommen. En ineens stonden ze voor een hol en zagen achterin de gloed van een vuur. Er was een oude vrouw, die, zachtjes mompelend, in een pot boven het vuur stond te roeren. "Goedendag," zei Sinterklaas vriendelijk. De vrouw schrok. "Wat doen jullie hier?"
Hoe durft ze... tegen Sinterklaas! dacht Pietje. Maar Sint zei: "Goede vrouw, ik heb gehoord dat u toverdranken kunt maken die mens en dier genezen van ziekte. Nu is mijn witte paard ziek. Wilt u alstublieft een drank voor hem maken? Volgende week gaan wij naar Holland en zonder dat paard kan ik niet over de daken rijden." De heks bleef zwijgend in haar pot roeren. Opeens riep ze: "En wat krijg ik als ik dat voor je doe? Sinterklaas, wat krijg ik?" - "U kunt krijgen wat u hebben wilt, goede vrouw," antwoordde Sint rustig.
"Dan wil ik jouw mooie, rooie mantel hebben, hè, hè, hè!" - "Goed, goed, die mag u hebben, die is lekker warm, hier boven in de kou." De heks nam de pot van het vuur en hing er een andere boven. Zij deed er water in en toen allerlei geheimzinnige kruiden, een beetje aarde, glanzende stenen, mossen en planten... En zij weer aan het mompelen en roeren. Sinterklaas en Pietje stonden rustig te wachten. Eindelijk nam ze een klein aarden kruikje, goot de drank erin, deed er een kurk op en zei: "Ieder uur tien druppels, drie dagen lang en je paard is weer gezond."
Sinterklaas maakte de gesp van zijn mooie rode mantel los en legde die voorzichtig om de schouders van de heks. Pietje moest bijna lachen, zo gek stond dat. Maar de heks was trots en blij. Toen nam Sint het kruikje, groette vriendelijk en vlug gingen ze naar de paarden. O, wat was die wind koud! Sint stond te rillen in zijn witte tabberd. Maar Pietje had aan alles gedacht. In een rolletje, naast zijn zadel, hing een oude paardendeken. En die legde hij zorgvuldig om de schouders van Sinterklaas.
"Het staat niet mooi, maar het is tenminste warm," zei hij verlegen. "Ach Pietje," zei Sint, "in die grauwe deken ben ik tóch Sinterklaas." Toen ze weer bij het paleis kwamen, vlogen alle Pieten naar buiten en riepen: "Hebben jullie de toverdrank?"
Ze namen Sint mee om de oude man dadelijk te verzorgen. Maar Pietje ging met het kruikje naar het paard. En al was hij doodmoe van de tocht, in drie dagen en nachten sliep hij niet om het paard ieder uur zijn toverdrank te kunnen geven.
En wat deden de andere Pieten in die drie dagen? Natuurlijk, ze maakten een nieuwe rode mantel voor Sinterklaas. Want stel je voor dat Sint hier in een oude, grauwe paardendeken was aangekomen. Hadden jullie hem dan herkend?
Bron : "Daar wordt aan de deur geklopt. Verhalen voor Sint Nicolaas, liedjes en recepten" door Ineke Verschuren. Uitgeverij Christofoor, Zeist, 2000. ISBN: 90-6238-734-9
Vader Nikolaas - Een Russische heiligenlegende over Sint Nicolaas -
In een zekere stad leefde een diefachtig mens die al veel narigheid op zijn geweten had. Eens had hij een rijke man bestolen; de daad werd ontdekt, hij moest vluchten en werd achtervolgd. Lange tijd liep hij door een bos, maar achter dat bos lag minstens tien werst lange open steppe. Toen hij het hele bos door was, stond hij stil, en wist niet wat hij moest doen. Ging hij verder over de steppe, dan zouden ze hem meteen te pakken krijgen, want het uitzicht was er vrij tot op een afstand van twee werst; en hij hoorde dat zijn achtervolgers al dichtbij waren. Toen begon hij te bidden: "Heer, vergeef mijn zondige ziel! Vadertje heilige Nikolaas, ik zal een kaars van tien kopeken voor u opsteken!"
Plotseling - als uit de grond opgerezen - stond er een man op leeftijd voor de dief en vroeg: "Wat heb je daarnet gezegd?" De dief antwoordde: "Ik heb gezegd: vadertje heilige Nikolaas, verberg me in deze wildernis. En ik heb hem beloofd dat ik een kaars voor hem zou opsteken."
