De ziekenzalving gebeurt steeds in een ingetogen sfeer. De bewoners van mama s afdeling zitten in een kring, naast hen een familielid of iemand van het personeel. Klassieke muziek speelt zacht op de achtergrond. Ik zit donderdagnamiddag naast mama. Ze kijkt de aalmoezenier lachend aan als hij haar gedag komt zeggen. Als hij wat verder van ons afstaat, zegt ze knikkend in zijn richting: Die daar in t wit
Mama ondergaat, zoals de meeste bewoners, de handoplegging en de zalving zonder dat ze goed beseft waarover het gaat. Toch ben ik ontroerd. Als de pastorale werkster mama de Heilige Hostie aanbiedt, houdt mama de lippen stijf op elkaar. Is helemaal niet erg, Marcella. Als je niet wilt, dan moet het niet! zegt ze stilletjes tegen mama. Maar het is helemaal geen kwestie van niet willen, mama begrijpt er niets van.
Na het hele gebeuren krijgt elke patiënt een prentkaart waarop een paaslelie is afgebeeld. Het is een aandenken aan de ziekenzalving. Als ik even het kaartje uit mamas handen neem, snauwt ze luidop: En ge gaat dat niet op de grond smijten, hé. Ik doe je dood en laat je lopen hoor!
Weg is de ingetogen sfeer.
|