De smid van Fumel - einde - Een Frans sprookje over een smid en een droevige prinses - |
Toen nu de 'Droevige Prinses' hem, die zich haar toekomstige echtgenoot noemde, daar voor zich zag staan met de krekel, zwart als roet, geankerd op zijn kin, de kleine rat geankerd op zijn muts, en de moeder der vlooien geankerd op het puntje van zijn neus, schaterde ze het op eens uit van het lachen. "Hendrik IV," zei toen de smid van Fumel, "de eerste helft van het werk is mij al gelukt! De 'Droevige Prinses' heeft voor het eerst van haar leven hartelijk gelachen."
"Smid van Fumel, je hebt gelijk! Ga nu mee naar de stal, en besla alle vier de poten van mijn groot wit paard IJzerbreker."
"Hendrik IV, ik ben tot je dienst."
Alle omstanders volgden hen nu naar de stal. Daar aangekomen, nam de smid van Fumel zijn leren ransel en haalde daaruit zijn hamer, de vier zilveren hoefijzers en de achtentwintig gouden hoefnagels te voorschijn. Hendrik IV en de Droevige Prinses zetten grote ogen op, toen ze dit zagen! "Smid van Fumel, die hoefijzers en die hoefnagels hebben huns gelijke niet op de gehele wereld!" - "Droevige Prinses, ik ben dan ook geen gewone smid. Aan goud en zilver heb ik geen gebrek! Hendrik IV, ik ben geen gewone smid. Je zult eens zien, wat ik ga doen."
Maar het grote witte paard 'IJzerbreker' wou niets van hem weten. Het schudde zijn kop, het schopte, en het hinnikte zo hard, dat je 't zeven mijlen in de omtrek kon horen. "Krekel, doe je plicht!"
Dadelijk sprong nu de krekel in het oor van het grote witte paard en begon zijn eentonig liedje te zingen. "Kri, kri, kri, kri, kri, kri, kri, kri, kri." Geheel overbluft door dit ongewone geruis in zijn oor, hield het paard weldra op met springen, schoppen, kopschudden en hinniken. Zacht als een lam, boog het de kop naar beneden.
"Kleine rat, doe je plicht!"
Dadelijk sprong nu de kleine rat op de neus van het paard en begon hem de geur van de tabaksbladeren, die ze gegeten had, in de bek en in de neusgaten te ademen. De sterke tabaksgeur maakte het paard suf, en het viel in slaap. Nu besloeg de smid van Fumel zijn vier poten, legde een zadel op zijn rug, greep de teugels en sprong zonder aarzelen op het wilde paard. "Hop, hop, paardje, vooruit!"
Het grote witte paard werd wakker, sprong op en wou er woest van doorgaan. Maar de smid van Fumel trok aan de teugels en commandeerde: "Halt!" En het paard gehoorzaamde aan de teugels en aan zijn stem. Het stond opeens onbeweeglijk stil. "Hendrik IV, nu heb ik ook de tweede helft van mijn opdracht volbracht. Ik heb al de vier poten van het grote, wilde witte paard 'IJzerbreker' beslagen, en meteen het beest getemd. Maak mij thans tot je schoonzoon en erfgenaam."
"Smid van Fumel, je hebt recht op de beloning, door mij uitgeloofd. Je huwelijk met de prinses zal nog deze morgen worden voltrokken. Intendant, ga vlug de geestelijke roepen. En gij, knechten en dienstmaagden, zorgt dat er dadelijk een schitterende bruiloftsmaaltijd wordt aangericht!"
En zo gebeurde het. Nooit is er in heel Frankrijk een grootser bruiloft gevierd geworden en nooit en nergens zal ooit een bruiloft worden gevierd, grootser dan de bruiloft van de smid van Fumel en de prinses, die nu geen 'Droevige Prinses' meer was.
* * * einde * * * |
Bron : - "Oud-Fransche sagen, volksoverleveringen en sprookjes" bijeengebracht door S. Troelstra-Bokma de Boer. W.J. Thieme & Cie, Zutphen, 1930, p. 19-24. - www.beleven.org |
|