Daarna biechtte hij bij de oude man zijn zonden; en deze zei: "Als je je wilt verbergen, kruip dan in dit aas." Er lag daar namelijk vlakbij een dood dier. De dief had geen keus: hij moest in het aas kruipen als hij niet gegrepen wilde worden. Hij kroop er dus in, en op hetzelfde ogenblik werd de oude man onzichtbaar. Het was de heilige Nikolaas zelf geweest.
De achtervolgers naderden, ze reden de steppe op, wel een halve werst ver, maar er was niemand te zien en ze keerden terug. Intussen lag de dief in het aas en durfde ternauwernood adem te halen - zo walglijk was de stank. Toen de achtervolgers waren weggereden, kroop hij er uit en zag opnieuw de oude man. Deze stond niet ver van hem af en was bezig was te verzamelen. De dief ging naar hem toe en bedankte voor de redding.
En de oude man vroeg weer: "Maar wat heb je de heilige Nikolaas beloofd toen je een schuilplaats zocht?" De dief antwoordde: "Ik heb beloofd een kaars van tien kopeken voor hem op te steken." - "Dat is het nu juist: net zo benauwd als jij het had toen je in het aas lag, zou de heilige Nikolaas het hebben van de lucht van jouw kaars." En de oude man gaf hem deze les: "Vraag God de Heer en zijn heiligen nooit om hulp bij boze daden, want God de Heer geeft daar zijn zegen niet op. Let dus op, denk aan mijn woorden en geef ze door aan andere mensen, opdat ze nooit God om hulp vragen bij boze daden." Zo sprak hij en verdween.
Bron : "Russische Volkssprookjes" door A.N. Afanasjew. Uitgeverij Het Spectrum, Utrecht/Antwerpen, 1964.
Sint Nicolaas en de redding op zee - Een Franse legende over Sint Nicolaas als patroon van schippers -
Doordat er onverwacht een hevige storm op stak, raakte een schip met pelgrims in groot gevaar.De mast stond op breken, de zeilen klapten dubbel. Elk ogenblik dreigden de schepelingen over boord te slaan. In deze grote nood riepen zij Nicolaas te hulp. "Nicolaas, als het waar is wat we over u gehoord hebben, redt ons dan."
Daarop verscheen hun een man die met bekwame hand de mast stutte en de zeilen weer op orde bracht. En als op bevel ging de storm dadelijk liggen. Hierna verdween de onbekende man even plotseling als hij was gekomen.
Spoedig landde het schip veilig in de haven van Myra en vol dankbaarheid liepen de schepelingen naar de bisschopskerk. Aldaar herkenden zij in bisschop Nicolaas de man die hen op hun smeekbede gered had op zee. Zij knielden en dankten hem. Maar hij zei bescheiden: "Niet ik, maar uw geloof en Gods genade hebben u geholpen."
Deze legende staat aan de oorsprong van Sint Nicolaas als patroon van de schippers.
Bron : "Sint Nicolaas legenden" in eigen beheer uitgegeven door Jos Beke en Rijsterborgh, 1997.
Sint Nicolaas en de drie scholieren - Een heiligenlegende uit Frankrijk -
Drie scholieren van voorname afkomst waren op weg naar de stad waar zij zouden gaan studeren. Op hun tocht door een afgelegen streek vonden zij 's avonds onderdak in een herberg. De waard, die vermoedde dat zij veel geld aan gouden munten bij zich hadden, vatte het plan op hen die nacht te vermoorden. Zodra hij zijn sinistere plan ten uitvoer had gebracht, sneed hij de lichamen van de scholieren in stukken en legde de brokken vlees, net zoals men dat deed bij het slachten van varkens, in een pekelvat.
Door een engel gewaarschuwd klopte Sint Nicolaas daags daarop bij de herberg aan, vroeg om onderdak en bestelde een maaltijd. Bij de keuze van het vlees wees Nicolaas de waard op zijn misdaad en verlangde van de waard dat hij hem het pekelvat met de aan stukken gesneden jongelingen toonde. Staande bij het vat, gebood Nicolaas de waard de planken deksel eraf te halen. Daarop vouwde hij zijn handen, bad tot God, en zegende de drie jongelingen. Aldus wekte hij hen tot leven. De drie scholieren gingen rechtop staan en dankten God. De waard viel op zijn knieën, vroeg om vergiffenis en bekeerde zich ten goede.
