TEKEN EN SCHILDERTECHNIEKEN EERSTE DEEL VANAF 14/10/06
01-06-2006
ART . NR . 26 . b , - DE SPIEREN VAN HOOFD EN HALS
Art . Nr . 26 . b ,
De spieren van hoofd en hals
Bij de studie van dit onderwerp dienen wij hoofd en hals als een geheel te gezien . De hals is om zo te zeggen de sokkel van het hoofd en het is vanzelfsprekend dat wij dit onderdeel nader bekijken . Mede door de hals wordt de houding van het hoofd bepaald en de verschillende bewegingsmogelijkheden van het hoofd zijn een gevolg van de werking der halsspieren . Het uiterlijk en de vorm van de hals zijn niet minder belangrijk . Wij kennen zware halzen , slanke halzen , krachtige halzen of daarentegen halzen die gerimpeld of knokig zijn . En al deze vormverschijningen zijn het gevolg van de ontwikkeling der halsspieren . De hals draagt door zijn schoonheid of lelijkheid er toe bij de schoonheid of lelijkheid van een hoofd te onderstrepen . Maar wij gaan nu eerst de spieren van het hoofd bespreken . Deze spieren kunnen wij in twee groepen onderbrengen . De eerste groep omvat de spieren die aan de oppervlakte liggen , dus direct onder de huid . Kennis van hun plaats en functie is voor de tekenaar van groot belang , omdat juist door het samenspel van deze spieren de gevoelens van de mensen tot uitdrukking worden gebracht : woede , vrolijkheid , droefheid enz. Laten wij eerst eens zien welke functies deze verschillende spieren hebben ( fig . 8 ) . De achterhoofdsspier ( 1 ) is aan de voorkant vastgehecht aan het vlies dat het schedeldak omspant . Dit vlies ( de spierschede van de schedel ) dient eveneens als aanhechtingsplaats van de voorhoofdsspier ( 3 ) . Deze spier trekt de wenkbrauwen naar boven en rimpelt de voorhoofdshuid in horizontale richting . Het is dus de spier die verbazing kan uitdrukken . De kringspier van het oog ( 4 ) ontspringt op de voorste traankam en zijn bundels lopen kringvormig om de oogspleet heen . Door samentrekking van deze spier onstaan rimpels in de omgeving van het oog , vooral terzijde daarvan . De functie van de ooglidspier is het sluiten van het oog . De kleine jukbeenspier ( 5 ) trekt de bovenlip omhoog en naar buiten , terwijl de grote jukbeenspier ( 6 ) op dezelfde wijze dient voor de mondhoeken . De brede halsspier ( 7 ) trekt de huid van de kin naar beneden en doet de mondhoeken zakken , waardoor er een uitdrukking van droefheid ontstaat . Hij strekt en plooit tevens de huid van de hals . De oplichter van de neusvleugel en bovenlip ( 8 ) en de onderoogkuilspier ( 11 ) trekken neusvleugel en bovenlip omhoog en verwijden het neusgat . Tot de spieren van de neus behoren de knijpspier van de neus ( 9 ) en de neertrekker van de neusvleugel ( 10 ) . Zij trekken de neusvleugel omlaag en vernauwen het neusgat . De kringspier van de mond ( 12 ) sluit de mondspleet , brengt de lippen op elkaar en doet tevens de lippen naar voren toespitsen . De mondspier ( 13 ) trekt de mondhoeken en de onderlip omhoog . De trompetterspier ( 14 ) trekt de mondhoeken naar achteren en vergroot dus in zijwaartse richting de opening van de mond ( bij het lachen bijvoorbeeld ) . Wanneer de mondholte met lucht gevuld is , regelt deze spier ook het uitvloeien van die lucht ( fluiten en blazen ) door er druk op uit te oefenen . De neertrekker van de mondhoek ( 15 ) trekt de mondhoek naar buiten omlaag ( uitdrukking van walging of droefheid ) . Het naar buiten en naar achteren trekken van de mondhoek wordt veroorzaakt door de lachspier ( 16 ) . Deze spier veroorzaakt ook het bekende " kuiltje in de wang " . Voor het neertrekken van de onderlip komt de vierkante onderlipspier ( 17 ) in werking . De kinspier ( 18 ) licht de huid van de kin en de onderlip op . De fronsspier (19 ) trekt de wenkbrauw naar het midden , waardoor er verticale plooien boven de neuswortel onstaan ( spier van het nadenken ... van het fronsen der wenkbrauwen , als men wil ) . De slanke neusspier hecht zich vast in de voorhoofdshuid . Door de werking van deze spier wordt de huid hier omlaag getrokken en onstaan er horizontale plooien ( uitdrukking van verbazing , van aandacht ) . De spieren van het oor zijn de voorste - , bovenste - en achterste oorspier ( 2 , 2', 2" ) . De eerste twee zijn niet altijd , of onvoldoende ontwikkeld . De achterste oorspier is de belangrijkste en deze trekt het oor naar achteren . Van de dieper gelegen spieren noemen wij de