ik hoor de winter want het vriest dat het kraakt de meeuwen fladderen gaten in de lucht drie koeien in de wei met hun hoge schoft naar het noorden koud zeggen ze tegen mekaar ik voel je lichaam tegen het mijne zo warm als een brood dat net uit de oven komt de grond bevroren als een uitdeinende klomp vlees bessen aan de struiken rijp en rood als bloedblaren morgen gaan de merels er mee vandoor en als dan alles donker wordt dan brandt er in jou nog licht
jij staat altijd op mij te wachten zoals het glas wijn staat te wachten op de lippen vol en geduldig daarom wil ik je blijven dragen als een warme jas, me opvouwen in je armen, voor altijd met mooie woorden je haren strelen
de rimpels tussen mijn wenkbrauwen worden gladder vangen minder schaduw jij strijkt mijn gezicht glad want jij bent mijn antirimpelcrème voor mij is dit een geruststellende gedachte elke dag die ik ouder word heb ik je meer nodig jij bent de vierkantswortel die me uit de oneindigheid trekt
achter de lakens van het licht heb ik je geofferd liet ik je as neerregenen op de lippen van de seizoenen maar steeds staan tussen mijn ogen en jouw tranen die koffer en de afstanden van zoveel uren naar het vuur van de passie in een franssprekend land
schrijven doe ik graag liever dan spreken als ik schrijf hoort niemand waar ik ben hoort niemand hoe ik struikel over de stoep van mijn woorden niemand ziet dan de achtergebleven broodkruimels op mijn slechtgeschoren wang niemand ziet dan dat mijn verlangen angst is geworden niemand hoort dan dat ik je mis
er hangen duizend spreeuwen kwetterend in de oranje lucht een kleed dat boven mijn tuin wordt opgeschud lang en dun en dan weer dik als een luchtballon stuk voor stuk felle zwarte krijsers als groep imposant en angstaanjagend heersers van het luchtruim
is het de wijsheid of de onrust die ze elk jaar vlucht na vlucht naar het zuiden drijft