Bron : "Sint Nicolaas legenden" in eigen beheer uitgegeven door Jos Beke en Rijsterborgh, 1997.
De Zwarte Piet in de koelkast - Jan van Gelder en Carli Biessels -
Op een avond riep Sinterklaas zijn Pieten bij elkaar. Hij had ze heel veel te vertellen over hoe je de moeilijke cadeautjes in moet pakken en waar je de schaar terug moet leggen en wat de Marsepeinpiet weer voor nieuwe figuren gemaakt had. Ze zaten in een grote kring, maar ze konden nog niet beginnen want een van de Pieten was er niet. Sinterklaas zei: "Weten jullie waar Frigidaro is?"
De Pieten keken elkaar aan en schudden hun hoofden. Nee, niemand wist waar Frigidaro was. "Laten we samen maar iets zingen," stelde de Sint voor, "dan zal Frigidaro intussen wel komen." En toen zongen ze: "Hoor de wind waait door de bomen..." Dat is het langste sinterklaaslied dat er is.
Maar toen ze het helemaal uit hadden, was Frigidaro nog steeds niet gekomen. Sinterklaas werd een beetje ongerust. Er zou toch niets gebeurd zijn? "We gaan hem zoeken," zei hij. "Jij kijkt in de slaapkamer en jij op de zolder, en jullie tweeën gaan naar de tuin."
In een mum van tijd waren ze allemaal aan het zoeken, ieder in een eigen hoekje van het paleis. Er werden deuren dichtgeslagen en heel hard "Frigidaro!" geroepen. Er kwam geen antwoord. Nee, de stem van Frigidaro was niet te horen, ook niet heel uit de verte. Het begon al donker te worden en het werd bedtijd. "Hebben jullie overal gezocht?" vroeg Sinterklaas. "Ja," zeiden de Pieten en ze noemden alles op. Alle kamers! "Ook in de diepe kasten?" - "Ja, Sinterklaas." - "En in de voorraadkamers?" Overal hadden ze gekeken. Toen kwam de Sint in de grote keuken. "En hier?" zei Sinterklaas. "Hebben jullie hier ook gezocht?" - "Ja, Sinterklaas, overal!"
Sinterklaas liet zijn ogen rondgaan, langs het fornuis, over het witte aanrecht. En toen zag hij de grote koelkast, de hele grote koelkast waar soep in kan voor wel vierentwintig Pieten. En ineens had Sinterklaas het gevoel dat Frigidaro vlak in de buurt was. "En daar?" wees hij.
"Maar Sinterklaas, dat is een koelkast! Wie gaat er nou in een koelkast zitten?" Sinterklaas liep ernaartoe, hij trok de deur open, het lichtje floepte aan en wie zat daar? Frigidaro! Helemaal bibberend en verkleumd. Op zijn zwarte haren lag een laagje wit en op zijn dikke wenkbrauwen glinsterden ijskorrels.
"Ik...kk...k, Sinterklaas, ik...k z...zit in de koelkast," zei hij met een heel dun stemmetje.
"Ja, dat zie ik," zei Sinterklaas.
De Pieten begonnen te lachen. Sinterklaas hielp hem eruit, zijn benen waren helemaal stijf. De Pieten begonnen zijn rug te wrijven en zijn schouders en toen werd hij gelukkig weer een beetje warm. De Sint zei: "Waarom heb je dat gedaan?"
"Ja," zei hij, "Sinterklaas, ik wilde zo graag een goeie Piet zijn. Ik wilde zo graag mijn best doen. Vorig jaar, in het land waar u altijd uw verjaardag viert, was het zó koud. Zo koud dat er op een nacht allemaal witte dingen uit de lucht vielen."
"Sneeuw!" riepen de Pieten.
"Ja, sneeuw en hagel. O, zo koud, Sinterklaas. En daarom dacht ik, ik ga in de koelkast zitten. Om te oefenen, begrijpt u? Maar het was zó akelig daarbinnen en er kwam steeds maar niemand."
