Een spokende hond te Bergeijk - Een verhaal uit Noord-Brabant - |
Geen spook te Bergeijk schijnt in de eerste helft van de vorige eeuw zo menigmaal ontmoet te zijn dan dat hetwelk tussen het dorp en de Broekstraat, ofwel noordwaarts dit gehucht aan het binnenpad, des nachts de voorbijgangers verschrikte. Moeste ik al de gevallen hiervan meedelen, dan zou ik gewis al te lang zijn. Daarom zal ik maar van enige spreken.
Eens kwam iemand 's nachts aan de zandkuilen, reeds vele jaren een eikenbos, en zag daar het spook. Beangstigd keert hij naar Willem Schippers in de Broekstraat, die tegenover deze plaats, op een paar minuten afstand woonde, en verzoekt deze vriend te willen opstaan en met hem wat mee te gaan. Dit geschiedde. Toen zij nu de gevreesde plaats, zonder het spook te ontmoeten, een goed eind voorbij waren, vervolgde de eerste zijn weg dorpwaarts en Schippers ging naar huis. Maar hoe ontstelde hij korts daarna! Een gedaante als van een hond zweefde over de grond vóór en bezijden hem en verliet hem niet. Wanneer hij zijn huis genaderd was, zag hij het spook over de straat voorbijgaan en terzelfder tijd hoorde hij een geweldige beweging in de eikenbomen die aan de overzijde van de straat staan. Geen mens zou kunnen vertellen wat duivels rumoer daarin al omging.
Schippers die anders altijd gedienstig was om mensen te vergezellen, heeft zulks na deze nacht, in de donkere, niet meer durven doen.
Goris Hendriks en Francis Daris die zeer veel samen uitgingen om vissen of bunzings te vangen, kwamen op zekeren avond van het Loo, om naar hunne woning weer te keren. Nabij het van ouds genoemde Kapelleboomke, zag Goris, die met den helm geboren was, een zeer grote hond hen tegemoet komen. Goris zei zulks ontsteld aan zijn makker, doch deze, niet met een helm ter wereld gekomen, kon hem niet bespeuren. Dit was gelukkig voor de hond, want Daris had reeds zijn mes uit de schede getrokken en dreigde hem te steken. Hierom nam de hond een andere richting, en ging bezijden en daarna achter de beide gezellen. Deze sloegen vervolgens het kerkpad en de hond de gewone straat in. Hij had een staar, een gans spookachtig voorkomen en brulde vreselijk. Dat hoorde Daris maar al te goed.
Arnold van der Meiden deed met een buurman 's nachts de wacht en rustte wat tegen de eikenwal, niet ver van de plaats, waar het spook zijn schuilhoek schijnt te hebben, toen zijn gezel, die naast hem stond, zei dat hij het zag aankomen. Nu kwam het vlak vóór hen doorgegaan, zodat zij goed konden onderscheiden, dat het er uitzag als een grijze hond, zonder benen, die over de grond heenzwierf. Nu gingen zij het nieuwsgierig maar in schrikkelijke angst tot aan de eerste huizen des dorps na, waar het de molenweg insloeg. G. Aarts en veel andere personen zijn door dit spook een groot eind weegs vergezeld geworden. Niemand heeft het persoonlijk kwaad aangedaan, doch velen een schrikkelijke angst op het lijf gejaagd.
* * * EINDE * * * |
Bron : "De opgeverfde haan. Bekende & onbekende verhalen over schelmen & vagebonden, tovenaars & heksen, boze moeders & ontaarde zonen, ezels & schapen, reuzen & dwergen, kluizenaars & molenaars, tempeliers & wonderdokters, spoken & weerwolven, juffers & bruiden, zeemeerminnen & nachtmerries, bokken & egels, soldaten & jagers, katers & eksters, knechten & meesters, kooplieden & dieven & vele andere eeuwige stuiverzoekers" samengesteld door Willem de Blécourt. Uitgeverij Spectrum, Utrecht/Antwerpen, 1982. ISBN: 90-274-7115-0 |
|