Zaterdagavond staan een dame, die bij haar demente moeder op bezoek komt, Arsène, mama en ik in de lift. Arsène en mama staan arm in arm voor de grote spiegel, die in de lift hangt. Plagerig zegt hij, wijzend op hun spiegelbeelden: Kijk eens mams, wat een lelijkaards! Mama kijkt in de spiegel en Arsène herhaalt lacherig: Het zijn toch lelijkaards, hé? Aan mamas gelaatsuitdrukking zie ik meteen dat ze begrijpt wat hij zegt. Maar het plagerige ziet ze er totaal niet van in. En een beetje gekrenkt als ze is, - mama is toch nog altijd graag mooi,- antwoordt ze heel ernstig: Ze zijn niet lelijk! Wij moeten er om lachen, ook de dame. Maar mama blijft doodserieus en benadrukt nog een keer dat ze het er helemaal niet mee eens is. Potverdomme! protesteert ze nog eens.
Het kwam deze week in het nieuws: rusthuizen kampen constant met een personeelstekort. Bekijk maar eens dit fragment uit het VTM-nieuws van vrijdagmiddag 5 maart onlangs.
Het is in het rusthuis bij mama niet anders. Maar deze week is er op mamas afdeling een nieuwe kracht gestart. Het personeel had handen tekort en gelukkig kregen ze er een collega bij. Het is een zwarte man. Het is hier bij ons echt de buiten en hij is de eerste kleurling die in het rusthuis werkt.
Donderdagnamiddag, tijdens de ziekenzalving zag ik hem voor het eerst. Een beetje verlegen, vriendelijke ogen, een brede glimlach. Toen iedereen aan tafel ging om van de aangeboden koffie en cake te genieten, hield hij zich wat afzijdig. Wacht hij af hoe hij door de bewoners en hun familieleden zal ontvangen worden?
Ik geef toe dat het ook voor mij even schrikken was. Ik had een zwarte man als verzorgende nog niet zo vlug hier bij ons in het rusthuis verwacht. Maar ik verwelkom hem hartelijk. Iemand die de moeilijke en lastige taak op zich wil nemen om voor dementerenden te zorgen, heeft het hart op de juiste plaats en is een goed mens. Huidskleur mag geen rol spelen.
Ik hoop alleen maar dat mama mijn mening deelt. Zij is van een geheel ander generatie. Terwijl wij al spraken van een zwarte, sprak zij nog van een neger. Ze zijn zó zwart kon ze vroeger vies-misprijzend zeggen. Volgens haar deugden ze nergens voor. Mama was ervan overtuigd dat ze lui waren, niet wilden werken, en had niets liever dan dat deze mensen in hun eigen land bleven wonen. Diegene die naarBelgië komen, is enkel om op ons kosten te leven! was ze overtuigd. Zij had daarin soms wel gelijk en ik kon haar dat niet kwalijk nemen.
Maar "'t kan verkeren" (= het kan veranderen), zei G. A. Bredero (volksdichter 1585 - 1615), wiens devies was: "Al siet men de lui, men kent se niet".
De ziekenzalving gebeurt steeds in een ingetogen sfeer. De bewoners van mama s afdeling zitten in een kring, naast hen een familielid of iemand van het personeel. Klassieke muziek speelt zacht op de achtergrond. Ik zit donderdagnamiddag naast mama. Ze kijkt de aalmoezenier lachend aan als hij haar gedag komt zeggen. Als hij wat verder van ons afstaat, zegt ze knikkend in zijn richting: Die daar in t wit
Mama ondergaat, zoals de meeste bewoners, de handoplegging en de zalving zonder dat ze goed beseft waarover het gaat. Toch ben ik ontroerd. Als de pastorale werkster mama de Heilige Hostie aanbiedt, houdt mama de lippen stijf op elkaar. Is helemaal niet erg, Marcella. Als je niet wilt, dan moet het niet! zegt ze stilletjes tegen mama. Maar het is helemaal geen kwestie van niet willen, mama begrijpt er niets van.
Na het hele gebeuren krijgt elke patiënt een prentkaart waarop een paaslelie is afgebeeld. Het is een aandenken aan de ziekenzalving. Als ik even het kaartje uit mamas handen neem, snauwt ze luidop: En ge gaat dat niet op de grond smijten, hé. Ik doe je dood en laat je lopen hoor!