Een paar van de ijsbolletjes rolden langs zijn wangen naar beneden en het leken net tranen. Sinterklaas zei: "Geef Frigidaro maar eens gauw een beker hete anijsmelk." Zijn tanden klapperden tegen de rand van de beker, maar gelukkig keek hij weer een beetje blij.
"Ik vind het fijn dat je graag een goeie Piet wil zijn," zei Sinterklaas tegen hem, "maar dit is een beetje te veel van het goede." - "Van het koude," fluisterde Frigidaro. En toen bracht Sinterklaas hem naar bed en hij mocht zijn sokken aanhouden.
Bron : "Sinterklaas' verhalen over mijterrekjes, voetbalschoenen en de rode staf" door Jan van Gelder en Carli Biessels. Zirkoon, Amsterdam, 1998.
Een rijke koopman vond het niet nodig om aan de heilige een voorbeeld te nemen. Hij erfde van zijn ouders een Nicolaas-icoon, maar legde die achteloos in een la.
Op een dag ging hij met zijn gezin en zijn bedienden een paar dagen op reis. Toen hij wilde vertrekken, zocht hij zijn handschoenen en trok toevallig de la open waarin de icoon lag. Hij lachte, haalde hem eruit en zette hem achter de voordeur.
"Sommige mensen geloven dat u nog altijd goede daden verricht, heilige man," zei hij. "Ik verzoek u dringend tijdens mijn afwezigheid op mijn huis en mijn hebben en houden te passen. Als u dat doet, zal ik uw portret een plaats in mijn kamer geven. Maar als u de dieven niet weert, sla ik u met mijn zweep."
Hij vergrendelde de ramen en deed een groot slot op de voordeur. Het duurde niet lang of een roversbende merkte dat het huis van de rijke man er verlaten bij lag. Het kostte hun weinig moeite om het slot open te breken. Ze gingen er met een rijke buit vandoor. Toen de koopman thuiskwam en zag wat er gebeurd was, jammerde hij over zijn ongeluk en klaagde over de slechtheid van de wereld. Hij greep woedend naar zijn zweep en sloeg er uit alle macht mee op het schilderij. Toen gooide hij het op de mesthoop.
De rovers zaten op hetzelfde moment in hun schuilplaats en verdeelden het gestolen goed onder elkaar. Opeens verscheen er een lichtgestalte, die zo helder straalde dat ze bijna verblind werden. Toen hun ogen aan het licht gewend waren, zagen ze pas dat er een man voor hen stond die uit een heleboel wonden bloedde. "Wie bent u?" vroeg de roverhoofdman aarzelend.
"Ik ben Nicolaas van Myra," antwoordde de lichtgestalte. "De koopman heeft mij zo toegetakeld omdat jullie hem bestolen hebben. Ik smeek jullie de buit terug te brengen, anders worden jullie ontdekt en sterven jullie allemaal aan de galg." Na die woorden verdween het licht. De rovers wreven hun ogen uit en besloten na enig nadenken de raad van de heilige op te volgen. De koopman was stomverbaasd toen ze zijn huis binnenkwamen en al het gestolen goed voor hem neerlegden.
De roverhoofdman vertelde wat ze hadden meegemaakt. Toen barstte de koopman in tranen uit, zocht de icoon en gaf hem de beste plaats in zijn hele huis. Zijn vrouw versierde het schilderij met bloemen en groen.
Ze zeggen dat de koopman daarna veel goeds met zijn rijkdom heeft gedaan. Hij moet de rovers zelfs geholpen hebben tot een fatsoenlijk leven terug te keren.
Bron : "Daar wordt aan de deur geklopt. Verhalen voor Sint Nicolaas, liedjes en recepten" door Ineke Verschuren. Uitgeverij Christofoor, Zeist, 2000. ISBN: 90-6238-734-9
Het schoentje onder de schoorsteen - Ineke Verschuren -
Een klein meisje zette eens haar schoentje onder de schoor- steen, want over een paar dagen zou het Sinterklaasavond zijn. Ze wist niet wat ze graag in haar schoentje wilde krijgen en daar dacht ze zelfs helemaal niet aan. Ze dacht alleen aan Sint Nicolaas zelf, over wie haar ouders haar zoveel hadden verteld en over wie al haar dromen en gedachten vol waren.