kauwspieren (fig. 9 ) . De slaapkauwspier ( T ) is een waaiervormige spier , die op de slaapvlakte ontspringt . De bundels lopen verticaal en horizontaal naar een pees die boven de jukboog begint . Deze pees hecht zich aan het kroonuitsteeksel van de onderkaak . Hierdoor kan de onderkaak omhoog getrokken worden . Het neertrekken van de onderkaak wordt veroorzaakt door bepaalde halsspieren , welke wij niet zullen noemen , omdat dit anders te ver zou gaan . De wangskauwspier bestaat uit twee lagen : een oppervlakkige ( M ) en een diepliggende ( M' ) . Het zijn krachtige spieren . Met de andere delen van het gelaat werken zij samen om aan de uitdrukking een persoonlijk karakter te geven , hetgeen natuurlijk afhangt van de mate van hun ontwikkeling . Laten wij nu de spieren van de hals eens bezien . Deze zijn zeer belangrijk , omdat hierdoor het relief van de hals wordt bepaald . Wij maken je er op attent , dat deze spieren symmetrisch zijn ; van iedere spier bestaat dus een rechter en een linker ! Allereerst dan de borstbeen - sleutelbeen - tepelspier welke uit een aantal bundels is samengesteld . De aanhechtingsplaats van deze spier is het tepelvormiguitsteeksel en het achterhoofdsbeen ( fig . 3A ) , terwijl hij met hoofden ontspringt op het sleutelbeen en het borstbeen . Het sleutelbeen is een langwerpig bot dat de verbinding vormt tussen het borstbeen en het schouderblad ( fig . 10 ) . Het relief van de twee borstbeen - sleutelbeen - tepelspieren vormt als het ware een V , hetgeen duidelijk waarneembaar is wanneer men de hals van voren beziet ( zelfde fig . ) . Het duidelijkst ziet men die V - vorm daar , waar de beide hoofden van de spieren op het borstbeen samenkomen ; er onstaat die typisch driehoekige holte . De werking van deze spieren is het buigen van het hoofd , zij neigen het ieder naar zijn kant en geven er een draaiende beweging aan . Het gelaat richt zich echter naar de tegenovergestelde kant van de spier die zich samnestrekt . Komen de twee spieren tegelijk in werking , dan doen zij het hoofd buigen . Tussen de takken van die V - vorm , zien wij op de middelijn de adamsappel , waarvan het relief gevormd wordt door het schildkraakbeen van het strottenhoofd , de voortzetting van de keelholte . Het relief van de adamsappel is bij de een meer ontwikkeld dan bij de ander . Bij vrouwen is het vaak minder in het oog springend .
Van achteren bezien ( fig . 11 ) is de hals regelmatiger cilindrisch gevormd en vleziger . Dit komt omdat daar ( de nek ) bestaat uit krachtige spieren , welke tezamen met de borstbeen - sleutelbeen - tepelspieren en de dieperliggende spieren het hoofd in volkomen evenwicht kunnen houden . Zonder hen zou ons hoofd dus naar voren , naar achteren of naar opzij vallen .
Het meest aan de oppervlakte ligt het bovenste deel van de monnikskapspier ( T ) . De oorsprong van deze waaiervormige spier ligt op de bovenste neklijn , dezelfde lijn waarop de borstbeen - sleutelbeen - tepelspier is vastgehecht , op de achterhoofdsknobbels en op de doornuitsteeksels van alle rugwervels . De aanhechtingsplaatsen van deze spier zijn de achter - bovenrand van het sleutelbeen , de schoudertop , terwijl de onderste bundels zich met een peesveld hechten aan het schouderblad . In fig . 11 zien wij links ( de linker monnikskapspier is hier weggelaten ) nog een diepliggende spier , de spalkspier van het hoofd , welke ontspringt op de halswervels , schuin omhoog loopt en zich hecht aan het tepelvormig uitsteeksel . Onder de bundel S van deze spier zien wij nog een diep liggende spier . Tenslotte zien wij geheel aan de zijkant een spier welke van het schouderblad naar de halswervels loopt . Het is de schouderbladspier , welke de hals doet neigen naar opzij . Het samentrekken van de spalkspieren doet het hoofd naar achteren neigen . Het bovenste gedeelte van de monnikskapspier zorgt voor de draaiende beweging van het hoofd . Van opzij bezien ( fig . 10 ) vormen de monnikskapspier en de borstbeen - sleutelbeen - tepelspier een driehoekige holte , welke men gemakkelijk kan voelen . Betasten wij deze plaats dan voelen wij daaronder meerdere diepliggende spieren . Deze spieren zullen wij echter niet beschrijven omdat ze van geen invloed zijn op het uiterlijke relief van de hals . Thans heeft je aanwijzingen voldoende om een goed begrip te krijgen van de vorm en , de bouw van de hals .
