Het gaat met mama weer iets beter vandaag. Ze herkent ons meteen en wat is ze weer blij dat Arsène er bij is. We halen mama uit de stoel. Ik merk op dat haar broek volledig gevlekt is. Mama heeft het weer voor elkaar gekregen om een stuk van de zondagse taart onder haar poep te deponeren. Zondagsdienst, dus geen mens die tijd heeft om dat te voorkomen. Ik krijg wel meteen hulp om mama een andere broek aan te doen. Mama is zo slecht te been, dat ik dat niet meer alleen aan kan. Ze moet vastgehouden worden of ze valt.
Als ze er weer netjes uitziet, gaan Arsène en ik met haar naar de cafetaria. Als we binnen komen en een tafel uitzoeken, kijkt de dame, die gisteren voor de bediening zorgde, mij bedenkelijk aan. Ze heeft de hele toestand, dat mama niet wou gaan zitten, meegemaakt. Oei! zegt ze. Wijzend op Arsène, lach ik haar toe: Geen probleem, ik heb vandaagversterking meegebracht! Het lukt vrij goed om mama te laten plaats nemen.
We bestellen voor mama een fruitsap, voor ons het biertje van de week, een Tongerlo. De Tongerlo wordt geserveerd met wat kaas bij. Goed voor ma, heeft ze iets om te knabbelen zegt Arsène. Wat wordt ze weer verwend! Mama vertelt van alles tegen hem, maar hij kijkt me een beetje hulpeloos aan. Ze spreekt zo stilletjes. Ik begrijp er niets van! zegt hij. Ja, ik was er al bang voor. Het ziek zijn, heeft toch weer gevolgen. Ze staat niet alleen heel wankel op haar benen, maar ook de kracht in haar stem is ze (voorlopig?) kwijt. En van haar brabbeltaaltje is nu bijna niets meer te verstaan.
Karoline en Marcel komen er bijzitten. Marcel wordt verwend met een wafel met slagroom en een cola. Ondertussen heeft mama het glas bier van Arsène in de gaten gekregen. Het wordt een welles nietes spelletje tussen mij en haar. Telkens zij naar het glas grijpt, neem ik het haar weer af. En daar wordt ze niet blij van. Maar Arsène zou Arsène niet zijn als mama weer haar zin niet kreeg. Laat haar dantoch eens proeven is zijn reactie. Mama neemt meteen een grote slok, schudt hevig met haar hoofd en zegt: Bah, wat slecht! We kunnen niets anders doen dan allemaal eens hartelijk om haar lachen.
De buren van Karoline, ook trouwe bezoekers van Marcel, komen er ook nog bij. Ik merk dat mama bleekjes wordt. Ik verlaat de compagnie en ga met haar naar boven. Ik laat haar plaats nemen in de stoel en stel voor dat ze nog wat rust vooraleer het avondeten wordt opgediend. Ze gaat, moe als ze is, direct akkoord.
Als ik een tijdje later op de lift wacht om terug naar beneden te gaan, stappen Arsène, Karoline, Marcel en buurvrouw Jo net uit. Arsène gaat wel heel erg debiel tegen de deurstijl van de lift hangen en vraagt heel onnozel weg: Wanneer gaan we naar de inrichting? Waarop ik antwoord: Je bent er al, je mag hier blijven! Spotten met onze eigen miserie, het moet kunnen. En Marcel begint meteen spontaan te lachen om het dwaze gedoe van Arsène. Ik kijk hem eerst verwonderd aan, want ik wist niet eens dat hij dat nog kon. Karoline is al even verbaasd. Het ismaanden geleden dat hij nog zo gelachen heeft! zegt ze verrast. Marcel weet van geen ophouden. Karoline wordt er ook helemaal vrolijk van en iedereen met haar. Binnen de kortste keer staan we met zijn allen uitbundig te lachen. Dat doet eens deugd!
Vandaag is mama blij als ze mij ziet. Ze ziet er nog heel bleekjes uit, maar ze is toch al wat beter. Ik ga met haar naar haar kamer.
Vorige week heb ik een pak nieuwe handdoeken, een peignoir en wat slaapkleedjes voor mama afgegeven op de afdeling. Alles moet verplicht gemerkt worden met mamas naam. Het rusthuis zorgt daarvoor en wij betalen de rekening. Als ik de wekelijkse was wil opbergen in de kast, zie ik dat het ganse pakket, is toegekomen. Alles is netjes in mamas kast opgeborgen. Maar ja, ik wil alles toch wat herschikken naar mijn zin. Ik doe mijn jas uit, leg die op bed en vertel aan mama wat ik ga doen. Helpen kan ze niet meer, dus ze loopt een beetje verloren rond. Ik ga op een stoel staan om op het hoogste legblad in de kast de nieuwe reserve handdoeken te leggen. Ik probeer ondertussen mama in de gaten te houden. Ze staat in de badkamer tegen haar spiegelbeeld te praten. Af en toe begrijp ik een enkel woord van wat ze zegt. Plots hoor ik mama mompelen: Ik kan ook nog wel iets, hoor! Ik draai me meteen om en mama is bezig mijn winterjas in de wc te duwen. Ik spring meteen van mijn stoel en trek mijn jas uit mamas handen. Ze blijft beteuterd staan, maar mijn jas is nog op het laatste nippertje gered!
