Het is zondagnamiddag. Mama ging die dag altijd zo graag op stap. Dat weten wij, dus we gaan haar toch maar even verlossen uit het rustoord.
Ze is goed vandaag (op zijn mamas zoals wij nu zeggen), ze geniet van een portootje en wat hapjes in het late herfstzonnetje op een terrasje. Als ze hoort dat ik duifjes heb gebakken, en we die vanavond bij ons thuis gaan opeten, kan haar dag blijkbaar niet meer stuk.
Ze wil bij ons als aperitiefje nog een porto. En dan bij het duifje nog een lekker glaasje Franse rode wijn, zoals ze het vroeger ook gewend was. Och, dat kan nog wel denken wij. Ze zal vannacht goed slapen.
Veel te snel is het alweer 9 uur s avonds: het moment dat we haar stilletjes aan terugbrengen moeten. Alles gaat goed, tot we de oprijlaan inslaan van het home: Jullie gaan me hier toch weer niet naar toe doen, hé? Ze zullen me weer opsluiten, ik kan hier niet meer uit. Dat is ook zo, Mama zit op een gesloten afdeling voor dementerende oudjes. Het kan niet anders, ook al doet dit ons nog zoveel pijn. Wij begrijpen waarom, mama niet!
Gelukkig eenmaal binnen op haar kamer gaat het weer wat beter. Ze zegt zelf dat ze goed zal slapen. Ik vraag de verpleger (die zoals elke avond al klaar staat met het slaappilletje en het kalmeringsdrankje): of die pillen nu nog wel nodig zijn vanavond? Hij zal wel zien
Mama slikt braafjes haar medicatie. Zal ze vannacht, totaal verdoofd, weer in haar bed plassen?
Binnenkort is het dus al een jaar dat mama in het rustoord verblijft. We kunnen niet in haar hoofd kijken, soms lijkt ze gelukkig, maar hoe vaak poets ik niet de opgedroogde tranen op haar brilleglazen? Het is een lijdensweg voor haar, maar ook voor ons. Ik wil met dit dagboek mijn verdriet van mij afschrijven.