02-06-2006
ART .NR. 27 . FIG . 13 EN 14 - ASSEN EN HULPLIJNEN V/H HOOFD
Art . Nr . 27 .
Fig . 13 en 14 ,
De assen en hulplijnen van het hoofd in zijn verschillende standen .
ART . NR . 27 . FIG . 12 - IDEALE VERHOUDINGEN V/H HOOFD .
Art . Nr . 27 .
Fig . 12 ,
De ideale verhoudingen van het hoofd .
03-06-2006
ART . NR . 27 . DE VERHOUDINGEN VAN HET HOOFD .
Art . Nr . 27 .
De verhoudingen van het hoofd .
Alvorens wij dit onderwerp gaan bestuderen , dienen wij er ons zeer goed van bewust zijn , dat de leer der verhoudingen een onmisbare schakel in de artistieke ontwikkeling is . Gaat het er immers niet om dat wij de verhoudingen van de details onderling leren zien met betrekking tot het geheel en op deze wijze gevoel krijgen voor harmonie ? De eeuwen door heeft de mens zich ingespannen om regels te vinden met betrekking tot de verhoudingen , omdat zonder juiste verhoudingen , zonder harmonie , geen sprake kan zijn van een werkelijk artistieke volmaaktheid . In het bijzonder wat het hoofd betreft laat de natuur een zeer grote variatie zien . Toch is het mogelijk gebleken om ondanks die verscheidenheid een " standaard - type " te ontwikkelen . Reeds in de oudheid kwam men tot het " ideale type " en wij behoeven slechts naar de schitterende antieke Griekse beeldhouwwerken te kijken om het resultaat hiervan te zien . Hier is door zuivere harmonie ware schoonheid onstaan . Om een goed begrip te krijgen van de belangrijkste verhoudingen van het hoofd gaan wij uit van de " canon " ( verhoudingsschema ) van fig . 12 . Het is weliswaar een zeer eenvoudig schema van de ideale verhoudingen . In werkelijkheid zullen wij deze verhoudingen zelden kunnen ontdekken , doch de maten welke hierin zijn aangegeven moet je ook meer zien als een basis voor vergelijkingen , welke van veel nut kunnen zijn bij het opzetten van een kopstudie . De individuele variaties hierop leert je natuurlijk slechts door aandachtige observatie van het model . Het hoofd ( A ) is verticaal verdeeld in vier gelijke delen , van de kruin tot de punt van de kin . De middelste deellijn loopt door de ogen , neuswortel en bovenkant van de oren . De derde deellijn gaat door de neusstop . De verticale deellijn loopt over de neusrug , door het midden van de mond tot de punt van de kin . De belangrijkste breedteverhoudingen van het vooraanzicht zijn de volgende : de breedte van het hoofd , gemeten van de buitenrand van de linkeroorschelp tot de buitenrand van de rechteroorschelp , is gelijk aan 3/4 van de lengte van de kop en aan 5 maal de lengte van het oog . De afstand tussen de ogen onderling is gelijk aan één ooglengte . De breedte van de neus , gemeten van de buitenrand van de linkerneusvleugel tot de buitenrand van de rechterneusvleugel , is eveneens gelijk aan één ooglengte . De lengte van de mond is gelijk aan 1 1/2 maal de ooglengte . In zijaanzicht ( en profil ) B sluiten wij de kop eveneens in een vierkant en verdelen wij de totale breedte ( van neustop tot het meest achteruitstekende punt van het haar ) in twee gelijke delen . Het oor raakt dan juist de verticale deellijn . In driekwart - aanzicht ( trois quarts ) C vervormen zich voor ons oog alle onderdelen van de kop : zo zijn bijvoorbeeld wel beide ogen zichtbaar , maar de ooglengte verschilt tengevolge van de verkorting . Breedteverhoudingen zijn bij de driekwart - stand dus heel moeilijk te geven , zoals je ziet . Dat het bestuderen van de canon slechts een leidraad is , spreekt vanzelf . Het laastste woord is aan het nauwkeurig observeren van het model . Een hulpmiddel bij uitnemendheid is het meten met lineaal of breinaald , met gestrekte arm , zoals wij reeds in de eerste les hebben gedemonstreerd . Geen twee schedels zijn gelijk en geen twee koppen hebben dus dezelfde verhoudingen . Een afwijking welke nogal eens voorkomt is deze , dat de lijn , die de hoogte van de kop halveert , niet door de pupillen gaat , doch door de bovenoogleden loopt . Wij herhalen : je moet de canon steeds in gedachten houden , maar zich alleen verlaten op nauwkeurige observatie en meting .