Ze heeft dorst en ik geef haar een glas water. Maar drinken doet ze niet. Ze speelt met het glas en als ik het haar voorhoud, weigert ze nog steeds te drinken. Ze verstaat het niet. Misschien fleurt een bezoekje aan de cafetaria haar op, dacht ik bij mijzelf. Maar pantoffels uit en schoenen aan, het lukt aan geen kanten. Mama begrijpt geen enkele opdracht. Dan maar op pantoffels naar beneden! Ik sterf van de dorst, zegt ze. We gaan ietsdrinken in de cafetaria, troost ik haar, is dat geen goed idee? Ze knikt tevreden. Maar eens in de cafetaria kan ik er niet voor zorgen dat ze gaat zitten. Hoe ik ook mijn best doe, mama begrijpt alweer de opdracht: zitten op de stoel niet! Een dame aan een tafel wat verderop, kijkt mij meelevend aan. Uiteindelijk zit er niets anders op dan weer weg te gaan. Ik krijg maagpijn. Zou het van al dat gedoe komen? Maar ik geef het niet op. Wij maken een korte wandeling door de gang en keren meteen terug. We kiezen ons een tafeltje uit en mama gaat meteen zitten. De dame heeft alles in de gaten gehouden en steekt meteen haar duim naar me op: Goedgedaan! Ik kijk haar lachend aan en zeg: De aanhouder wint!
Mama drinkt haar fruitsap in twee keer leeg, dus dorst had ze wel. Maar ze zegt weinig. Ze speelt voortdurend met mijn hand, net alsof het een voorwerp is. Ze neemt mijn hand vast, bekijkt het langs alle kanten en legt het een eindje verder op tafel weer neer. Het is alsof voor haar mijn hand niet bij mij hoort. Mijn maag wordt er niet beter van.
Als we terug naar de afdeling gaan, zegt ze eindelijk mijn naam en kunnen we weer samen lachen. Maar mama is moe. Ik laat haar in de stoel gaan zitten. Ik neem haar eens goed vast, geef haar een dikke zoen en zeg: Tot morgen, mama! Ze kijkt me aan en antwoordt: Alleszins, want ik ben niet meer zoals ik vroeger was! Helemaal onderste boven van deze woorden ga ik naar huis. Ik doe het hele verhaal aan Arsène. Nu ik alles verteld heb, en weer een stuk rustiger ben, is mijn maagpijn over. Maar mamas laatste woorden blijven ook bij Arsène hangen. Morgen ga ik mee naar ons ma! zegt hij beslist.
Woensdagnamiddag ligt mama in bed. Dat is schrikken. Mama is in een diepe slaap. Ik ga meteen vragen wat er scheelt. Een bejaardenhelpster vertelt me dat mama de vorige dag moest overgeven en diarree had. Omdat ze bovendien koorts kreeg, hadden ze de huisdokter laten komen. De diagnose: niets ergs, het is een plaagske. Daarom hadden ze mij niet gewaarschuwd dat mama ziek was. Ik laat mama rustig verder slapen en ga naar huis.
Ik ben toch bezorgd om haar. Ik weet dat ziek zijn betekent dat ze in alle opzichten weer een stap achteruit gaat. Donderdagmorgen bel ik om 9 u naar de afdeling , om te vragen hoe het met haar is. Mama is al een stuk beter en ze zit op. s Namiddags vooraleer ik naar school vertrek, telefoneer ik nog maar een keer. Er wordt mij verzekerd dat ik mij helemaal geen zorgen hoef te maken. Mama is aangekleed en heeft deze middag al goed gegeten.
Vrijdagmorgen zit mama in de stoel op haar kamer. Ze is in bad geweest en dat heeft haar blijkbaar erg vermoeid. Ze slaapt en ik heb de grootste moeite om haar wakker te krijgen. Ze reageert nauwelijks. Ze begrijpt niets van wat ik tegen haar zeg. Ze staart mij maar aan. Ik geloof niet dat ze weet wie ik ben. Terwijl ik haar haar in de krulspelden draai, valt ze terug in slaap. Als ik klaar ben, loop ik met haar nog even de gang op en neer. Maar dat lukt niet zo goed. Tot tweemaal toe struikelt ze. Ik was bijna gevallen, zegt ze met een piepstemmetje. Ik breng haar naar tafel waar de soep klaarstaat. Mama moet geholpen worden om haar beker soep te drinken. Het lukt haar niet alleen. Ik ga de vuile was halen in haar kamer, die ik meeneem naar huis en zeg haar nog gedag. Maar ze begrijpt er niks van.
Ik kan alleen maar hopen dat het morgen weer een beetje beter gaat.