o primavera
heerlijke bloemennaam,
betekent ook begin
Over mijzelf
Ik ben Van Overstraeten Nicole, en gebruik soms ook wel de schuilnaam yasmin.
Ik ben een vrouw en woon in Halle 1500 (België) en mijn beroep is gepensioneerde leerkracht Nederlands.
Ik ben geboren op 30/06/1946 en ben nu dus 78 jaar jong.
Mijn hobby's zijn: poëzie, theater, oosterse cultuur, muziek en koken.
Ik publiceerde 4 dichtbundels (De dagen van de winter, Jagen, Sapkracht en De tuinen van Thevenet). In 2006 acteerde ik in 'De koffers zijn gepakt', een theaterproductie van het Masereelfonds, als eerbetoon aan Bertold Brecht.
een lief okerkleurig scharminkel
literatuur, cultuur, small talk
14-01-2016
Van eenzame vogels en mysterieuze geogliefen (2)
Het smalle pad naar het innerlijk
Ik wil Lieve Thiebauts verzen op me laten afkomen en de gevoelens, associaties en gedachten die ze in mij opwekken neerpennen. Dit is geen echt wetenschappelijke werkwijze en het gevaar bestaat dat ik onbedoelde betekenissen vind. Toch verkies ik een intuïtieve lezing van de poëzie van Lieve Thiebaut. Ik noteer bij voorkeur het volledige gedicht: citaten vernietigen dikwijls de organische structuur van een tekst en doen afbreuk aan de bedoeling van de auteur.
In de dichtbundel Nacza, die eigenlijk een weerslag zou moeten zijn van een reis naar Zuid-Amerika en bol zou moeten staan van verwijzingen naar bijvoorbeeld de schitterende Inca- en Maya-cultuur, vind ik in het gedicht maar naar Nazca keer ik eens terug (p. 22) sporen terug, die ontegensprekelijk wijzen op …. een oosterse ingesteldheid. De openingszin van The Narrow Road to the Deep North luidt als volgt (fragment): Days and months are travellers of eternity. So are the years that pass by... I myself have been tempted for a long time by the cloud-moving wind - filled with a strong desire to wander.* Vrij vertaald klinkt dit zo: Dagen en maanden zijn reizigers in de eeuwigheid. Zo ook de jaren die voorbijgaan... Ik heb me lange tijd laten leiden door de wolkenwind, vol van de begeerte om te zwerven. Lieve Thiebaut schrijft:
maar naar Nazca keer ik eens terug alleen en zonder haast de vlakte zien waar ooit een God (om welke reden ook) de sporen van mijn herkomst liet mij uitzond met amper een herinnering
zelf weert hij jaren en getijden, raakt in zijn hunker soms mijn ziel maar laat mij - waarom die twijfel? - wijl ik mij opmaak in zijn spiegeling
in lijnen, cirkels en gesteenten wisselen tijden zonder haast zo laat mij wanneer ik zonder zichtbaar teken de weg naar Nazca nemen ga
Lieve Thiebaut verlangt naar tijden zonder haast. Deze instelling is wellicht een voorformulering van ons modern begrip onthaasten. Zij wil de vlakte zien waar ooit een God de sporen van mijn herkomst liet en de weg naar Nacza nemen, wat duidt op een behoefte aan ruimte, aan zwerven, een verlangen en zoeken naar; zij wil een reis ondernemen … om zo inzicht te verwerven in zichzelf en tegelijk te ontdekken hoe de mens in de kosmos functioneert.
Allene vogels
Lieve Thiebaut vindt duidelijk haar inspiratie in de natuur. Veel van haar gedichten beginnen met een natuurbeeld en deinen verder uit naar melancholische notities over vergankelijkheid, eenzaamheid, stilte en het terugplooien op zichzelf. Opvallend is dat zij het in de bundel Nazca meerdere malen over vogels heeft, symbolen bij uitstek van vrijheid, vluchten, ruimte, reizen, een nest bouwen, de dood.
De dichteres is blijkbaar bang voor vogels, bang om de vlucht in de ruimte, want de vlucht, zowel als het leven, is een droom. Alles eindigt in stilte, weemoed en eenzaamheid:
en altijd zijn er de vogels buiten de kruimeldieven waarop de stilte wacht de zwermen die ons ’s avonds overvliegen onzeker beeld wanneer de stad mee donkeren gaat de spreeuwen in verhaaste golven op een vermoeden vluchten gaan
en ik weet niet waarheen
sinds de herfst heeft zich de stilte ingekleed wijl niets herneemt maar even dromeloos verderdrijft
vlucht ik de plaats die zo verlaten lijkt?
Een van de mooiste gedichten uit de bundel is tegelijk het meest weemoedige:
in dit huis van stilte troon ik als het geluidloos licht al wat ik raak hertekent zich neemt vorm en aangezicht in mijn gebaar
en toch hoe donker is het hart dat zoveel weemoed schiep
Ergens heb ik gelezen dat mensen die niks posten op facebook, de interessantste levens hebben. Misschien is dat wel waar. Eigenlijk moeten facebookers gewoon veel tijd hebben en zich heel erg vervelen, om zo de hele tijd door met hun slimme phone te kunnen prutsen. Afgelopen jaar heb ik als experiment even meegeliked. Het resultaat was niet alleen ontluisterend, maar vooral ontgoochelend. De overdaad aan onnozele posts (tja, je laat een scheet en plaatst dit event op facebook) irriteerde me bovenmatig, Als er dan iets interessants gepubliceerd werd, hield ik me de hele tijd bezig met op het schermpje van mijn smartphone te tikken en te wrijven, want ik moest liken en nog eens liken. Besluit: wat een tijdverlies!
In 2015 heb ik desondanks toch heel wat 'posts' bijeengeschreven, niet op facebook, maar wel in tijdschriften, verzamelbundels, op mijn blogs... Ik schreef een 10-tal recensies (goed voor 5000 woorden), de inleiding bij een verzamelbundel over Gerrit Achterberg en een essay over de dichteres Lieve Thiebaut uit Sint-Pieters-Leeuw, dat uiteindelijk in december in WEL, tijdschrift van de Universitaire Werkgroep Literatuur en Media in Leuven, werd gepubliceerd.
De aanleiding voor dit essay was niet alleen mijn waardering voor dit kleine, pittige vrouwrje, dat 's nachts, in het geniep, haar gedichten schrijft, zonder daarmee naar buiten te komen - wat anders dan de gilletjes en schrikkelmoves die dichters tegenwoordig produceren!
In haar jeugdjaren had Lieve al een en ander gepubliceerd, oa een dichtbundel met de intrigerende titel NAZCA. De lijnen van Nazca zijn geogliefen, tekeningen in het zand van de pampa's van Jumana en Nazca in Peru. De tientallen figuren van dieren, honderden geometrische vormen en duizenden lijnen en lijnenspellen zijn in het woestijnzand van de hoogvlakte van Peru lang bewaard gebleven. De hoogvlakte is een van de droogste gebieden op aarde met een gemiddelde jaartemperatuur van 25 graden Celsius. Het is er bijna altijd windstil en er valt vrijwel geen regen, zodat de lijnen duizenden jaren bewaard bleven.
Maar de gedichten in NAZCA gaan niet alleen over geogiefen, integendeel: het zijn fragiele aantekeningen over...
Als u naar beneden scrolt, beste lezer, wordt uw nieuwsgieriheid bevredigd. Let wel: mijn essay zal ik verdelen over enkel posts op deze blog, want het is een lang werkstuk, het aantal woorden kan ik me nu niet onmiddelllijk herinneren.