Plastische verschijningsvormen
In het voorafgaande hebben wij ons er toe bepaald de verhoudingen van de kop aan te geven , wanneer deze zich in volkomen rechte stand bevindt . In werkelijkheid zijn de deellijnen welke wij hebben getrokken geen rechte lijnen , doch gebogen lijnen die zich aanpassen aan de ei -vorm van het hoofd . zien wij een kop en face ( fig . 13 ) op horizonhoogte , zullen wij de assen praktisch als rechte lijnen zien , omdat zij op ooghoogte liggen . Buigt het hoofd zich in 3/4 stand voor of achterover , dan tekent zich de kromming van de assen , zowel horizontaal als verticaal , duidelijk af ( fig . 14 ) . De richtingen van de horizontale assen zijn onderworpen aan de wetten van de perspectief . Bij het profiel ( zijaanzicht ) komt vooral de kromming van de verticale as tot zijn recht . Al met al komt het er dus op neer , dat bij het opzetten van een kopstudie terdege rekening moeten houden met het vollume . Wat is volume ? Laten we een duidelijk voorbeeld nemen : het blad papier ( A 4 ) waarop we een brief typen , is een tweedimensionaal oppervlak , met een hoogte en een breedte . Maken wij van dit blad een rol , dan onstaat een cilinder , die behalve zijn hoogte en breedte nog een derde afmeting - de dikte - bezit . Deze dikte noemt men ook wel de diepte . Het blad papier is nu een ruimtelijk voorwerp geworden . Met de simpele ei -vorm van het hoofd , de vorm waarvan wij in het begin van deze les zijn uitgegaan , is het dus precies hetzelfde gesteld . Die ei -vorm is in wezen ook een ruimtelijke vorm . En ons doel is dan ook op een plat vlak van twee afmetingen een vorm met drie afmetingen ( hoogte , breedte en diepte ) weer te geven . Om dit te doen moeten wij dus tegelijkertijd de wetten van de perspectief in toepassing brengen , alsook licht - en schaduwpartijen aanbrengen , daar , waar het modelé dit vereist . In feite nemen wij die ruimtelijke vorm slechts waar door de perspectivische vormveranderingen en door de aanwezigheid van licht en schaduw . Het is het opeenvolgen , het naast elkaar voorkomen van al deze verschillende partijen , sommige licht , andere in de schaduw , weer andere in halflicht , die ons de samenstelling van een ruimtelijke vorm doen begrijpen . Belangrijk hierbij is , dat men nooit een schaduwtint moet opzetten zonder deze te vergelijken met het lichtvlak wat daartegen staat - en omgekeerd - om op deze wijze zijn breedte , lengte en diepte juist te schatten . De uiteindelijke omvang van de ruimtelijke vorm in zijn geheel , kan pas met juistheid worden vastgesteld na het nauwkeurig observeren van de massa's waardoor deze gevormd wordt . In de voorafgaande lesdelen hebben wij voldoende aangedrongen op de noodzaak van het vergelijken van de ene massa met de andere .
04-06-2006
ART . NR . 27 . a , FIG . 17 - KOPSTUDIES VAN WATTEAU
Art . Nr . 27 . a ,
Fig . 17
Kopstudie van Watteau
Uitgevoerd in twee kleuren krijt . ( rood en wit )
FIG . 16 . - KOP - NAAR LOOMIS .
Fig . 16 .
FIG . 16 . - HULPLIJNEN IN VERKORT GEZIENE KOP
Fig . 16 .
Hulplijnen en afgewerkte tekening van een in het verkort gezien kop ( naar Loomis )
FIG . 15 . - VERKORTINGEN .
Fig . 15 .
Verkortingen .