Ze dacht niet anders dan aan de oude bisschop, die op zijn schimmel daarboven over de daken reed en die door de schoor- steen in de huizen kwam, om zijn geschenken aan de kinderen te brengen. Die wereld van de daken was voor het meisje al halverwege de hemel, en uit die wereld zou Sint Nicolaas komen.
Maar ook aan het paard moest worden gedacht en de moeder van het meisje had haar een flink stuk brood gegeven om in haar schoentje te doen, zodat de schimmel iets te eten zou vinden. Daarna haalde het meisje zelf nog een bakje met water dat ze ernaast zette, zodat het paard ook kon drinken als het dorst had. Toen dit alles klaar was, zong ze met haar vader en moeder een paar mooie Sint-Nicolaasliedjes bij de schoorsteen, en vol van haar heerlijke verwachtingen werd ze naar bed gebracht.
Nu droomde ze nog veel meer van Sint Nicolaas, dan ze de hele dag al had gedaan. Ze droomde dat de heilige door de schoor- steen in de kamer kwam en toen hij zag hoe goed het meisje voor zijn paard had gezorgd, legde hij een hart van suiker in haar schoentje. Toen ging hij met zijn schimmel weer omhoog. Maar het meisje droomde verder. Ze droomde zo mooi, dat al dromende haar eigen hart openging. Het ging even wijd open als ze haar schoentje had opengezet. En zie, daar ging haar droom uit haar hart omhoog. Hij ging mee met Sint Nicolaas op zijn schimmel over de daken en... toen naar de hemel.
Heel, heel hoog ging het in de hemel. En daar, hoog boven de wolken, tussen de zon en de maan, daar zagen ze een jonge vrouw in een blauwe mantel, die langzaam liep over de sterren en die een heel jong kindje in de armen droeg. Dat was Moeder Maria, die het kerstkindje droeg, waarmee ze in de komende kersttijd weer op aarde wilde komen. En toen Maria Sint Nicolaas aan zag komen, met de droom van het meisje bij zich op de schimmel, keek ze omlaag, en daar zag ze het meisje zelf in haar bedje liggen slapen. En toen Maria zag hoe wijd het hart van het meisje naar de hemel openstond, nam ze iets van het morgenrood uit het hart van haar kindje en vroeg Sint Nicolaas dit in het hart van het meisje daar beneden te willen leggen. Sint Nicolaas nam deze hartengave van het Kerstkind dankbaar voor het meisje aan en keerde toen met haar droom terug naar de aarde. De volgende morgen, toen Sint Nicolaas weer in Spanje was en de droom in het meisje was teruggekeerd, werd ze wakker. Vol spanning ging ze naar beneden. Hoe zou het bij de schoorsteen zijn?
Het kommetje was leeggedronken en het brood in haar schoentje was verdwenen. In plaats daarvan lag er een hart van suiker in. Het was dus echt waar, dat Sint Nicolaas gekomen was...
Maar daar was nog iets wonderlijks, dat het meisje eerst nog niet had gezien. Het hart van suiker glansde... Het lichtte met een glans die het meisje nog nooit eerder bij suikergoed had gezien. Het hart verspreidde een licht van rode rozen, zoals men dat soms kan zien als de zon opgaat.
Het meisje riep haar vader en moeder en toonde vol blijdschap het lichtende geschenk. Haar ouders vonden het hart prachtig, maar de glans konden ze niet zien. Het meisje verzekerde hun, dat het hart werkelijk glansde, maar ze wist niet, dat deze glans het morgenrood was dat in haar eigen hart lag en dat Sint Nicolaas daar voor Maria uit het hart van het Kerstkind in had mogen leggen.
Sinds die nacht gebeurde het vaak dat het meisje iets om zich heen zag glanzen als het morgenrood, en dat andere mensen die glans niet konden zien.
Bron : "Daar wordt aan de deur geklopt. Verhalen voor Sint Nicolaas, liedjes en recepten" door Ineke Verschuren. Uitgeverij Christofoor, Zeist, 2000. ISBN: 90-6238-734-9
Op een dag zei Sinterklaas tegen zijn Pieten: "Ik moet nog zó veel cadeautjes kopen, eigenlijk te veel om op te noemen. En de suikerharten zijn ook op. Straks ga ik naar boven en dan maak ik een lijst waar alles op staat."