Van eenzame vogels en mysterieuze geogliefen Essay over de poëzie van Lieve Thiebaut
Inleiding
Sommige dichters doen er alles aan om in de belangstelling te blijven en voortdurend op de voorpagina van literaire tijdschriften te worden vermeld. Andere auteurs werken jaren in stilte verder, alhoewel de kwaliteit van hun werk steeds beter wordt. Zo iemand is Lieve Thiebaut uit Sint-Pieters-Leeuw. Zij debuteerde in 1978 met de bundel Allene vogels, uitgegeven bij Panther Paperback. In Kalender 81 publiceerde zij gedichten samen met Anna Malibran en Hildo Leroy. In 1979 kreeg zij de prijs van het tijdschrift Schuim; in 1982 kreeg zij een vermelding voor een cyclus van tien gedichten uit de bundel Nazca (eerste tweejaarlijkse prijs van De Bladen van de Poëzie), in datzelfde jaar uitgegeven bij de Leuvense Schrijversaktie, in de reeks Leuvense Cahiers. In 1992 kwam uiteindelijk De Steen van Rosette op de markt, haar meest gestroomlijnde uitgave. Een vierde bundel is ongeveer klaar, na twintig jaar zwijgen, of beter: na twintig jaar geen tijd te hebben gehad om met uitgeven bezig te zijn, want het gezin, het werk, het leven gingen voor. Lieve Thiebaut bewondert Li Po en Du Fu, de klassieke Chinese dichters uit de Tang-dynastie (618 tot 908)*. In dit essay trek ik echter resoluut de lijn door naar het meesterwerk van de Japanse haiku-dichter Matsuo Bashō, Oku no Hosomichi 奥の細道, of おくのほそ道, vertaald in het Engels als The Narrow Road to the Deep North, in het Nederlands De smalle weg naar het verre noorden*. Matsuo Bashō werd beïnvloed door ….. jawel, de klassieke Chinese dichter Du Fu, die ook veel reisde en daaromtrent onsterfelijke poëzie schreef. Ik bespreek eerst de bundel Nazca*, daarna zoek ik naar Lieve Thiebauts verwantschap met het Verre Oosten.
De kosmos bestuderen en de wandeling van de maan in de pampa
Nazca is een bundel met sobere kaft en 40 fragiele, licht-melancholische gedichten over eenzaamheid, liefde en vergankelijkheid, met als belangrijkste kenmerken: eenvoudige formulering en intelligente woordgevoeligheid. Intrigerend toch, de titel van de bundel: Nazca. Na enige research kwam ik tot de ontdekking dat de lijnen van Nazca geogliefen zijn, tekeningen van dieren, geometrische vormen en duizenden lijnen en lijnenspellen, tussen 200 vóór en 600 na Chr. vervaardigd door de Nazca- en Paraca-indianen in het woestijnzand van de pampa's van Jumana en Nazca …. in Peru! In de jaren ‘30 van de 20ste eeuw formuleerden wiskundigen Maria Reiche en Paul Kosok de hypothese als zouden de lijnen en figuren een gigantische astronomische kalender zijn. Maria Reiche schreef: wij kunnen op elke lijn iets ontdekken: het pad van de zon in het verleden, of het voorbijgaan van een verre ster, het verschijnen van een of andere constellatie of simpelweg de wandeling van de maan in de pampa. Ongeveer tweeduizend jaar geleden hebben de oude bewoners van Nasca hier een ruimtestation gemaakt om de kosmos te bestuderen. Help, wat had dichteres Lieve Thiebaut in ‘s hemelsnaam te maken met Peru? En met astronomie? Ik wou hier toch zoeken naar aanwijzingen betreffende een delicate oosterse verwantschap? Maar hoe meer ik me verdiepte in de mysteries van Nacza, hoe meer ik ontdekte dat levenshoudingen, godsdiensten, mythen en filosofieën in oude culturen op verschillende continenten meer verwantschap met elkaar vertoonden dan men op het eerste zicht zou denken. Dit essay is niet de geschikte plek om op dit item dieper in te gaan, daarvoor ontbreekt de ruimte en de tijd. Ook vraagt zo’n project wellicht jarenlange studie in domeinen die niet rechtstreeks met poëzie te maken hebben.
Gisterochtend tot mijn verbazing een mooie reactie gekregen op mijn vorig blogbericht. Een mysterieuze lezer, genaamd Retro stuurde mij, tegelijk met zijn (of haar) appreciatie, een link naar een video met schitterende muziek van Jocelyn Pook, een Engelse 'film music composer who also writes for television, theatre, dance & the concert platform'. Zij maakte oa de filmmuziek bij The Merchant of Venice, uitgebracht in 2004 door Michael Radford....met Al Pacino, Jeremy Irons, Joseph Fiennes en Lynn Collins.
Tegelijk kon je op het UTube-filmpje een slideshow bewonderen, waarbij portretten van dames, geschilderd door niet minder dan Leonardo da Vinci door elkaar vloeiden, met als resultaat een amalgaam van een schitterende song, op tekst van William Shakespeare en een unieke beeldervaring van een reeks gracieuze dameskopjes uit de 15de eeuw!
Dit is de link: https://youtu.be/KxGVZ5xiqNs
En dit zijn de lyrics:
"How sweet the moonlight sleeps upon this bank. Here will we sit and let the sounds of music creep in our ears. Soft stillness and the night become the touches of sweet harmony, sweet harmony. Sweet harmony."
Sung by Andreas Scholl Lyrics by William Shakespeare, 1598 Music adaption by Jocelyn Pook
Category Music License Standard YouTube License
Ik zocht ook de originele tekst van William Shakespeare op:
(Act 5, scene 1, page 4)
How sweet the moonlight sleeps upon this bank! Here will we sit and let the sounds of music Creep in our ears. Soft stillness and the night Become the touches of sweet harmony. Sit, Jessica. Look how the floor of heaven Is thick inlaid with patens of bright gold. There’s not the smallest orb which thou behold’st But in his motion like an angel sings, Still choiring to the young-eyed cherubins. Such harmony is in immortal souls, But whilst this muddy vesture of decay Doth grossly close it in, we cannot hear it.
Wow! ik speelde dit fimlpje verscheidene malen af en opende ook andere UTube filmpjes van Jocelyn. Betoverend mooi vond ik dit allemaal! Zo vroeg in de stille ochtend, met een kopje koffie op mijn desk en dan die tsunami van schoonheid... Mijn dag kon niet meer stuk!
Tenslotte, beste lezer, laat ik U nog deze portrettengalerij bewonderen, die ik met toch wel ingespannen research heb verzameld. Mijn bedoeling is U te laten meegenieten van mijn verrukkelijke schoonheidservaring, ik hoop dat ik hiermee uw dag ook een beetje sweeter heb gemaakt.
Een prettig eindejaar...
Female head (The Lady of the Dishevelled Hair) (or La Scapigliata) Painted by: Leonardo Da Vinci Location: Galleria Nazionale, Parma, Italy
Detail of the Angel, from The Virgin of the Rocks (The Virgin with the Infant St. John adoring the Infant Christ accompanied by an Angel), c.1508 (oil on panel), Vinci, Leonardo da (1452-1519) / National Gallery, London, UK / The Bridgeman Art Library
Head of a Young Woman Painted by: Leonardo Da Vinci
Woman's Head Painted by: Leonardo Da Vinci Location: Galleria Degli Uffizi, Florence, Italy
Head of Leda Painted by: Leonardo Da Vinci Location: Royal Library, Windsor Castle, London, England
is poëzie lezen een grote troost. De verzen van Jozeph Brodsky (1940-1996) zijn verslavend, en de verzamelbundel Strohalmen voor de lezer, een keuze uit de gedichten, uitgegeven door de Bezige Bij (een turf van meer dan 1000 pagina's) ligt naast mijn bed op de vloer; soms stop ik Brodsky onder mijn hoofdkussen, in de hoop dat zijn gevleugelde woorden in mijn dromen zullen dwalen.