ART . NR . 27 . a . - VERKORTINGEN
Art . Nr . 27 . a ,
Verkortingen
Men heeft dikwijls de gewoonte om , als men spreekt van een levend model onder een bepaalde hoek gezien , het woord verkorting te gebruiken . De verkorte vorm is een ruimtelijke vorm , welke min of meer vervormd is door het perspectivisch aanzicht . In een verkorting is één van de afmetingen van de ruitelijke vorm meer of minder verkleind , al naar gelang zijn stand . Ga eens voor de spiegel staan en strek één van uw armen , na hem eerst te hebben bekeken wanneer hij langs het lichaam hangt . Je ziet die arm dan in zijn volle lengte - horizontaal - naar de spiegel gericht . Wanneer je hem nu heel langzaam laat zakken , zal uw arm langzamerhand voor uw ogen zijn volle lengte , welke je zo pas aanzienlijk verkort heeft gezien , hernemen . Wat nu opgaat voor deze arm , gaat ook op voor het hoofd . Wanneer je dit verschijnsel observeert bij een levend model met het hoofd in de normale stand naar je toe gericht en hem daarna vraagt het hoofd te neigen en weer naar achteren te buigen , zult je zien dat de breedte van het hoofd niet noemenswaardig verandert , doch dat de lengte - vergeleken met die in de normale stand - sterk verkort gezien wordt ( fig . 15 en 16 ) . Vraag nu uw model zo te gaan zitten , dat je kop en profil ziet . Laat hem nu het hoofd langzaam in uw richting draaien , zodat het in 3/4 stand komt . Je ziet dan dat de verst van u verwijderde gedeelten van het gelaat een duidelijke verkorting ondergaan . De wang aan uw kant zal een veel grotere massa zijn dan die aan de andere zijde van de neus ( fIg . 12 - C ) . Dit alles wordt , ondanks de duidelijkheid , door vele beginners verwaarloosd . De twee redenen van deze veronachtzaming zijn de volgende : ten eerste - en wij hebben dit reeds in de eerste les bij de behandeling van de perspectief uiteengezet - zijn wij geneigd niet te tekenen wat wij zien , maar te tekenen wat wij weten ; ten tweede , - al weten wij dat wij alleen op onze ogen kunnen vertrouwen - gebeurt het toch maar al te dikwijls , dat de beginner te veel op het papier kijkt , inplaats van zijn model intensief te bestuderen . Wij kunnen het niet genoeg herhalen dat het bij het tekenen in de allereerste plaats gaat om het waarnemen van de vormen . Ook tijdens het tekenen dient je geregeld de resultaten te controleren aan de hand van het model . Wij geven toe dat het weergeven van de verkortingen in de kop niet gemakkelijk is . Een verkorting kan verassend zijn , doch botst altijd nin of meer tegen de kennis van de werkelijke vorm van de kop , die wij kennen van de observatie in zijn normale stand . Op dezelfde wijze heeft onze hand bij het tekenen de neiging om de in het verkort geziene vorm als het ware te " herstellen " tot zijn werkelijke vorm . Wij willen dus de vervorming " corrigeren " , omdat de niet algemeen bekende vorm van de verkorting voor ons stuitend is . Je ziet het , het is dus een reden te meer om steeds wanneer je een kop gaat tekenen , uw model lang en aandachtig te bestuderen . Wel dienen wij te vermijden dat de stand van de kop zo is , dat de verkort geziene vormen onbegrijpelijk worden .
06-06-2006
ART. NR . 28 . FIG . 21 - STUDIES VAN OGEN
Art . Nr . 28 .
Fig . 21 ,
Studies van ogen - Rechts , ogen in hun normale stand , daaronder , scheelkijkende ogen
FIG .20 , HET OOG
Fig . 20 .
Het oog .
FIG . 19 . HET OOG .
Fig . 19 .
Links : doorsnede van het oog . A , hoornvlies - B , voorste oogkamer - B' , achterste oogkamer - C , iris - D , pupil - E , ooglens - F , glasachtig lichaam - G , netvlies - N , oogzenuw - S , harde oogrok .
ART . NR . 28 . FIG . 18 - UITDRUKKING VAN DE OGEN
Art . Nr . 28 .
Fig . 18 ,
Hoe verschillende gevoelens door de ogen worden uitgedrukt .
Boven : Droefheid - Verbazing - Nadenken Onder : Schrik - Ernst - Openhartigheid
07-06-2006
ART . NR 28 . FIG . 24 , - DE PLASTISCHE VORM VAN DE LIPPEN
Art . Nr . 28 .
Fig . 24 ,
De plastische vorm van de lippen . A , B , C , D : verdikkingen . Let ook op de verdikking in het midden van de bovenlip .
FIG . 23 . - NOG ENKELE VERSCHIJNINGSVORMEN VAN DE MOND .
Fig . 23 .
Nog enkele verschijningsvormen van de mond .
ART . NR . 28 . FIG . 22 . - HULPLIJNEN EN STUDIES
Art . Nr . 28 .
Fig . 22 ,
Links , hulplijnen voor mond en neus . Rechts , studies van de mond in vooraanzicht , van opzij en driekwart gezien .