Toen ging de Sint naar zijn kamer en maakte een lange lijst waar alles op stond: de taaipoppen en het marsepein en alle jongetjes die een voetbal wilden. Een wit konijn voor Hermien uit Elst en voor haar broertje een mondharmonica.
Toen hij 'mondharmonica' opschreef, hoorde Sinterklaas muziek. "Ik denk natuurlijk dat ik muziek hoor," zei hij tegen zichzelf, maar toen hij dat gezegd had, ging de muziek toch gewoon door.
Sinterklaas legde zijn pen neer. Dat kon helemaal niet! Hij hoorde een sinterklaaslied! En in Spanje hoor je nooit sinterklaasliederen! Die hoor je alleen in Nederland want daar viert Sinterklaas altijd zijn verjaardag. Toch hoorde je 'Zie de maan schijnt door de bomen' heel in de verte, en er waren trommels bij en fluiten. Hoe kon dat nou?
"Ik ga het aan de Pieten vragen," dacht Sinterklaas. Maar beneden in het paleis was het leeg en stil. En alle deuren stonden open. Sinterklaas liep de tuin in. Nu klonk het zingen veel dichterbij. En er was nog een geluid: rik...tikkerik...tik. Alsof iemand iets heen en weer schudde in een blikken trommel. Wat was er toch aan de hand?
De Sint sloeg de weg naar het dorp in. Op de markt stond een muziektent, daar ging hij op af. Ineens hield het zingen op, er werd iets geroepen. En daar was dat gekke geluid weer: rik...tikketik...rik. Sinterklaas bleef staan, hij herkende die stem! Die was van Peseto, de Geldpiet van het paleis. Daar liep hij. Hij droeg iets in zijn hand. Het rammelde...het was een geldbus! Sinterklaas kon zijn ogen niet geloven: Peseto met een echte geldbus. Hij rammelde ermee onder de neuzen van de mensen. "Het geld van Sinterklaas is op!" riep hij, "geef allemaal met gulle hand! Sinterklaas heeft geen geld meer om cadeautjes te kopen!"
O, kinderen, Sinterklaas wist niet wat hij hoorde! "Peseto!" riep hij, "Peseto, wat is dit allemaal?" Sinterklaas liep naar hem toe, zo hard als hij kon. Maar de mensen riepen: "Ssst," en sommigen keken zelfs kwaad. Sinterklaas moest stil zijn. Ze wezen naar iets in de verte. En toen zag hij het pas: de muziektent! De Pieten in de muziektent. Ze zongen! "Sinterklaas is jarig..." En ze hadden hun zondagse mutsen op!
Sinterklaas pakte Peseto bij zijn jas. "Wat heeft dit allemaal te betekenen?" riep hij. Hij liet de geldbus zakken. "Maar Sinterklaas, u zei toch vanmorgen: 'Ik moet nog zo veel cadeautjes kopen.' En dat de suikerharten op waren, dat zei u ook. Toen werd ik bang. Ik dacht, we hebben vast niet genoeg geld."
Peseto zuchtte. "Dat is waar ook. Ik was het helemaal vergeten. O, ik schaam me, Sinterklaas."
"Ik ook," zei Sinterklaas. "Kijk eens naar al die mensen."
Maar al die mensen hadden het heel gezellig. Ze wiegden heen en weer en vonden 'Sinterklaas is jarig' een mooi lied. Ze wilden meezingen, maar dat konden ze niet want ze kenden geen sinterklaasliederen.
Peseto liep gauw naar de muziektent. Hij ging voor de mensen staan. "Sinterklaas is in de winter jarig," zei hij. "Dit is het verkeerde lied." Toen zongen de Pieten: "Dag Sinterklaasje..." En wuiven konden de mensen natuurlijk wel, "da-ag, da-ag," en de Pieten ook. Zo ging de Sint samen met de Pieten terug naar het paleis. En de geldbus? Die hebben ze weggeven aan een jongetje dat wel jarig was. Hij kocht er toverballen van. Voor alle mensen die daar waren ééntje.
Bron : "Sinterklaas' verhalen over mijterrekjes, voetbalschoenen en de rode staf" door Jan van Gelder en Carli Biessels. Zirkoon, Amsterdam, 1998.