Ik kende reeds zijn Romeinse elegieën (zie bericht van 24-03-2011), maar ontdekte in deze verzamelbundel ook tal van andere gedichten geïnspireerd door de klassieke mythologie. Bijna per toeval, bladerend in dit volumineuze boek, bleef ik lezen p. 592. Het gedicht Vertumnus, 16 strofen lang en gedrukt over 9 pagina's en opgedragen aan zijn Italiaanse vertaler Gianni Battafava, intrigeerde mij ogenblikkelijk. Deze naam alleen al!
Jozeph Brodsky en zijn Italiaanse vertaler.
2. De openingszin van strofe I was het startsein van een lectuur waar ik nu al dagen en dagen aan verknocht ben. Ik lees en lees en gniffel en ben 'gepakt'.
Ik ontmoette je voor het eerst op breedtegraden die jou vreemd waren. Je had die grond nog niet betreden, wel was je faam tot die contreien doorgedrongen waar fruit doorgaans vervaardigd wordt van klei. Tot aan je knieën in de sneeuw rees je daar op, wit, spiernaakt bovendien, in het gezelschap van eenbenige, evenals naakte bomen, in een hoedanigheid van expert op het gebied van lage temperaturen. 'Romeinse godheid' luidde het nogal verbleekte naamplaatje.
Vertumnus and Pomona (1717) by Francesco Penso, in an allée of the Summer Garden, St. Petersburg
3. Haha, wie was toch die VERTUMNUS?
Vertumnus was een god van de herfst, die vooral de boomgaarden bewaakte en een rijke overvloed van vruchten schonk. Hoewel zijn Latijnse naam hem aanduidt als een echte Romeinse god, verhaalde de mythe dat hij uit Etrurië naar Rome was overgekomen en daar op een van de drukste gedeelten van de stad een woonplaats had uitgekozen.
Hij werd meestal voorgesteld als een krachtig man met een krans van dennentakken op het hoofd. In zijn rechterhand houdt hij een krom tuinmes, in de linker een herdersstaf, terwijl hij in een dierenvel, dat om zijn schouders hangt, alle goede gaven die hij uitdeelt met zich meedraagt. Zijn voornaamste eigenschap is dat hij willekeurig van gedaante kan veranderen.
Brodsky vertelt over een ontmoeting met een standbeeld van VERTUMNUS. Wonderlijk genoeg ondergaat dit standbeeld een metamorfose en verandert in een levend wezen, een wezen dat verschillende gedaantes aanneemt, oa ook de gedaante van Battafava.
In strofe II en strofe VII evoceert Brodsky deze gedaantwisselingen:
Volgens de aantekeningen achteraan in de bundel verandert Vertumnus hier misschien in Gianni Battisfava!
Zie de schoenen vna Balenciaga...
In strofe V zegt Vertumnus het duidelijk:
Wees niet verbaasd. Mijn specialiteit is de metamorfose.
Al wie ik aankijk wordt onmiddellijk mij.
4. Op het einde van dit verhaal laat de dichter zich 'in een smakeloos gemeubileerde kamer' op zijn handen en voeten zakken, krabt met zijn nagels over het parket, alsof Vertumnus daaronder ligt verborgen (omdat de vloer warmte uitstraalt). Terwijl in de aanpalende kamer rokken ruisen, vaatwerk rInkelt en het naar vorst ruikt, fluistert hij, zijn wangen tegen de natte vloer gedrukt: 'Vertumnus, kom terug'.
In Vertumnus gaat het dus duidelijk over meer. Brodsky laat Vertumnus filosoferen over het temporaire van het geluksgevoel, een gevoel dat goden niet kunnen ervaren, omdat zij eeuwig zijn. Stervelingen kunnen wel gelukkig zijn, omdat zij maar voor een tijdje op aarde verblijven. In strofe 7 ervaart de dichter zo'n geluksgevoel:
Nowadays I sense that behind my back also stretches a street overgrown with colonnades, that at its far end also shimmer the turquoise crescents of the Adriatic. Their total is, clearly, your present, Vertumnus -small change, if you will; some loose silver with which, occasionally, rich infinity showers the temporary. Partly out of superstition, partly, perhaps, because it alone-- the temporary -is capable of sensation, of happiness.
Besluit: laten we dus van ons geluk genieten, al is het maar tijdelijk!
5. Maar het leukst is misschien nog wel het liefdesverhaal van Vertumnus en Pomona - gevonden al surfend op google:
Vertumnus and Pomona (1630, Paulus Moreelse)
'Men wist te verhalen van zijn liefde voor Pomona, die ook een godin was van de tuinen en altijd bezig was met enten, snoeien en gieten, kortom met alles, wat het verzorgen van de tuinen betreft. Zij was met zoveel ijver daarvoor bezield, dat zij niets wilde weten van de liefde, waarmee de Faunen en Saters en ook Silvanus haar vervolgden, zij verborg zich voor hen in haar goedgesloten tuin. Ook Vertumnus kwam en dong naar de hand van Pomona, tevergeefs. Steeds nam hij nieuwe gestalten aan, om haar toch te kunnen zien en zo mogelijk haar liefde te winnen, maar zijn pogingen bleven ijdel. Eindelijk nam hij de gedaante aan van een hoogbejaarde oude vrouw, en leunende op een stokje strompelde hij de tuin binnen, bezag daar alles, bewonderde veel en kuste de godin. Daar stond nu een olmboom, waarom wijnranken vol heerlijke druiventrossen zich slingerden. Het oudje wees op die boom als op het zinnebeeld van de echt, wanneer man en vrouw elkaar weerkerig steunen en helpen. Zij sprak daarop veel van de eerlijke, trouwe liefde van Vertumnus en ried Pomona aan zijn aanzoek niet af te slaan. Zij verhaalde daarbij van een nimf, die door Venus wegens haar hardvochtigheid en preutsheid in een steen was veranderd en drong er nogmaals ten sterkste op aan, dat de godin eindelijk de wensen en gebeden van Vertumnus verhoren zou. Dit gezegd hebbende ontdeed de god zich plotseling van zijn aangenomen gedaante, liet al wat er ouds en vrouwelijks aan hem was varen en vertoonde zich in zijn jeugdige kracht en schoonheid. Zo Pomona hem nu geen gehoor gaf, had hij besloten geweld te gebruiken, maar geweld was niet meer nodig. Ook de godin voelde de zoete smart van de liefde en staarde met verrukking op de schone gestalte van de god. Voortaan waren Vertumnus en Pomona, ook in den eredienst, onafscheidelijk verbonden.'
Joseph Brodsky, Kees Verheul (samenst.) Strohalmen voor de lezer een ruime keuze uit de gedichten
Uitgeverij De Bezige Bij, juni 2015 gebonden met leeslint, 1152 pagina’s
Een paar dagen geleden kreeg ik dit bericht in mijn mailbox:
Beste stadsdichter,
Lang geleden dat we elkaar nog eens gehoord/ontmoet hebben. Maar daarom hebben we niet minder stil gezeten.
Enkele jaren geleden heb jij je medewerking verleend aan het literair parcours ‘Dichter bij Vroeger’ in Halle. En opnieuw zou ik een beroep op jou willen doen. Ik leg het even uit.