Fig . 25 . - STUDIES VAN DE NEUS .
Fig . 25 .
Studies van de neus , geheel rechts ziet je de hulplijnen .
ART . NR 28 . PRAKTIJK
Praktijk
Studie van de verschillende onderdelen
van het gelaat
Op de hier volgende , zullen wij trachten je vertrouwd te maken met de vorm van de verschillende onderdelen waaruit de kop is opgebouwd . Dit is nodig , omdat , wanneer je eenmaal gekomen bent aan de studie van de kop als geheel , je deze onderdelen door en door moet kennen . Alleen dan zult je in staat zijn om die onderdelen in hun juiste vorm en verhouding " in te voegen " in de algemene vorm . Het gaat hier dus , zoals in de gehele les , om een nauwkeurige gedetailleerde studie van deze onderdelen .
Het oog
Ongetwijfeld is het oog , tesamen met de mond - en wellicht nog meer dan die - het meest uitdrukkingsvolle onderdeel van het gelaat . Het zijn de ogen die uitdrukking geven aan alle emoties en hartstochten . Haat , liefde of vrees , verbazing of vreugde , en noemt u maar op , spiegelen zich af op ons gelaat , dank zij ogen en mond , twee onderdelen met zeer grote bewegingsmogekelijkheden . Het fronsen en optrekken van de wenkbrauwen , de verbreding van de oogspleet , onderstrepen de uitdrukking van de blik ( fig . 18 ) . Wij moeten trouwens opmerken , dat één bepaald onderdeel van het gelaat nimmer alleen uitdrukking geeft van een bepaald gevoelen , en zeker niet wanneer dit er een is van grote intensiteit . Om het karakter van de ogen - een karakter dat typerend is voor een bepaald individu - te leren doorgronden is dikwijls zeer moeilijk . Wij moeten dan ook beginnen om het oog te bestuderen onder verschillende hoeken en trachten zijn juiste constructie te doorzien .
De ogen liggen in de oogholten . Van voren gezien is de grote vorm daarvan een vierhoek met afgeronde hoeken ( zie nogmaals fig . 2 en 3 ) . Bezien wij de kop van opzij , dan doet deze holte zich voor als een ovaal , waarvan de lange as van onderen naar boven enigszins schuin gericht is . Het voor ons zichtbare gedeelte van het oog bolt zich buiten deze holte . Van onderen en boven is het oog bedekt door de oogleden , die zich elk voorzetten in de huid welke over de randen van de oogholten gespannen is . Het oog is bolvormig , zoals wij in fig . 19 zien . Het is bijna geheel omgeven door het taaie oogvlies . Het buitenste oppervlak daarvan is bij een volwassene glad en wit , terwijl het bij oudere mensen enigszins geelachtig is . Van voren , ter hoogte van het hoornvlies , is de bolvorm even sterker . Het hoornvlies is dus een voortzetting van het oogvlies , doch met dit verschil dat het volkomen doorzichtig is , in tegenstelling tot het ondoorzichtige oogvlies . Dwars door het hoornvlies en als het ware daarachter opgehangen is de iris zichtbaar . Het is een soort cirkelvormig verticaal diafragma met in het midden een ronde opening , de pupil , welke een middellijn heeft van 3 à 4 mm . In kleur vertoont de iris , al naar gelang individu en ras , zeer vele variaties . De grootte van de pupil is afhankelijk van de werking van verwijdende of vernauwende spiertjes . Wij weten , dat in het donker de pupil groter wordt om nog zoveel mogelijk lichtstralen binnen te laten , terwijl hij zich vernauwt bij fel licht .
Tenslotte , hoewel wij hem niet zien , bevindt zich achter de iris de ooglens . Deze lens laat de lichtstralen , door het glasachtig lichaam heen , samenkomen op het netvlies , een vlies dat de binnen - achterkant van de oogbol bekleedt .
Deze kleine anatomische verhandeling over het oog was zeker niet overbodig , want wij dienen toch te weten wat wij tekenen . Trouwens - wij spraken hierover reeds bij de bloemen - de weergave van de zichtbare onderdelen van een object , hoe die ook moge zijn , ondervindt sterke invloed van de voorstelling die men zich maakt van de verborgen delen , die ten nauwste samenhangen met deze zichtbare delen .