In de hal van Madame Tussaud in de Kalverstraat zat Zwarte Piet gehurkt voor drie zeer kleine jongetjes en vroeg: "Kunnen jullie zingen van Sinterklaas kapoentje?" - "Ja, Piet," antwoordde een van de drie geïmponeerd. Je kon zien dat hij ervan overtuigd was met de enige echte Zwarte Piet te doen te hebben, terwijl de mensen die eromheen stonden duidelijk zagen dat deze Piet gespeeld werd door een meisje. "Nou, zing 't dan maar," zei ze. Ze deed zelfs geen moeite haar sopraan wat neer te drukken. "Sinterklaas kapoentje..." hieven de jongetjes braaf aan.
Het duplicaat van de portier naast de kassa keek onbewogen, maar het origineel bij de deur glimlachte net als wij. Toen het liedje uit was, kregen de jongetjes een handje snoep en verdween Zwarte Piet in het wassenbeeldenspel als enige bewegende attractie tussen de verstarde groten der aarde. De jongetjes maakten zich met hun buit uit de voeten en de toeschouwers voegden zich in de rijen der winkelende Amsterdammers.
Ik liep tegelijk op met een oude man, die niet veel meer te winkelen had. "'t Was een meisje," zei hij tegen me. "Ja, dat hoorde ik ook," antwoordde ik. Hij glimlachte. "Ik heb laatst een vrouwelijke Sinterklaas gezien," zei hij. "Een lachertje. Voor mij tenminste. Maar voor de kinderen niet. Als je klein bent, geloof je wat je geloven wilt. Nou ja, als je groot bent ook. Maar dan gaat het om andere dingen."
Terwijl we verder liepen, dacht ik aan mijn kindertijd. Eerste klas lagere school. Ik geloofde niet meer. Sinds kort. En ik wist welke meester Sinterklaas speelde en welke jongen uit de hoogste klas verscholen was achter het mombakkes van Zwarte Piet, waarvan de mond ernstig was beschadigd, omdat hij zijn functie misbruikte door zelf voortdurend pepernoten te eten. En toch beefde ik van angst, toen ik uit de bank moest komen om Sinterklaas een handje te geven en sloeg mijn stem over van de zenuwen bij het zingen van een liedje, waar hij om vroeg.
"Toen ik nog klein was, zag je Sinterklaas niet zo gemakkelijk," zei de oude man. "Nou hebben kinderen de intocht. En hij verschijnt elk ogenblik op de tv. Maar toen... Wanneer was het?" Hij dacht even na. "De winter van 1915," vervolgde hij. "Ja, ik was toen zes. En m'n broertjes waren tien en vier. We woonden in de Indische buurt, hier in Amsterdam. En we hadden 't niet breed. Maar Sinterklaas werd gevierd. Ik was toen op de grens van geloven en niet geloven. Tegen mijn vriendjes riep ik: 'Sinterklaas bestaat niet. Dat is een verklede vent.' Maar toch was ik diep onder de indruk, toen ik hem in persoon zag. Hij zat in de manufacturenwinkel van Nooy in de Eerste Van Swindenstraat. Kent u die winkel? Hij is er nog, geloof ik. Mijn moeder heeft me later verteld hoe we daar binnenkwamen. Als je voor minstens 'n gulden kocht, mocht één van de kinderen op vertoon van de kassabon Sinterklaas een handje geven. En dan kreeg zo'n kind een presentje."
Hij keek me van opzij aan. "Een presentje," zei hij. "Een afgestorven woord. Net als versnapering. Mijn moeder kocht drie theedoeken aan één stuk. Zelf doorknippen en zomen. Dat kostte net genoeg voor zo'n heilige kassabon. Mijn broertje van vier was de uitverkorene. Want die geloofde nog helemaal. Ik was alleen maar zenuwachtig in die winkel. Het duurde een hele tijd eer mijn broertje aan de beurt was. Vanuit de verte zagen we dat hij een handje kreeg. En zo'n kleurboekie van één cent. Dat bestond toen - iets van één cent. Helemaal stralend kwam hij bij ons terug. Hij had een wonder meegemaakt. 'En,' vroeg mijn moeder, 'heeft Sinterklaas nog iets gezegd?' Hij knikte en op een eerbiedige toon antwoordde hij: 'Ja, moe. Hij zei: «Verdorie, wat 'n rij nog.»'"