De panelen van ‘Dichter bij Vroeger’ staan 3 jaar later nog steeds in het straatbeeld en ook de wandeling doet het nog steeds vrij goed bij Toerisme Halle. We willen de poëzie en ook de info op de borden naar de toekomst ontsluiten voor blinden en slechtzienden. Daarom gaan we de borden voorzien van een QR-code. Wandelaars die met een ‘QR Code Reader’ op hun gsm/tablet/of weet ik veel welk apparaat/ de QR-code scannen krijgen dan het gedicht/info te horen. Met deze verrijking richten we ons trouwens niet alleen tot de blinden en slechtzienden maar tot iedereen. Een gedicht ‘horen’ geeft immers een andere beleving dan een gedicht ‘lezen’.
Daarom hadden we graag gebruik gemaakt van jouw stem. De bedoeling is dus dat je in de studio je eigen gedicht(en) even komt inlezen. Indien je thuis over de nodige opnameapparatuur beschikt mag je de file ook doorsturen.
In het andere geval zou ik je willen uitnodigen in de studio. Ik zou deze opnames willen concentreren op 2 voormiddagen. Ofwel nu zaterdag 12/09 (11u-12u) ofwel zaterdag 26/09 (11u-12u)
Graag een seintje of je je op één van deze 2 momenten kan vrijmaken. De opnames zouden plaats vinden in Halle (in de studio’s van Stadsradio Halle, Brgensesteenweg 94 (vlakbij rotonde Zwarte Kat)
Sympathieke groet,
Geert Vanhassel
Wij dus verleden zaterdag naar de Steenweg op Bergen
Een eerste groep Halse dichters (3) breiden een vervolg aan het project Dichter bij vroeger. In de opnamestudio van Stadsradio Halle moesten we onze gedichten inlezen, met een koptelefoon op. Dan kun je jezelf horen lezen. Een superleuke ervaring!
(Met dank aan Geert Vanhassel).
MOLENBORRE
trompe l’oeil of vreemdgaan van ogen niet de zwarte madonna blikt meedogend over dit galactisch wit. aan de lunkerkant gloeit een lantaarn, alsof deze muren licht verlangen, alsof dit wit zijn niet genoeg heeft aan sneeuw.
de oude huizen kijken koud en slaperig naar niets. als reuzen van sneeuw leunen zij zacht tegen elkaar, tijdeloos en teder, zij knuffelen en zoenen zich scheef. temidden van dit koele knetterwit, het frisse grijs van ijs. een muur
staat haaks op dit sprookje van blauw. daar waar eens de rivier zich verloor tussen modder en goor, dekt smetteloze sneeuw de opening, de bron.
Dit is de dichter Etienne Devisch. Het gedicht dat hij voorlas, kon ik niet horen. De deuren van de opnamestudio waren potdicht!
En dit is de dichter Pieter Deelen.
Mijn gedicht, aan het kanaal...
DAMPDECOR
op de brug over het kanaal zie ik eindelijk de mist. spelende ijle spokenkinderen over donkergroen water. een koude horizon, met vuilbruine okers. achter schaduwen laten bruisende oevers zich vermoeden. boomtoppen bedekt met rokerige chocolademousse. de moorkoppen van turner, bedenk ik, en gloednieuw schuimig schilderij. hoe ben ik in dit dampdecor nu het dodelijkst? ordenen, zegt hij, ordenen. erg belangrijk.
naar alle afspraken gaan. elke dag één appeltje eten. en last hebben van het verleden, de heks die ik was. naar de zonnekant lopen, ondanks de zon. de baan oversteken, ondanks de voorbijrijdende wagens. ondanks het vogellijkje voor me op de weg. een glazen deur die ik niet openkrijg. blauwe vingertoppen onder schitterend bahama rood. duwen, zegt hij, duwen. zie je wel, dat je moet duwen?
EN HiERONDER NOG ENKELE KIEKJES VAN DE LITERAIRE WANDELING, ANNO 2013
ik stuurde mijn gedicht naar een rits vriendinnen.
ik kreeg enige hartverwarmedne reacties... zie bijlage!
Enkele dicheressen (want zo noemen ze zich toch) reageerden niet, of een beetje lacherig.
Toegegeven: dit is een eenvoudig gedicht, zeker niet beantwoordend aan de huidige trends van krullen en woordcabriolen met ultra verdichting als effect. Maar hoe spreek je tegen een kleuter, toch niet zoooo!
Had ook veel schroom bij het het schrijven van de verzen: wou abslouut neit de indruk wekkern dit item te gebruiken voor eigen glorie.
De letterkundige elite had nochtans ook al commentaren geplaatst in kranten en magazines, op facebook... Peter Verhelst, Mark Eyskens, (Zie bijlage in vorig bericht) Dimitri Verhulst, Monika van Paemel en natuurlijk in eerste instantie Ilja Leonard, die met zijn column in NCR Handelsblad al enige tijd de angsthazerige reacties van de goegemeente bekritiseert. Mooi zo! Toch vind ik weer: mannen pronken met hun politieke, intellectuele en maatschappelijke connotaties, dames schrijven warmer, concreter en emotioneler...
Ach, er is een kind verdronken, binnen enkele weken een fait-divers.
Jullie zien mij hier (een beetje uitgeput) genieten van een Koninckske op het terras van Blue Note in Halle. Was net terug van een optreden in DEN HOPSACK, een artiestenkroeg in de Grote Pieter Potstraat in Antwerpen, op 30 augustus 2015.
Poëzie. De Vereniging van Vlaamse Letterkundigen (VVL) organiseert de literaire voordrachten ‘Publiek Geheim’ in Den Hopsack. Tijdens de Cultuurmarkt staan VVL-leden op het podium: o.a. Ferre Denis, Pierre Magis, Tony Rombouts, ann van dessel en Nicole Van Overstaeten dragen voor uit eigen werk.
www.letterkundigen-vvl.be
Het was een snikhete dag, niet bepaald mijn weertje! Bij thuiskomst ontdekte ik trouwens drie reuzenblaren op mijn voetjes, oei, oei, pijnlijk! Stom van me dat ik mijn nieuwe rode Van's had aangetrokken, maar ze pasten bij mijn rode kleedje, vandaar...
De heren (Ferre Denis, Pierre Magis, Tony Rombouts) waren als steeds voortreffelijk. Maar toch wil ik in deze post de dames in de bloemetjes zetten, want zowel ann van dessel als Annmarie Sauer lazen sublieme teksten voor. ann van dessel (jaja, met kleine letter) was de enige die het aandurfde een geëngageerd gedicht voor te dragen over het vluchtelingenvraagstuk en de negatieve informatie die op de mensen wordt afgevuurd door de angsthazen... en zij deed dat met een super-élan. Annmarie Sauer las een gedicht voor waarin als experiment het woord ik was weggelaten (!) en zelf droeg ik een gedicht voor uit mijn collectie Vijftig tinten aubergine.
Een beetje om te lachen, ik slamde de song I just wanna make love to you van Etta James en had binnenpretjes...
Ik voeg het gedicht van ann van dessel aan deze post toe, de andere gedichten kunt u lezen in de bijlagen!
Zelfs
Dat er voor hen wordt gezorgd. Zelfs een huis krijgen ze. Terwijl wij. En dat ze wél allemaal een iPad hebben om de weg te weten. Die moet toch opladen,’s nachts,
ergens? Dat ze dus geld hebben, wil ik zeggen. Veel geld. Wat denk je dat zo’n oversteek kost? Dàt kunnen ze wel allemaal betalen. En wij maar werken.
