de bloedrode bloemen gaan de perken te buiten maar de grassen blijven rechtop staan als messen in de vuist van de velden kijk ik heb een aardschok in mijn keel de schim van je ogen wandelt door mijn verbaasde woorden de zon in stukken boven het mos is geen teken bekijk me voel me nee, lees me toch niet
het was zomer en er was de muur en daarop de duiven opeens schudde de stilte haar manen en snelde naar het water ik dacht zo zouden wij ook moeten sterven als een zwerm opschrikkende duiven : ontploffen in de lucht
als ik dood ben verstrooi me dan tussen de felrode planten en de wortels van mijn dromen verstrooide professor zal hier of daar wel een plezante zeggen en dan , god, laat eens een onverwachte wind tussen het blauwe ruisen van de bomen zodat mijn as zijn richting uit zal komen
het is nog vroeg maar toch de zomer steekt de handen uit de mouwen en slaat me als een kameraad op de schouder je noemt mijn naam zoals de aarde bloemen fluistert tot het licht ik kijk naar het woord 'lieveling' dat schoorvoetend wegglijdt uit je mond je blijft eenzaam achter alleen je haar hangt traag om je heen je was zeven dagen om ontstuimig in te keer te gaan kijk hoe de duiven kirren en de bomen het hoofd voor je buigen
met twee touwtjes heb ik mijn mooiste gedicht gehangen aan de onderste tak van de boom bij het korenveld gisteren bij valavond stond een oude man voor de boom en, wat denk je van mijn gedicht vroeg ik hem het stoort me niet, zei hij, terwijl hij het met bloed doorlopen oog van de zon liet wegglijden achter het korenveld
in onze keuken staan alle confituurpotjes netjes gerangschikt op de plank naast elkaar met een etiket erop aardbei - rabarber - abrikoos zo moeten woorden zich ook voelen in een gedicht maar de plank met jij - ik - hou van is leeg en wat pijn doet is het niet hier zijn van je lach en de kleur van wit papier
denk aan een zwaluwvlucht schuin tegen de zon die bevelen schreeuwt tot de zwellende druiven in het veld de van bloed doordrongen klaprozen rijden zij aan zij naar het gevecht van de zomer en zie, daar slingert je lach als een lasso tussen de bomen van mijn herinneren nog steeds draag je de vreugde van champagne gevangen in je lijf zoals een ragfijn broekje zachte dijen in de greep houdt ja, je bent het verboden zijn het paradijs in de omheining van je lichaam je bent lang geleden en elk uur kortbij je bent de nacht die we nu hebben dichtgevouwen maar nog altijd ken ik de voornamen van je gewillige borsten
gehurkt in de tuin van deze zomer heb ik de messen voor ons tweegevecht geslepen op een veel te zachte boom
in hinderlagen met wandelende struiken en soldaten van glaswol en krantenpapier zingen mijn krijgers hun rooflied van liefde oefenen met kogels van onvrede
op hun gezicht een versteende glimlach als een uitvlucht voor morgen het regent buiten om je glanzend lichaam terwijl je de avond drinkt als een frisse cola
mijn computer is een deel van mijn leven maar als jij komt dan stop ik even want met zoveel kabels op de vloer ligt een ongeluk zo op de loer even kijken, waar was ik geble...
ik herinner mij een gedicht dat ik nooit schreef, waarin de woorden veel wind door zich heen lieten waaien en moesten rijmen op jij en ik opeens schudde de stilte haar manen en snelde naar binnen het tochtte er van de hartstocht alles moest zich vasthouden en toen het over was bleken wij elkaar vast te houden streelden met onze grijpgrage handen over de dagen die nog moeten komen als over de snaren die van de hete druppels van de zomer zingen
zoals je spreekt tegen de regen val maar regen val maar zacht als het al meer dan een uur regent zo zeg ik slaap maar zacht tegen mijn kleinzoon als hij al twee uur slaapt en uren later heb ik het daar vanbinnen nog altijd een beetje warm van zoals onze rode thermosfles
Van gisteren tot en met dinsdag is het in Geel weer de "wereldberoemde" Palmenmarkt met ontelbare (naar het schijnt zijn het er 136) attracties, lachende kinderen, friet- en smoutebollenkramen ... en veel geldbeugels met een flinke deuk !
je opende jouw aanhalingstekens en met zachte hand liet je me binnen ik hou van jou schreef je met een late zon in je haar en je ogen openden zich als een blauw valscherm boven het onhoorbare ritselen van je dijen toen sloot je weer de aanhalingstekens en niemand kon nog binnen en niemand kon ons zien je omhelsde me met al jouw nachten
dag, buurman, alles goed ? ik ben uw buurman niet. je lijkt toch als twee druppels water op mijn buurman er zijn er meer die dat zeggen. wie dan ? die eigenaardige mensen die naast mij wonen...