De belangrijkste zichtbare gedeelten zijn ongetwijfeld de oogleden . Zij zijn door rimpels van de omgeving gescheiden en zijn lichter of zwaarder met oogharen bezet . De meer of minder geopende oogspleet heeft een ovale vorm , waarvan de lange as niet geheel horizontaal loopt . De stand van deze as varieert al naar gelang van individu en ras . Vele beginners denken helaas niet aan de bolle vorm van de oogbol . Deze vorm heeft natuurlijk invloed op de vorm van de oogleden . De bovenste kromming van de lijn van de oogleden is dan ook in geen enkel opzicht gelijk aan de kromming van de onderste lijn . Het ontdekken van deze misschien uiterst geringe verschillen in kromming is dan ook een zaak van zeer nauwkeurige observatie . Het resultaat hiervan zal evenwel merkbaar zijn in de voltooide tekening welke een volmaakte gelijkenis met het model toont . In de binnenooghoek zien wij een klein rose of roodachtig uitsteeksel , de traanheuvel . Op deze plaats bevinden zich , zowel in boven - als onderooglid , de kleine openingen van de traanbuisjes . Van de binnenooghoek in de richting van de wang zien wij een meer of minder zware groef , terwijl wij bij de buitenooghoek , vooral bij oudere mensen , een reeks straalvormige plooien zien , de zgn . " kraaiepootjes " . Wij hebben reeds gezegd dat de oogspleet ovaal van vorm is , met vanzelfsprekend zijn individuele verschillen . Wanneer je echter deze vorm eens aandachtig bestudeert , zult je opmerken dat de bovenste lijn grotendeels recht is en dan plotseling sterk naar beneden afbuigt in de richting van de neuswortel . Het verloop van de onderste lijn is bijna tegengestelde hieraan : bij de neuswortel begint hij recht en buigt dan sterk naar boven tot de buitenooghoek . Fig . 20 laat je het verloop van deze lijnen nog eens duidelijk zien . Belangrijk is ook wat fig . 20 - A laat zien . De lijn , die de bovenkant van de oogholte ( de wenkbrauw ) raakt en langs de oogbol loopt , is schuin naar onderen gericht . Volg ook eens de gestippelde lijn in fig . 20 - B . Hier ziet je duidelijk hoe de verschillende vlakken van bovenooglid , oogbol en onderooglid gericht zijn . Wanneer men de richting van de vlakken goed bestudeert , zal het gemakkelijker worden om de ogen in al hun standen , en face , en profil , in driekwart - stand , met meer of minder opgetrokken oogleden enz . te tekenen . Wij herhalen het nogmaals : het oog is wel het belangrijkste onderdeel om een gezicht uitdrukking te verlenen . Bestudeer fig. 21 daarom goed en je zult het stellig met ons eens zijn .
Overigens zal het in het begin niet meevallen om de ogen op de juiste plaats in te tekenen . Bij een kop en face zal het even gemakkelijker gaan , omdat men daar een grotere houvast heeft aan de assen en niet te maken heeft met een perspectivische vertekening . Bij alle overige standen komt het er op aan om eerst de grondvorm te schetsen en pas wanneer deze van vorm , verhouding en stand juist is , kunt je met verdere afwerking voortgaan .
Je dient er echter wel aan te denken dat niet alleen een juiste contour het karakter van het oog bepaalt . Er komen nog andere factoren bij te pas , zoals de weergave van het relief , door een juiste aanduiding van licht - en schaduwpartijen . Vooral de lichtval op de iris is een zaak van aandachtige observatie . Je zult op de iris een zeer sterk glimlicht kunnen waarnemen . Tegenover dit glimlicht op de iris zult je een tweede , minder sterke lichtpartij zien , welke veroorzaakt wordt door de reflex . In fig . 20 wordt dit met een drietal schetsjes gedemonstreerd . Bij het tekenen en schilderen van ogen zult je op dit verschijnsel heel goed moeten letten , want deze twee ogenschijnlijk niet belangrijke details , zijn juist van grote invloed op een levendige weergave van de ogen .
De mond
Uit artistiek oogpunt bezien , speelt de mond ( fig . 22 en 23 ) een zeer belangrijke rol . Zonder zelfs de ogen van iemand te zien , is het in vele gevallen mogelijk zijn gevoelens te raden door naar zijn mond of beweging daarvan te zien . Het is juist door zijn grote bewegelijkheid dat de mond in sterke mate de expressie beinvloedt . Opgetrokken mondhoeken - met op hetzelfde moment opgetrokken wenkbrauwen - drukken over het algemeen vrolijkheid uit . Staan mond en wenkbrauwen in hun normale stand , dan geeft dit een uitdrukking van kalmte . Samengetrokken wenkbrauwen en neergetrokken mondhoeken duiden op bedroefdheid . Zo kunnen wij nog vele voorbeelden geven , doch het is nuttiger en leerzamer om uw medemensen zelf te bestuderen . Iedere dag ! Want dan pas leert je die typische uitdrukkingen kennen .