‘Eenenzeventig lichamen gevonden in vrachtwagen, smokkelaars opgepakt. De vluchtelingen werden dood aangetroffen in een oplegger van een koelwagen die geparkeerd was op de pechstrook aan de autosnelweg A4
in de Oostenrijkse deelstaat Burgenland. De weg ligt niet ver van de grenzen met Slovakije en Hongarije, waarlangs duizenden vluchtelingen de laatste dagen Europa binnen proberen te geraken.’
Verleden woensdag de laatste uitstap van de maand augustus: de tentoonstelling Faciing Timein het Waalse stadje Namur.
Félicien Rops (Namen, 7 juli 1833 - Essonnes, 23 augustus 1898) in schitterende symbiose met onze Vlaamse Jan Fabre.
Rops was, volgens wiki, een Belgisch graficus, schilder en karikaturist. Zijn werk is veelal satanistisch en licht pornografisch getint. De vrouwenfiguren, die de verleiding en het Kwaad personifiëren, zijn doorgaans gemodelleerd naar de Vlaamse meisjes waar Rops zo verzot op was. Jan Fabre is een vernieuwende beeldend kunstenaar, theatermaker en auteur die al meer dan 35 jaar aanzien geniet in de internationale kunstwereld. In een artikel van 2011 vertelt hij dat als hij één kunstwerk uit een museum mocht stelen, het Pornocratès van Félicien Rops zou zijn.
'Vandaag nodigt Rops Fabre postuum uit voor een ontmoeting in alle hoeken van zijn stad, Namen. Een ongezien parcours langs musea en in de open lucht voert u mee op ontdekking in de stoutmoedige en beroerende werelden van deze twee Belgische kunstenaars. In het Museum Félicien Rops en het Maison de la Culture: tentoonstellingen van werken die de twee kunstenaars nauw met elkaar verbinden, tussen levenskracht en doodsdrift. In de Citadel en het stadcentrum: sculpturen in de open lucht.'
We hadden honger toen we van de trein stapten en onze uitstap begon met een lekkere lunch bij La mère Céleste in de rue du Président, hartje Namur, in de oude stad. Ik genoot van een lekkere boekweitpannekoek, Lieve koos voor een Salade Niçoise. Het interieur van deze bistro was zeer oud, met een authentieke, ruwe plankenvloer.
De strotjes in deze wijk: met resto's, terrasjes en leuke winkeltjes. Ik ontdekte bij Marie Chat handgehaakte broches in de vorm van bloemen, in mauve lila purper rose rood en kobaltblauw. Super!
En op de pleintjes verrassingen, zoals deze kleurige muurschildering.
'L'ancienne église Saint-Ignace des jésuites à Namur, actuellement église Saint-Loup, est considérée comme un des plus beaux édifices baroques du XVIIe siècle en Belgique.'
Op weg naar de rue Fumal, waar het Ropsmuseum zich bevindt.
Deze Pantin van Jan Fabre verwelkomde ons bij de ingang van het museum.
Rops inspireerde zich op de ideologieën van de Fin de Siècle waar de geest van de decadentie aanwezig is en weerspiegeld wordt in de kunst en de literatuur. Rops illustreerde dichtbundels van Mallarmé, Baudelaire, Verlaine. Erotiek, prostitutie en satanisme zijn niet ver af.
In dit schilderij amuseert deze schaars geklede dame zich met een deftige heer.
Van Fabre!
Tot mijn grote verbazing tekende Rops ook modeplaatjes. Ik vond ze zo schattig, dat ik bijna de hele reeks fotografeerde.
Deze heer in stofjas met zijn neus in het schilderij is Jan Fabre. Oh! oh! Hij bloedt dood!
Tot slot dit heerlijke schilderij van de Belgische badplaats Heyst. Nu Knokke-Heist, vermoed ik. Een bewijs dat Félicien Rops ook gewoon schilder was.
Ach, eigenlijk prefereerden wij Rops boven Fabre. Ondanks Fabres fantasie, originaliteit, fabuleuze energie en technische vaardigheden voor het concipiëren van installaties... niets gaat boven de verfijnde tekenkunst van Rops, zijn liefde en interesse voor vrouwen zijn een balsem op mijn vrouwelijke ziel.
Maar toch bleef ik bijna een half uur lang kijken naar een filmpje van Fabre, getiteld Lanceloot, waarin hij gesticuleert als een echte middeleeuwe ridder, met harnas en zwaard, hijgend als een bronstige beer. Ik bekeek het filmpje telkens weer, het was een magische act...
'Op 21, 22 en 23 augustus 2015 organiseren CC ’t Vondel, de stad Halle en Futurn van 11 tot 18 uur op de oude leegstaande site van het bedrijf RAP, F. Roggemanskaai 17, een uniek kunstevent ‘Kunst Kraakt Fabriek’. Vier dagen lang geven meer dan 20 kunstenaars het beste van zichzelf: van graffiti kunstwerken, dansperformance, schilder- en installatiekunsten, videokunst tot monumentale werken.
Na het event wordt het oude pand afgebroken en wordt er ruimte gecreëerd voor het nieuwe bedrijvenpark KAAI 17, die plaats zal bieden voor meer dan 20 bedrijven. De ontwikkelaar van dit project is Futurn.Aangezien de ruimte binnenkort wordt afgebroken is het nu nog het moment om de lokale kunstenaars de kans te bieden hun werken tentoon te stellen aan de bevolking uit Groot-Halle.
Kunstenaars: Veerle Verheylewegen I Eric Van Uytven I Patrick Jules Mathieu I Jo Decoster I Jos Dedecker I Roland Lefevre I Marie-Claude Cloutier I Lucien Vanhorenbeke I Tone Bert I Myriam Paridaens I Katleen Wellemans I Geert Van Kelecom I Jonas Hollevoet I Edith Verthé I Mattew Decuyper I Lieve Bollaert I Floris Vanseveren I Lore Mechelaere I Evy Locqueneux I Céline Zaman I Koen Deweerdt.'
Bovenstaand bericht stond te lezen op de website van de stad Halle. Het evenement was een publiekstrekker: honderden mensen kwamen te voet, met de bus, met de wagen, met de fiets afgezakt naar de leegstaande fabriek aan de Roggemanskaai. In dit bericht publi ik een vijftal foto's met commentaren...
Een jong stel voerde een soort huiselijke scène op, in een decor van lege bierflessen.
(Jo Decoster)
Deze prachtige muurschildering van Lieve Bollaert stelt de arbeiders van de fabriek voor, die de fabriek verlaten voor een nog blauwere toekomst.
Wat natuurlijk in deze multidisciplinaire tentoonstelling ontbrak: poëzie!
Eigenlijk was deze tentoonstelling heel poëtisch, juist omdat poëzie niet mocht meedoen.
Wat afwezig is, wordt juist opgemerkt.
Het gemis.
Toch ontdekte ik een sprankel poëzie in de collagereeks van Jos Dedecker: mooi handgeschreven gedicht, met doorhalingen en correcties.
Jos las, speciaal voor mij, zijn gedicht voor. Ik zei dat dit een typîsch mannelijk gedicht was, met abstracties als 'de tijd' en 'het niets'.
ik zei hem dat ik zo'n soort poëzie nooit schrijf.
ik schrijf concreet.
'Vrouwen schrijven organische poëzie,' zei Jos daarop.
