moeder en vader deze morgen stond ik bij jullie graf en trachtte heel stil te luisteren of er uit de grond geen stem zou fluisteren dag jongen wij zijn niet veraf
nu ik weg ben liggen mijn bloemen reeds te verwelken op het gras daaronder schaduwbeladen jullie glimlach en alles wat je voor me was
ik had alle kamers van mijn hart vrijgemaakt om er je laatste woorden in onder te brengen comfortabel in de zetel van een doorgezakte zin maar jij daagde niet op het heeft dan ook geen nut om mijn ontgoocheling achter tralies op te sluiten want steeds sluipt ze door de mazen naar het geeuwen van verloren gewaande dagen geen schijn van kans maakt oud papier om een gedicht te worden het onzichtbare dat zichtbaar was was er lang lang ik droeg de lucht in emmers terug verborg het licht in veel te kleine doosjes en gooide de regen terug naar de wolken maar altijd bleef ik van je houden onvoorwaardelijk zoals ik hou van Franse kazen jij was, weliswaar ietwat belegen, al die dagen zo verdomd lekker
de dag dat je komt neem me dan mee in een paprika-rode auto vol met liedjes van kris de bruyne naar de verre en stille wijngaarden of beter nog naar deftige huizen waar de dienstmeisjes met haar dat wappert als ze nee zeggen in de deuropening het licht van de dag uitdoen versier hen, leg hen uit hoe ze , tweede straat links, eerste rechts bij mij kunnen komen
breng me naar de kant van het water en maak de witte bootjes los ga met me vissen de vangst van het jaar een twee armen lange zeemeermin in glitterpak
laten we varen naar eilanden waar de avonden het water vertalen in goud waar kamers uit hun vensters stappen laten we luisteren naar het golvende groen praten met de uit de kluiten gewassen merels ik leg hen dan wel uit hoe ik met het zwaard rechtop maar met de moed in mijn schoenen naar de laatste veldslag tussen later en lang geleden ben gereden
ik schrijf je naam in elke hoek van de tijd waarin ik leef en leven zal tot de wind mij als maanzaad weer bij jou zal dragen om dan zacht als een praline te dansen op je huid
soms denk ik misschien is god me ooit vergeten toen hij petanque stond te spelen met de tuinman van het paradijs of grote krullen draaide in het blonde haar van zijn geliefkoosde engel
toch mag ik echt niet klagen ik heb twee schatten van kleinzonen en twee katten van de buren die ik 10 dagen niet heb gezien omdat ik op mijn door dezelfde god gezegende ouderdom druiven mocht plukken in de champagne spreek eerlijk bij elke buk kan het geluk niet meer stuk ...
Bedankt ... Swa, Simonne, Ghislaine, Lieve, Christianne, Caroline, Els, Denise, Hans, Jean-Marie, Kris, Eric, Jos, Flip, Luc, Mariette, Linda en nog zovele anderen voor het fijne gezelschap !
wie heeft er ooit het geluk uitgevonden dichters gingen ernaar op zoek en kwamen langs kastelen en kathedralen terug met het woord verdriet was dat een betere vondst ?
neem nu ergens een oorlog of een natuurramp je kan soldaten sturen of artsen zonder grenzen met in hun zog opblaasbare tenten maar wie levert het verdriet ?
het is anders dan haat, pijn of woede het is ook anders dan vergeten ik denk dat het een overtreffende trap is van onthouden geluk het moet gemaakt worden maar welke vakman kan dat nog ?
zoals ik van mijn kleinzonen hou zo legt een gedicht een arm om de woorden die ik schrijf een gedicht mag een paar maten te groot zijn zoals een regenjas als ik hen zie zie ik geen bomen maar landschap
bij het vallen van de avond kwam een groep woorden samen op een blad wit papier het duurde niet lang of ze begonnen zich goed bij elkaar te voelen een woord met een hoofdletter nam het woord en zei laat ons maar voor altijd bij elkaar blijven er hoeft er geen meer bij te komen we zijn nu een gedicht
ik zag haar gisteren op een overvolle trein en meteen stond ik perplex en paf ik dacht een avond met haar dat zou wat zijn maar in Herentals stapte ze af ...