Het is duidelijk dat door de vorm van de kaken de scheidingslijn van de lippen boogvormig is ( zie fig . 22 links boven ) . Bezien wij de kop in driekwart aanzicht , dan zal zich een zeer sterke verkorting van de mond aan de andere zijde van de middenas voordoen . In fig . 12 - C zien wij dit duidelijk weergegeven. Het is een belangrijke vormverschijning waarop je altijd goed dient te letten .
Hoewel , evenals het oog , de mond ook zijn persoonlijke verschillen heeft , is er toch van de vorm een duidelijker algemene beschrijving te geven . De bovenlip heeft in het midden een kleine verdikking met links en rechts daarvan een afplatting . Daarna verdikt hij zich weer naar beide kanten . De onderlip laat twee langer gerekte verdikkingen zien , links en rechts van het midden . Fig . 24 laat dit duidelijk zien . Met dit zeer eenvoudige schema zijn we natuurlijk niet klaar . Je zult zelf door nauwkeurig observeren de grote verschillen in monden moeten leren ontdekken . En al schetsende en bestuderende zult je merken dat vorm en beweging van de mond een belangrijk aandeel vormen in het weergeven van de juiste uitdrukking .
Bij het tekenen van de mond is het van groot belang te letten op de juiste weergave van licht - en schaduwpartijen , om op die wijze tot een mooie plastische vorm te komen . Je zult bemerken , dat het hier vaak gaat om de meest gevoelige toonwaarden . Tekent je in een enkele lijn , houdt dan de lijnen van de mond uiterst soepel . Dit geld wel in het bijzonder voor de scheidingslijn van de lippen . Is de mond geopend of zijn de lippen vaneen , maak dan niet de fout iedere tand door een harde lijn weer te geven . Tanden moeten slechts heel even aangeduid worden met een contour , doch wel dient je door middel van licht - en schaduwval de glans daarvan weer te geven . Hiervoor is het belangrijk dat je let op de gemidelde toonwaarde van de tanden . In het halflicht - en schaduwgedeelte kunt je toon en lijn natuurlijk wel iets meer accentueren .
Om de mond op de juiste wijze in het gelaat te plaatsen verwijzen wij je naar fig . 12 - A . In beginsel - let wel : in beginsel ! - ligt de mond , wanneer de ruimte tussen neustop en kin in drieen verdeeld is , op de bovenste deellijn . Maar nogmaals : alleen door een goede waarneming mag je zich laten leiden . Het aangegeven schema van fig . 12 - A dient alleen als een vergelijkingsmogelijkheid . Schetst je de mond in een gelaat , maak dan altijd gebruik van de hulplijnen zoals je die in fig . 22 ziet .
De neus
De neus , het meest vooruitstekende gedeelte van het gelaat , is algemeen gesproken wigvormig ( zie fig . 22 en 25 ) . Van opzij bezien is hij driehoekig van vorm en meer nog dan in het vooraanzicht , is hij in deze stand het meest karakteristiek voor de expressie . Immers , bezien wij iemand van opzij , dan valt de neus het meeste op . Het skelet van de neus wordt gevormd door het neusbeen dat ontspringt tussen de oogholten . Dit eigenlijke neusbeen is maar zeer klein en het zet zich dan ook voort in kraakbeenachtige gedeelten welke de neusholte vormen . In het midden van die neusholte bevindt zich een tussenwand , eveneens van kraakbeen . Op die wijze worden dus de neusgaten gevormd . De vorm van de neusgaten kan men het beste bestuderen bij een iets achteroverliggende kop . Ze zijn komma - vormig , met het dikke gedeelte naar onderen gericht , op een schuin gericht vlak dat meer of minder sterk begrensd is , zoals je ziet in fig . 22 en 25 . Bij het zijaanzicht en zelfs in driekwart - stand zijn de aanhechtingsplaats van de neuswortel in het voorhoofd , de vorm en richting van de neusvleugels , kortom , de algemene contour van de neus , duidelijk zichtbaar . In vooraanzicht is het echter anders gesteld . Dan wordt het relief alleen bepaald door de lichte en donkere vlakken . De toonwaarde van die vlakken dienen dan uiterst zorgvuldig bestudeerd te worden , om op die manier het juiste relief en daarmee ook het juiste karakter van het model weer te geven . Je heeft het bij het bestuderen van neuzen al gemerkt , dat er zich vele moeilijkheden kunnen voordoen in de vorm van de neusgaten en bij de verschillende verkortingen , wanneer het hoofd zich voor - of achterover buigt . Maak daarom talrijke schetsen van neuzen en maak deze nauwkeurig . Want alleen dan zult je de grote verscheidenheid van haviksneuzen , wipneuzen , lange of dikke neuzen kunnen ontdekken .