1. Elke dag zeg ik tegen mezelf: wat een rotzooi is facebook toch! Zonde van mijn kostbare tijd, dat gewrijf en gewriemel op mijn smartphone.. Die ultra gepolariseerde, hilarische en soms ronduit belachelijke berichten die ik voortdurend op facebook te lezen krijg: mijn zogenaamde 'vrienden' gaan een wandelingetje maken, verkopen hun huisje, ruimen hun zolder op, kokkerellen, spelen met hun kids, geven hun konijn te eten... help! Moet ik dat allemaal weten, heb ik daar een boodschap aan? Dikwijls moet ik daar een negatief antwoord op geven. Sommige van mijn 'vrienden' ken ik persoonlijk en dan kan ik er nog 'inkomen' dat zij mij hun intimiteiten vertellen, maar andere 'vrienden' ken ik niet, zal ik nooit kennen en sorry, eigenlijk zou ik ze van mijn pagina moeten verwijderen...
Maar op mijn link met Ilja Leonard Pfeijffer ben ik bijvoorbeeld erg trots: fantastische man, sublieme dichter. Ik beperk mij in de toekomst zeker tot mijn literaire vrienden. Als zij onnozel doen, wel dan wrijf ik na de eerste woordjes luchtig over mijn schermpje en lees een volgend bericht.
2. Maar gisteren nog, in een telefonisch gesprek omtrent Julian Barnes' nieuwste essays over (vooral Franse) kunst, In ogenschouw, kreeg ik van een goede vriend een tip: mijn smartphone gebruiken om, met behulp van mijn browser, terwijl ik lees, de schilderijen te ontdekken die door Barnes worden besproken maar ontbreken in zijn boek. Er zijn maar enkele schaarse illustraties opgenomen. Maar van schilders die, mede door Barnes' commentaren, mijn interesse wekken, wil ik meer weten.
Zo bijvoorbeeld Odillon Redon, een Franse schilder die leefde in de 19de-20ste eeuw.
Op wiki vond ik:
Odilon Redon (Bordeaux, 20 april 1840 – Parijs, 6 juli 1916) was een Franse kunstschilder die tot het symbolisme wordt gerekend. Het werk van Redon lijkt een droomwereld te verbeelden, die bevolkt is door feeën, monsters, geesten en andere fantasiefiguren.
Redon bleef lang vrij onbekend bij het publiek, tot de publicatie van het beroemde boek van de Franse schrijver Joris-Karl Huysmans, A Rebours, in 1884. De held van het boek, een pervers levende aristocraat, verzamelde tekeningen van Redon, en door zijn vermelding in dit klassieke boek van het decadentisme, werd hij voortaan met deze beweging in verband gebracht. Redon illustreerde o.m. de boeken van Gustave Flaubert, Edgar Allan Poe, Iwan Gilkin, Jules Destrée, Edmond Picard en Emile Verhaeren.
De opstellen zijn niet chronologisch gerangschikt op publicatiedatum – wat jammer is, want dat maakt het moeilijk om eventuele evoluties in de zienswijze van Barnes binnen vijfentwintig jaar op te merken –, maar min of meer op geboortedatum van de besproken kunstenaars (vrijwel allemaal schilders), van Géricault (1791-1824) tot de met de auteur bevriende Howard Hodgkin (1932). Dat wekt de indruk van een doorlopende, samenhangende kunsthistorische ontwikkeling, terwijl er daartoe simpelweg veel te veel ontbreekt: er staat geen woord in dit boek over vroegmoderne en laatmoderne abstractie, over het Duitse expressionisme, het futurisme, enzovoort.
Maar toch vind ik dit boek denderend, super-interessant, erudiet maar toch onderhoudend - en ....grappig!
Dit is Odillon.
Een van zijn beroemdste schilderijen is De Cycloop. Eigenlijk zou dit werk kunnen behoren tot de reeks Les Noirs, heel vreemde, fantastische en soms huiveringwekkende houtskooltekeningen uit zijn vroegste periode.
Een Christuskop
Head-on-a-stem
Spirit of the forest, 1890
Vision
Boat in the moonlight
Flower Clouds, 1903
Dit is al wat minder akelig. een dromerig schilderij waarop een zeiboot en veelkleirige wolken!
In zijn latere periode maakte Odillon kleurige, flamboyante schilderijen en vrouwenportretten.... met bloemen in de hoofdrol!
Lady of the flowers
Het bloemenmotief is ook te zien in de jurk!
Violette Heyman, 1910
Barones Robert de Domecy, 1900
Bomen, 1890
Maar toch denk ik dat de mysterieuze Noirs mij het meest raken. Wat zal ik binnen 5 jaar nog zeggen over Odillon? Oh ja, hij tekende vreemde mannekes en bomen in een geheimzinnig bos...
Flower stories are endless. We shall recount but one more. In the sixteenth century the morning-glory was as yet a rare plant with us. Rikiu had an entire garden planted with it, which he cultivated with assiduous care. The fame of his convulvuli reached the ear of the Taiko, and he expressed a desire to see them, in consequence of which Rikiu invited him to a morning tea at his house. On the appointed day Taiko walked through the garden, but nowhere could he see any vestige of the convulvus. The ground had been leveled and strewn with fine pebbles and sand. With sullen anger the despot entered the tea-room, but a sight waited him there which completely restored his humour. On the tokonoma, in a rare bronze of Sung workmanship, lay a single morning-glory--the queen of the whole garden
In such instances we see the full significance of the Flower Sacrifice. Perhaps the flowers appreciate the full significance of it. They are not cowards, like men. Some flowers glory in death--certainly the Japanese cherry blossoms do, as they freely surrender themselves to the winds. Anyone who has stood before the fragrant avalanche at Yoshino or Arashiyama must have realized this. For a moment they hover like bejewelled clouds and dance above the crystal streams; then, as they sail away on the laughing waters, they seem to say: "Farewell, O Spring! We are on to eternity."
Said Laotse: "Heaven and earth are pitiless." Said Kobodaishi: "Flow, flow, flow, flow, the current of life is ever onward. Die, die, die, die, death comes to all." Destruction faces us wherever we turn. Destruction below and above, destruction behind and before. Change is the only Eternal,--why not as welcome Death as Life? They are but counterparts one of the other,--The Night and Day of Brahma. Through the disintegration of the old, re-creation becomes possible. We have worshipped Death, the relentless goddess of mercy, under many different names. It was the shadow of the All-devouring that the Gheburs greeted in the fire. It is the icy purism of the sword-soul before which Shinto-Japan prostrates herself even to-day. The mystic fire consumes our weakness, the sacred sword cleaves the bondage of desire. From our ashes springs the phoenix of celestial hope, out of the freedom comes a higher realisation of manhood.
Why not destroy flowers if thereby we can evolve new forms ennobling the world idea? We only ask them to join in our sacrifice to the beautiful. We shall atone for the deed by consecrating ourselves to Purity and Simplicity. Thus reasoned the tea-masters when they established the Cult of Flowers.
When a tea-master has arranged a flower to his satisfaction he will place it on the tokonoma, the place of honour in a Japanese room. Nothing else will be placed near it which might interfere with its effect, not even a painting, unless there be some special aesthetic reason for the combination. It rests there like an enthroned prince, and the guests or disciples on entering the room will salute it with a profound bow before making their addresses to the host. Drawings from masterpieces are made and published for the edification of amateurs. The amount of literature on the subject is quite voluminous. When the flower fades, the master tenderly consigns it to the river or carefully buries it in the ground. Monuments are sometimes erected to their memory.
