ik verzamel hoe de vlinders wegfladderen van je ogen hoe de uren naar meloen ruiken als we samen zijn tussen de rozen en de nauwelijks te onderscheiden klanken hoe we onze lippen in kussen verdelen in het spiegelschrift van je slaap terwijl de stilte op een gammele fiets naar de maan rijdt
ik verzamel hoe het station gaat drijven op de straat die we blauw denken hoe we aan zee de meeuwen de handen schudden na de rilling van "het spijt me"
en hoewel je straks op hoge hakken langs de wolken wegloopt zal ik je blijven verzamelen beeld na beeld in het grote plakboek van de tijd die me nog rest
bomen glijden naar geel gebogen over de weg die ik ga ze lijken wel naar mijn gedachten te luisteren elk van hen een steile trap waarlangs de morgen afdaalt terwijl het licht aan mijn haren likt dat denk ik bij deze nieuwe dageraad ginds een mussenschrik die op de horizon het verkeer regelt van de kraaien en hun vele schaduwen
moeder en vader deze morgen stond ik bij jullie graf en trachtte heel stil te luisteren of er uit de grond geen stem zou fluisteren dag jongen wij zijn niet veraf
nu ik weg ben liggen mijn bloemen reeds te verwelken op het gras daaronder schaduwbeladen jullie glimlach en alles wat je voor me was
ik had alle kamers van mijn hart vrijgemaakt om er je laatste woorden in onder te brengen comfortabel in de zetel van een doorgezakte zin maar jij daagde niet op het heeft dan ook geen nut om mijn ontgoocheling achter tralies op te sluiten want steeds sluipt ze door de mazen naar het geeuwen van verloren gewaande dagen geen schijn van kans maakt oud papier om een gedicht te worden het onzichtbare dat zichtbaar was was er lang lang ik droeg de lucht in emmers terug verborg het licht in veel te kleine doosjes en gooide de regen terug naar de wolken maar altijd bleef ik van je houden onvoorwaardelijk zoals ik hou van Franse kazen jij was, weliswaar ietwat belegen, al die dagen zo verdomd lekker