ik denk dat dromen van holle spiegels gemaakt zijn maar jij niet in de kamerhoek hangt nog steeds je warmte als een jas aan de kapstok en je ondergoed ligt als een verspreide leugen op de houten vloer onze deur wacht 's middags op jouw schaduw die verkoeling zoekt ik heb, zoals altijd, het raam van mijn huis als een hemelbed open staan dromen blijven dromen maar jij niet daarom schrik ik 's nachts wakker omdat je door mijn droom wandelt en ik je niet kan vinden
de bloedrode bloemen gaan de perken te buiten maar de grassen blijven rechtop staan als messen in de vuist van de velden kijk ik heb een aardschok in mijn keel de schim van je ogen wandelt door mijn verbaasde woorden de zon in stukken boven het mos is geen teken bekijk me voel me nee, lees me toch niet
het was zomer en er was de muur en daarop de duiven opeens schudde de stilte haar manen en snelde naar het water ik dacht zo zouden wij ook moeten sterven als een zwerm opschrikkende duiven : ontploffen in de lucht
als ik dood ben verstrooi me dan tussen de felrode planten en de wortels van mijn dromen verstrooide professor zal hier of daar wel een plezante zeggen en dan , god, laat eens een onverwachte wind tussen het blauwe ruisen van de bomen zodat mijn as zijn richting uit zal komen
het is nog vroeg maar toch de zomer steekt de handen uit de mouwen en slaat me als een kameraad op de schouder je noemt mijn naam zoals de aarde bloemen fluistert tot het licht ik kijk naar het woord 'lieveling' dat schoorvoetend wegglijdt uit je mond je blijft eenzaam achter alleen je haar hangt traag om je heen je was zeven dagen om ontstuimig in te keer te gaan kijk hoe de duiven kirren en de bomen het hoofd voor je buigen
met twee touwtjes heb ik mijn mooiste gedicht gehangen aan de onderste tak van de boom bij het korenveld gisteren bij valavond stond een oude man voor de boom en, wat denk je van mijn gedicht vroeg ik hem het stoort me niet, zei hij, terwijl hij het met bloed doorlopen oog van de zon liet wegglijden achter het korenveld
in onze keuken staan alle confituurpotjes netjes gerangschikt op de plank naast elkaar met een etiket erop aardbei - rabarber - abrikoos zo moeten woorden zich ook voelen in een gedicht maar de plank met jij - ik - hou van is leeg en wat pijn doet is het niet hier zijn van je lach en de kleur van wit papier
denk aan een zwaluwvlucht schuin tegen de zon die bevelen schreeuwt tot de zwellende druiven in het veld de van bloed doordrongen klaprozen rijden zij aan zij naar het gevecht van de zomer en zie, daar slingert je lach als een lasso tussen de bomen van mijn herinneren nog steeds draag je de vreugde van champagne gevangen in je lijf zoals een ragfijn broekje zachte dijen in de greep houdt ja, je bent het verboden zijn het paradijs in de omheining van je lichaam je bent lang geleden en elk uur kortbij je bent de nacht die we nu hebben dichtgevouwen maar nog altijd ken ik de voornamen van je gewillige borsten
gehurkt in de tuin van deze zomer heb ik de messen voor ons tweegevecht geslepen op een veel te zachte boom
in hinderlagen met wandelende struiken en soldaten van glaswol en krantenpapier zingen mijn krijgers hun rooflied van liefde oefenen met kogels van onvrede
op hun gezicht een versteende glimlach als een uitvlucht voor morgen het regent buiten om je glanzend lichaam terwijl je de avond drinkt als een frisse cola