The birth of the Art of Flower Arrangement seems to be simultaneous with that of Teaism in the fifteenth century. Our legends ascribe the first flower arrangement to those early Buddhist saints who gathered the flowers strewn by the storm and, in their infinite solicitude for all living things, placed them in vessels of water. It is said that Soami, the great painter and connoisseur of the court of Ashikaga- Yoshimasa, was one of the earliest adepts at it. Juko, the tea-master, was one of his pupils, as was also Senno, the founder of the house of Ikenobo, a family as illustrious in the annals of flowers as was that of the Kanos in painting. With the perfecting of the tea-ritual under Rikiu, in the latter part of the sixteenth century, flower arrangement also attains its full growth. Rikiu and his successors, the celebrated Ota- wuraka, Furuka-Oribe, Koyetsu, Kobori-Enshiu, Katagiri- Sekishiu, vied with each other in forming new combinations. We must remember, however, that the flower-worship of the tea-masters formed only a part of their aesthetic ritual, and was not a distinct religion by itself. A flower arrangement, like the other works of art in the tea-room, was subordinated to the total scheme of decoration. Thus Sekishiu ordained that white plum blossoms should not be made use of when snow lay in the garden. "Noisy" flowers were relentlessly banished from the tea-room. A flower arrangement by a tea-master loses its significance if removed from the place for which it was originally intended, for its lines and proportions have been specially worked out with a view to its surroundings.
Tell me, gentle flowers, teardrops of the stars, standing in the garden, nodding your heads to the bees as they sing of the dews and the sunbeams, are you aware of the fearful doom that awaits you? Dream on, sway and frolic while you may in the gentle breezes of summer. To-morrow a ruthless hand will close around your throats. You will be wrenched, torn asunder limb by limb, and borne away from your quiet homes. The wretch, she may be passing fair. She may say how lovely you are while her fingers are still moist with your blood. Tell me, will this be kindness? It may be your fate to be imprisoned in the hair of one whom you know to be heartless or to be thrust into the buttonhole of one who would not dare to look you in the face were you a man. It may even be your lot to be confined in some narrow vessel with only stagnant water to quench the maddening thirst that warns of ebbing life.
Flowers, if you were in the land of the Mikado, you might some time meet a dread personage armed with scissors and a tiny saw. He would call himself a Master of Flowers. He would claim the rights of a doctor and you would instinctively hate him, for you know a doctor always seeks to prolong the troubles of his victims. He would cut, bend, and twist you into those impossible positions which he thinks it proper that you should assume. He would contort your muscles and dislocate your bones like any osteopath. He would burn you with red-hot coals to stop your bleeding, and thrust wires into you to assist your circulation. He would diet you with salt, vinegar, alum, and sometimes, vitriol. Boiling water would be poured on your feet when you seemed ready to faint. It would be his boast that he could keep life within you for two or more weeks longer than would have been possible without his treatment. Would you not have preferred to have been killed at once when you were first captured? What were the crimes you must have committed during your past incarnation to warrant such punishment in this?
Al een tijd lang lees ik en herlees ik een schattig boekje, The Book of Tea by Kakuzo Okaku. Uit het verrukkelijke hoofdstuk Flowers wil ik toch deze passages presenteren, want zoals alle ladies ben ik dol op bloemen.
In the trembling grey of a spring dawn, when the birds were whispering in mysterious cadence among the trees, have you not felt that they were talking to their mates about the flowers? Surely with mankind the appreciation of flowers must have been coeval with the poetry of love. Where better than in a flower, sweet in its unconsciousness, fragrant because of its silence, can we image the unfolding of a virgin soul? The primeval man in offering the first garland to his maiden thereby transcended the brute. He became human in thus rising above the crude necessities of nature. He entered the realm of art when he perceived the subtle use of the useless.
In joy or sadness, flowers are our constant friends. We eat, drink, sing, dance, and flirt with them. We wed and christen with flowers. We dare not die without them. We have worshipped with the lily, we have meditated with the lotus, we have charged in battle array with the rose and the chrysanthemum. We have even attempted to speak in the language of flowers. How could we live without them? It frightens on to conceive of a world bereft of their presence. What solace do they not bring to the bedside of the sick, what a light of bliss to the darkness of weary spirits? Their serene tenderness restores to us our waning confidence in the universe even as the intent gaze of a beautiful child recalls our lost hopes. When we are laid low in the dust it is they who linger in sorrow over our graves.
Ik was weer in het kleine huis. Mocht even de tuin in. Ik herinnerde mij de tuin. De groengeverfde latten van het punthekken dat de tuintjes van de buren afbakende. Rechts Paula en Jan, links Maree.
Het gammele duivenhok achteraan. Het houten bankje, vanwaar je de duiven kon zien struinen en hun vleugels strekken. De preistruiken, de radijsjes. En altijd weer de geur van druivenstront.
Het kleine afdak, waaronder je kon schuilen als het regende. Er was niet veel plaats. Onder het afdak de resten van een oude houten wasmachine met zwengel, de onderdelen opeengestapeld.
Je moest eerst door het huis lopen, de voorplaats, de keuken, over de koer naar het tuintje.
Maar tot mijn grote consternatie was er geen tuin meer. Ik kwam uit op een vlak soort pleintje, bedekt met glanzend asfalt. Je moest zelfs een trapje op om het te bereiken.
Ik voelde voorzichtig met mijn rechtervoet of het plein geen verraderlijke val was, of de grond niet zou doorzakken als ik erop liep.
Onlangs was ik uitgenodigd om deel te nemen aan een literair project op facebook. We moesten 5 opeenvolgende dagen een gedicht of een tekst posten op facebook.
Ik grabbelde in mijn dromenboek, selecteerde 5 dromenfragmenten waarin textiel, kleren en kleuren een rol speelden.
1. Droom nummer 59
Ik zat op de schouders van een man,. Hij had me in een opwelling opgetild en liep schertsend met me door de nacht. Ik droeg roze tule en taft en satijn, mijn jurk wapperde bij elke stap. Ik glunderde en schommelde met mijn blote benen. Was die man mijn vader, was het A.? Was het een nieuwe man, was het Konstantin uit Sturm der Liebe? We kwamen voorbij een traliehek, waarachter een krokodil schuilde. Een man toonde het beest. Hij had het in zijn armen, maar verwittigde ons voor het gevaar.
Mijn voordeur was gloednieuw (eindelijk gerepareerd!) en blonk in de nacht. Thuis hadden mijn ouders het haardvuur aangestoken, de vlammen likten warm en blauw aan het hout. Mijn dochter ging naar bed, zij was weer slechtgeluimd en mopperde.
2. Tweede droom. Als ik aan droom 5 kom zal ik iemand nomineren. Of wil Annelies De Ville een verhaaltje/ gedicht schrijven? Over kleren, kleuren, textiel?
Droom nummer 33
(Teruggevonden droom)
Ik droomde dat ik met de trein vertrok naar de Caraïben. Mijn koffers puilden uit van jurken en ensembles. Merknaam: Rue Blanche. Eénogige Johnny kwam me halen met zijn helikopter, beschilderd met de uitbundige kleuren van Christian Lacroix.
De dageraad parelde in aquareltinten. De heuvels kleurden lichter naar de horizon toe, in tinten van diep kobaltblauw en koel monastraal blauw. Van superfijn ultramarijn naar bijna rozeachtig chinees wit. Sepiabruin en de kleur van gebrande groene aarde - en ook schitterend smaragdgroen.
Eénogige Johnny zei: ach, ik kom hier eigenlijk alleen maar om vliegles te geven.
Hadden al die meisjes een naam?
Ps: hierbij een foto van Lady Gaga in Chrristian Lacroix. Zij heeft dezelfde haarkleur als ik.
3. Droom nummer 47
De purperen tas (fragment)
Ik arriveerde op een school voor een interim-opdracht. Ik droeg een sneeuwwit pakje (jasje, broek) en was superslank, want ik voelde mijn lenige heupen, mijn magere dijen elegant heen en weer bewegen in de pijpen van mijn witte plooibroek.
De directrice werd geassisteerd door een glimlachende mooie man. Krulhaar, prettig blauw overhemd, jeans. Later bleek hij haar zeventienjarige zoon te zijn, wat ik niet geloofde. Zijn leeftijd, bedoel ik. Maar hij ontlastte me wel van mijn tas, een schitterende purperen schoudertas met lederen handvatten en applicaties. Hij zou de tas voor me bewaren, op een veilige plaats.
In de halfduistere leraarszaal (want het was kersttijd) babbelden we er lustig op los. Ik maakte kennis met een dame met opgestoken haar, zij hield van jazz. Een guitig dametje had glitters aan de hals, een heel mooi decolleté. In een flits zag ik A. (wat deed hij op mijn school?) die vrouw begluren. Ik was al bang dat hij haar interessant ging vinden. Om de jazz natuurlijk. Maar hij keek verbouwereerd naar haar slierten haar en haar wat overdreven maquillage.
4. Droom nummer 49
A hypnagogic hallucination
Een dame in luxueuze jas met bontkraag en hoed werd achternagezeten door een onduidelijk iemand, een onduidelijk iets. Zij verplaatste zich als in een computergame, als een figuurtje uit een nintendo-spel. Ze schoof vooruit, achteruit, naar links, naar rechts. Plots rende ze (op hoge hakken) vakkundig de hoek om. Schitterend. Ze was nu volkomen onzichtbaar, ze was verdwenen, foetsjie….
ik was plots klaarwakker.
4. Reeds de vierde bijdrage betreffende mijn vijfdaagse publicaties ter bevordering van de literatuur in Vlaanderen!
Ongelooflijk in hoeveel van mijn dromen textiel en kle(u)ren belangrijk zijn. Niet verwonderlijk: mijn lieve mama was een begenadigd naaister en in mijn vroege jeugd hadden wij het altijd over kwikjes en strikjes. Ik nomineer Micheline Cuypers om mee te doen!
Droom nummer 29
Dentelle de France
Ik had weer eens een lief. Zijn naam was Patrick. Een Ierse naam. Sint Patrick’s day, bedoel ik.
Patricks moeder leek erg jong van veraf gezien. Maar van dichtbij klopte en dreinde haar huid op haar jukbeenderen. Klaar om te verschrompelen. Een doodsstrijd. Zij had zwart heksenhaar. Geverfd, natuurlijk.
Als hobby verzamelde zij ‘ongedierte’: wormen, slakken, meikevers. Zij kwam aandraven met een kistje: daarin bewaarde zij een verzameling levende wormen, die zij had aangekleed als ballerina’s. Met roze jurkjes, hoepelrokjes, katoenen gebreide accessoires, kleurige linten en bloemen.
De glibberige lijfjes, gewurmd in satijnen volants afgeboord met sexy zwarte kant - 'Dentelle de France' - krioelden door elkaar in de sigarenbox.
5. Vijfde en laatste bijdrage voor het vijfdaagse project voor de bevordering van de literatuur in Vlaanderen. Dit keer een echt gedicht, geschreven bij een schilderij van Thomas Roose. zie http://static.skynetblogs.be/media/169074/1959516155.pdf
opiumdroom
hoe heerlijk moet het zijn te slapen in dit bleek papaverveld. duizend klaprozen als wolkenwitte ballerina’s, hun kelkjes pronkend strak en opwaaiend in maanlicht. de avondkou omarmt. de wind waait zacht als lucht maar in mijn dromen in mijn slaap kijk ik verbaasd de uren in. ik wentel mij in rokken van gebroken wit, mijn stelen slank en buigzaam, mijn sappen honingzoet en smakend naar de maan. ik voel mij zwangerblauw en rijp van zaad, maar hoor hoe messen scherp en wreed papavers slaan. ik zie mijn zussen krakend krimpen, hun jurken geurig van de waan. zij sissen gauw van hemelsblauw, hun poederhart belooft wanhopig troost. het is nu tijd om op te staan, maar oeps! mijn dromen vloeien weg, voorgoed van hiervandaan.
Tenslotte wil ik een eresaluut brengen aan onze Vlaamse dichters die deelnamen aan Poetry International: Peter Verhelsten Els Moors. Els Moors' fuckende konijnen herinner ik me voor eeuwig, en sinds ik De boom N. van Peter Verhelst heb gelezen (ook al jaren geleden) ben ik verliefd geworden op tuinen...
de pijnboom en het reiken
’s Middags wemelen de boomkruinen van de cicaden ’s avonds drijven ze van ons weg de vallei in op sleeptouw genomen door duizenden mammoeten
waarom duizenden mammoeten hier nacht na nacht met ingetrokken poten kop vooruit springen van rots naar rots – hoewel ze uitgestorven zijn
hoofd in de nek ogen gesloten gaan we op en neer vormen we nieuwe sterrenbeelden nauwelijks een seconde vlammen ze op
over duizenden jaren zal iemand op dezelfde plek –
in dit voetlicht zoek ik de witte fuckende konijnen de leegte staat op draagbaar een twee drie mars laten we samen bewegen en niet onnodig wervels kraken leg beide handen liefdevol rond dit brein wij gaan huiswaarts naar het witte fuckende konijn
Ditmaal een Poolse dichteres, maar ook de Russische dichter Philip Nikolayev, met zijn leuke smoel, vind ik super!
INNA RÓŻA Urodziłam niesamowicie piękną córkę, jej zęby, jej włosy są jak z Pieśni nad Pieśniami. I sama poczułam się piękna, dziękuję. Ale ona to zupełnie inne piękno, to jest piękno, które chcę chronić. Gdybym miała jakieś swoje piękno, wstydziłabym się go, zresztą pewnie mam jakieś piękno, faceci nie lataliby tak za mną, gdybym go nie miała, ale nie lubię swojego piękna, bo faceci latają za nim. Piękno mojej córki to co innego. Piękno mojej córki, tak uważam, jest jedyną nadzieją tego świata.
EEN ANDERE ROOS Ik heb een ongelooflijk mooie dochter gebaard, haar tanden, haar haren zijn als het Hooglied. En zelf voelde ik me mooi, dank u. Maar zij is een heel andere schoonheid, een schoonheid die ik wil beschermen. Als ik zelf schoonheid had zou ik me ervoor schamen, trouwens, ik bezit vast wel enige schoonheid, kerels zouden niet zo achter me aan zitten, als ik die niet had, maar ik hou niet van mijn schoonheid, want kerels zitten achter haar aan. De schoonheid van mijn dochter is iets anders. De schoonheid van mijn dochter, dat meen ik, is de enige hoop van deze wereld.
'Bargielska ondervraagt het bestaan zelf en doet dit met een kracht ontsprongen uit verbijstering, woede en tederheid – soms gecontroleerd, soms de oppervlakte doorbrekend. Je kan er nooit helemaal zeker van zijn of ze serieus of humoristisch is. Net wanneer je ontspant, wanneer je je in bekend gebied waant – iemand die een selfie schiet, het beëindigen van een romantische affaire, het verpletterde lichaam van een insect op de trap – word je scherp overeind getrokken door veel grotere vragen. Bargielska’s schrijven ontwapent en zet je tegelijkertijd op het verkeerde been.
Haar meest recente bundel Nudelman werd in 2014 gepubliceerd, hetzelfde jaar waarin haar literaire toneelstuk Clarissima in première ging bij het Witkacy Theater in Zakophane, opgevoerd door Alesandra Justa. Bargielska woont in Warschau, waar zij ook geboren is. Ze doceert poëzie en proza aan masterstudenten van de Jagiellonian Universiteit in Krakow.'